Uitspraak
kantoorhoudende te Amsterdam,
gevestigd te Leiden,
gevestigd te Amsterdam,
gevestigd te Eindhoven,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
- i) [A] B.V. en 29 andere vennootschappen (hierna gezamenlijk te noemen: [A] -groep) waren actief in de grafische industrie. Drieakker had een minderheidsbelang in [A] -groep. [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) is bestuurder en enig aandeelhouder van Drieakker en was president-commissaris van [A] -groep.
- ii) [A] -groep werd gefinancierd door de bank. Tot zekerheid van de terugbetaling van aan [A] -groep verstrekt krediet heeft [A] -groep aan de bank pand- en hypotheekrechten verstrekt op diverse vermogensbestanddelen van [A] -groep.
- iii) Vanaf september 2009 bevond [A] -groep zich in financieel zwaar weer en sinds het najaar van 2009 stond zij onder toezicht van de afdeling bijzonder beheer van de bank. Krüger & Partners heeft eind 2009 onderzoek gedaan naar de oorzaak van deze situatie, waarna [A] -groep een reorganisatie heeft ingezet. Daarbij zijn eind februari 2010 negen groepsvennootschappen op eigen aangifte gefailleerd en is (in maart 2010) het bestaande management vervangen door een interim-bestuur.
- iv) Bij brieven van 27 mei 2010 heeft [A] -groep haar belangrijkste schuldeisers aangeschreven met het verzoek om (verder) uitstel van betaling tot 1 januari 2011. Een van die schuldeisers, het pensioenfonds (hierna: PGB), heeft niet zonder meer met het gevraagde uitstel ingestemd en heeft bij e-mail van 9 juli 2010 om een bankgarantie gevraagd en een beoordeling van de financiële situatie van [A] -groep door KPMG. KPMG heeft het concept businessplan van (het interim-bestuur van) [A] -groep geanalyseerd en de resultaten daarvan neergelegd in een rapport dat in concept op 21 juli 2010 naar PGB is gestuurd.
- v) Op 29 juli 2010 vond een bespreking plaats tussen [A] -groep en de bank. [betrokkene 1] was tijdens deze bespreking aanwezig en heeft namens Drieakker aangeboden een garantie van € 500.000,-- ten gunste van PGB te stellen, mits hij zekerheid zou ontvangen. [A] -groep heeft zich daarop verbonden tot het stellen van een contragarantie en de bank heeft zich voor de nakoming van die contragarantie borg gesteld jegens Drieakker tot maximaal de overwaarde van de door [A] -groep aan de bank verstrekte zekerheden en met dien verstande dat de bank de na betaling aan Drieakker ontstane regresvordering op [A] -groep op de overwaarde mag verhalen (hierna: het overwaarde-arrangement).
- vi) [B] heeft in opdracht van Drieakker op 10 augustus 2010 aan PGB een bankgarantie verstrekt tot maximaal € 500.000,--. Op 6 september 2010 heeft [A] -groep aan Drieakker een contragarantie verstrekt en op 20 september 2010 hebben [A] -groep, Drieakker en de bank de afspraken met betrekking tot het overwaarde-arrangement schriftelijk vastgelegd.
- vii) Eind september 2010 was de bank niet bereid nieuwe overstanden toe te staan ten behoeve van de betaling van de salarissen, omdat (i) de beoogde desinvesteringen (waaronder de verkoop van een dochteronderneming) niet van de grond kwamen, (ii) de schuld aan de belastingdienst was opgelopen en (iii) de belastingdienst niet bereid was in te stemmen met een nader uitstel van betaling. Begin oktober 2010 is voor vennootschappen van [A] -groep surseance van betaling aangevraagd; vervolgens zijn faillissementen gevolgd, met benoeming van de curator als zodanig.
- viii) [B] heeft een bedrag van € 500.000,-- aan PGB betaald en heeft dat bedrag op Drieakker verhaald. Drieakker heeft op haar beurt - omdat [A] -groep niet kon betalen - de bank aangesproken tot betaling onder het overwaarde-arrangement.
- ix) Bij brieven aan Drieakker en de bank van 9 april 2013 en 25 september 2013 heeft de curator verklaringen uitgebracht tot vernietiging van het overwaarde-arrangement op grond van art. 42 Fw. Verder heeft de curator geschreven dat de bank door het overwaarde-arrangement een vordering op [A] -groep heeft overgenomen en dat dit wegens het ontbreken van goede trouw ongeoorloofd was (art. 54 Fw). De curator heeft aanspraak gemaakt op afdracht door de bank van de na uitwinning van haar zekerheden gerealiseerde overwaarde. De bank heeft daaraan geen gehoor gegeven.
rov. 3.8 tot en met 3.10 is overwogen, met conclusie dat ook waar het de bank aangaat geen sprake was van de vereiste wetenschap en de op artikel 54 Fw gebaseerde vordering van de curator tegen de bank evenmin toewijsbaar is.
4.Beslissing
7 april 2017.