Conclusie
1.Inleiding en samenvatting
echtgenoten(dus de ouders). De jongmeerderjarige heeft echter een
eigenaanspraak op een onderhoudsbijdrage, die niet kan worden beschouwd als een aanspraak van de ouder(s). Doordat de onderhoudsbijdrage voor een jongmeerderjarige niet valt onder art. 822 Rv of art. 827 Rv, kan de jongmeerderjarige ook niet via het verlenen van een procesvolmacht aan een ouder alsnog onder het bereik van de bepaling worden gebracht.
2.Feiten en procesverloop
3.Inleiding
ouderdie in een echtscheidingsprocedure ten behoeve van álle bij die ouder inwonende kinderen – daaronder begrepen kinderen die jongmeerderjarig zijn – de rechter verzoekt om het vaststellen van een onderhoudsbijdrage (als voorlopige voorziening of als nevenvoorziening).
4.De aanspraak op kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige
Art. 1:395a BW
dat tussen beide geen verband bestaat”; “
Artikel 395a, Boek 1 BW, legt de verplichting immers op de ouders als zodanig.” [14]
tijdensde minderjarigheid vastgestelde onderhoudsbijdrage. Als de minderjarige reeds vóór de vaststelling meerderjarig wordt, is de bepaling niet van toepassing. Dit is ook af te leiden uit rechtspraak van de Hoge Raad. [18]
nahet meerderjarig worden van de minderjarige.
zelfeen verzoekschrift zal moeten indienen tot het bepalen van een bedrag ter zake van levensonderhoud en studie. [22] De jongmeerderjarige is handelingsbekwaam en staat, anders dan de minderjarige (art. 1:245 BW), niet meer onder ouderlijk gezag.
zelf(zie onder 4.11). Dat geldt ook als het gaat om een onderhoudsbijdrage die aanvankelijk is vastgesteld ten behoeve van een minderjarige, maar die, na het meerderjarig worden van de minderjarige, op grond van art. 1:395b BW is omgezet in een bijdrage ten behoeve een jongmeerderjarige.
voordatde rechter haar beslissing heeft genomen. Omdat de jongmeerderjarige dan zelfstandig partij is geworden, kan de ouder dit verzoek niet meer doen
voor zoverde zaak betrekking heeft op uitkeringen die vanaf de meerderjarigheid moeten worden betaald. Voor die uitkeringen is de jongmeerderjarige zelf rechthebbende geworden en zal hij of zij in de procedure moet worden opgeroepen. [28] Ouders blijven bevoegd om zelf over de periode van minderjarigheid te procederen, ook al is het kind inmiddels meerderjarig geworden, zo blijkt uit de rechtspraak van de Hoge Raad. [29]
aanhangig zijnvan een bodemprocedure; als dat niet het geval is kunnen dus geen voorlopige voorzieningen worden verzocht.
lex specialis, zo volgt uit een beschikking van de Hoge Raad uit 2018. [32]
altijdeen ander machtigen om namens hem of haar een procedure te voeren.
6.De echtscheidingsprocedure
nietvalt onder de (limitatieve) opsomming in lid 1 onder a tot en met e van art. 822 Rv, niet beantwoord. Volgens de noot van Wortmann onder de beschikking kan dat wel degelijk. [46] Met andere woorden: de opsomming in art. 822 Rv is limitatief, maar dat laat onverlet dat zonodig kan worden teruggevallen op de algemene regeling van art. 223 Rv om tijdens een echtscheidingsprocedure voorlopige voorzieningen te treffen die niet zijn vermeld in art. 822 Rv.
tussen de echtgenoten; zíj zijn het die partij zijn in de echtscheidingsprocedure en ten aanzien van wie desgewenst voorlopige voorzieningen kunnen worden getroffen. Hiermee is het m.i. problematisch om een voorziening ten behoeve van een jongmeerderjarige in te passen in art. 822 Rv. Daarbij gaat het immers niet om een voorziening die tussen echtgenoten getroffen wordt, maar om een voorziening ten aanzien van een andere partij, die als zodanig ook niet genoemd is in art. 822 Rv.
echtgenotenworden gevraagd. Er moet echter vanuit worden gegaan dat dat wel zo bedoeld is. Dat volgt al uit het feit dat de term ‘nevenvoorziening’ impliceert dat het gaat om een voorziening die verbonden is aan het door (een van) de echtgenoten gedane verzoek tot echtscheiding. Art. 827 lid 1 Rv maakt het treffen van die voorzieningen ook slechts mogelijk wanneer de echtscheiding (dan wel de scheiding van tafel en bed of de ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed) wordt uitgesproken. Ook in de literatuur wordt aangenomen dat een verzoek om nevenvoorzieningen uitsluitend door (een van) de echtgenoten kan worden gedaan. [48]
Eenvoudige geschillen, die in het artikel niet genoemd worden, dienen hierdoor in een afzonderlijke procedure aanhangig te worden gemaakt. Zonder de limitatieve opsomming zou de rechter kunnen bepalen welke nevenverzoeken een voldoende directe samenhang hebben en eenvoudig genoeg van aard zijn om als nevenvoorziening gevraagd te worden.” [52]
aansluit bij de wel in art. 822 Rv genoemde gevallen;(b)
past in het systeem van de wet;(c)
in het belang is van een efficiënte rechtsbeschermingen (d)
de aard van de onderhavige verzoekschriftprocedure zich niet verzettegen het toewijzen van een verklaring voor recht als de onderhavige. Op grond hiervan is de Hoge Raad van oordeel dat het verzoek dat de andere echtgenoot wordt veroordeeld om mee te werken aan pensioenverevening, onder het toepassingsbereik van art. 827 Rv wordt gebracht.
Het verzoek van een jongmeerderjarige tot een bijdrage in levensonderhoud en studie in de echtscheidingsprocedure
in de echtscheidingsprocedureeen eigen verzoek te doen tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie. In de feitenrechtspraak wordt de passage soms wel zo opgevat (zie de rechtspraak onder 7.37; zie ook het vonnis in de voorliggende procedure in rov. 3.3.6). Maar het lijkt er eerder op dat bedoeld is dat in het kader van een
alimentatieproceduredie een ouder namens (een) minderjarig(e) kind(eren) jegens de andere ouder voert, de verzoekende ouder ook het verzoek van een jongmeerderjarige kan meenemen indien de ouder daartoe gevolmachtigd is door de jongmeerderjarige.
inde echtscheidingsprocedure is ingediend.
heel aardig maar niet zonder juridische goochelarij uit te voeren”. Volgens Hammerstein-Schoonderwoerd biedt de bepaling hiervoor geen ruimte, is sprake van een andere onderhoudsvordering en heeft de meerderjarige niets te maken met de echtscheidingsprocedure van zijn of haar ouders. Zij komt tot de conclusie dat de jongmeerderjarige zélf als procespartij moet optreden en dat bij een verzoek voorlopige voorzieningen de aanwezigheid van jongmeerderjarigen zal moeten worden vermeld, althans zal de rechter daarnaar moeten vragen.
het algemeen aanvaarde belang van een gelijktijdige vaststelling door dezelfde rechter van onderhoudsverplichtingen”, waarmee er “
een klemmende reden [is] om procesrechtelijk onvoldoende doordachte belemmeringen zoveel mogelijk uit de weg te ruimen”. Zij pleit er verder voor dat de wetgever op korte termijn voorziet in (mijn woorden) een fatsoenlijke regeling voor de positie van de jongmeerderjarige in de echtscheidingsprocedure. We moeten echter vaststellen dat dit tot op heden niet is gebeurd.
degene op wiens rechten en verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft”. Hiermee is beoogd om de kring van belanghebbenden in personen- en familierechtelijke procedures in te perken. [67]
“(…) impliceert dat niet iedereen die pretendeert een belang in de zin van betrokkenheid bij (sympathie voor) de zaak te hebben ook in de procedure als belanghebbende zal worden erkend. (…) De nieuwe partner van de alimentatieplichtige is in een alimentatieprocedure in beginsel geen belanghebbende. Tegenover de alimentatiegerechtigde heeft de nieuwe partner geen rechtstreekse rechten of verplichtingen.” [70] Hieruit blijkt dat het ondervinden van gevolgen van een beslissing in een alimentatieprocedure, niet voldoende is om als rechtstreeks belanghebbende te worden aangemerkt. Op zichzelf ondervindt een nieuwe partner immers wel gevolgen van een alimentatiebeslissing (in de financiële stand in de gezamenlijke huishouding). Maar dat is niet voldoende om als belanghebbende te worden erkend, omdat het niet leidt tot rechtstreekse rechten of verplichtingen van de nieuwe partner.
efficiënte rechtsbeschermingzou zijn om het verzoek van de jongmeerderjarige onder de reikwijdte van art. 827 Rv te laten vallen (factor c), past het niet in het
systeem van de wet(factor b) en ook niet bij de
aard van de echtscheidingsprocedure(factor d). Over factor a (aansluiting bij de wel geregelde gevallen) zou je kunnen twisten; enerzijds lijkt het een kleine stap om van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van minderjarige kinderen naar die ten behoeve van jongmeerderjarigen te gaan, maar anderzijds blijft het feit dat een jongmeerderjarige een eigen recht heeft en niet meer onder ouderlijk gezag staat. In dat opzicht sluit de gevraagde voorziening dus
nietaan bij de wel in art. 827 Rv genoemde voorzieningen.
nietde mogelijkheid biedt voor zo’n verzoek. Dat geldt zowel voor een verzoek dat gedaan wordt in het kader van het treffen van nevenvoorzieningen (art. 827 Rv, zie onder 6.13 e.v.), als voor een verzoek dat wordt gedaan in het kader van het treffen van voorlopige voorzieningen (art. 822 Rv, zie onder 6.5 e.v.). Zo overwoog het hof Arnhem-Leeuwarden dat art. 827 lid onder c Rv alleen een mogelijkheid biedt voor het vaststellen van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van minderjarige kinderen. Jongmeerderjarigen zijn daarin niet genoemd en kunnen dus in een echtscheidingsprocedure geen verzoek doen om een bijdrage in de kosten van hun levensonderhoud en studie, ook niet als zij een ouder daartoe volmacht hebben gegeven. [71] Ook in uitspraken van rechtbanken is deze lijn te vinden. [72]
welmogelijk wordt geacht dat in het kader van de echtscheidingsprocedure een verzoek wordt gedaan tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van een jongmeerderjarige, zowel als voorlopige voorziening als ook als nevenvoorziening. Het hof Den Haag overwoog in een echtscheidingsprocedure dat het tegen de achtergrond van de parlementaire geschiedenis bij wetsvoorstel 19 242 [73] van oordeel was dat de vrouw, als gevolmachtigde van de jongmeerderjarige, ontvankelijk was in het verzoek dat zij namens de jongmeerderjarige deed tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie. [74] Het hof Amsterdam heeft in een uitspraak van 2021 dezelfde gedachtegang gevolgd. [75] Hiermee lijkt het hof Amsterdam te zijn ‘omgegaan’ na eerder een andere lijn te hebben gevolgd. [76] Ook meerdere rechtbanken hebben geoordeeld dat een ouder ontvankelijk is in een tijdens de echtscheidingsprocedure ingediend verzoek tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie voor een jongmeerderjarige. In al deze gevallen had de jongmeerderjarige aan een ouder een volmacht verleend om dit namens hem of haar te verzoeken. [77] Hetzelfde is geoordeeld in een geval waarin een minderjarige tijdens de echtscheidingsprocedure jongmeerderjarig werd. [78]
dat de meningen te veel van elkaar verschillen om tot een eenduidige lijn te komen”.
8.Slotbeschouwing
kaninstellen tegen een of beide ouders (zie onder 5.3). De vraag is echter of de jongmeerderjarige ook altijd
verplichtis om zelf een alimentatieprocedure in te stellen, of dat in de situatie dat sprake is van een echtscheidingsprocedure tussen de ouders, de jongmeerderjarige daarin kan ‘meeliften’.
eersteplaats tot uitgangspunt worden genomen wat ook voorop stond bij de herziening van het scheidingsprocesrecht, namelijk dat geschillen tussen de echtgenoten zoveel mogelijk tezamen in één procedure worden behandeld (zie onder 6.2). Weliswaar is een geschil over de vaststelling van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van een jongmeerderjarige formeel beschouwd geen “geschil tussen de echtgenoten” (omdat de jongmeerderjarige een eigen recht heeft), maar in de praktijk kan het toch wel zo uitpakken. Dat geldt zeker als de jongmeerderjarige nog inwoont bij een van de ouders, zoals heel vaak voorkomt, [82] en er bij (of in de aanloop naar) echtscheiding een conflict ontstaat tussen de ouders.
tweedeuitgangspunt is dat het belangrijk is om een verzoek tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van een jongmeerderjarige, zoveel mogelijk gelijktijdig te behandelen en te beslissen met een verzoek tot het vaststellen van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van minderjarige kinderen. De hoogte van de vast te stellen bijdragen beïnvloeden elkaar immers. Als op een later moment afzonderlijk beslist wordt over de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van een jongmeerderjarige, kan dat ertoe leiden dat wijziging van eerder vastgestelde onderhoudsbijdragen voor minderjarige kinderen. Dat is ongewenst, omdat het partijen op kosten jaagt en de rechter extra werk bezorgt.
derdeuitgangspunt, namelijk dat bereikt moet worden dat de jongmeerderjarige een eigen recht op de onderhoudsbijdrage verkrijgt. Omdat dit niet toekomt aan de ouder maar aan de jongmeerderjarige zelf, is het niet voldoende dat in de rechterlijke beslissing rekening is gehouden met de aan de jongmeerderjarige te betalen onderhoudsbijdrage; er zal ook een titel aan de jongmeerderjarige moeten worden verschaft.
vierdeuitgangspunt is dat een jongmeerderjarige die behoefte heeft aan de vaststelling van een onderhoudsbijdrage, op laagdrempelige en effectieve wijze toegang zou moeten hebben tot de rechter. In verreweg de meeste gevallen woont een jongmeerderjarige nog bij een of beide ouders en beschikt hij niet over (voldoende) eigen inkomsten. Het per se zelf moeten inschakelen van een advocaat, staat haaks op het uitgangspunt van laagdrempelige toegang, nog los van de kosten die gemoeid zijn met het voeren van een afzonderlijke alimentatieprocedure. Ook is het aannemelijk dat het verkrijgen van een rechterlijke beslissing in een alimenatieprocedures langer duurt dan in de echtscheidingsprocedure (zie ook rov. 3.3.8 van het vonnis in de voorliggende zaak). Daarbij komt dan nog het vaak gesignaleerde bezwaar dat het zelf aanhangig moeten maken van een procedure tegen een ouder, mentaal belastend kan zijn voor een jongmeerderjarige.
vijfdeuitgangspunt is ten slotte dat een jongmeerderjarige nog wel enige ‘back-up’ van een ouder kan gebruiken. De aanname dat een jongmeerderjarige steeds zelfstandig in staat is zijn of haar eigen financiële situatie goed te regelen, lijkt niet terecht. [84] De ouder bij wie de jongmeerderjarige inwoont is bij uitstek degene die kan voorzien in die ‘back-up’.
namensde jongmeerderjarige om een onderhoudsbijdrage kan verzoeken, past echter niet goed in het wettelijke systeem. Art. 827 Rv is geschreven voor verzoeken die
echtgenotenkunnen doen tot het treffen van voorzieningen die betrekking hebben op hun wederzijdse rechten en verplichtingen (daaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van minderjarige kinderen, die toekomt aan de verzorgende ouder). De bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie als bedoeld in art. 1:395a BW ziet echter niet op rechten en verplichtingen van de ouders maar op die van de jongmeerderjarige zélf. Daarom biedt ook de ‘restcategorie’ genoemd in art. 827 lid 1 onder g Rv geen soelaas (zie onder 6.17 e.v. en 7.32-7.33).
echtgenoten. Het verzoek van een jongmeerderjarige tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie kan niet worden aangemerkt als een verzoek van de ene echtgenoot ten aanzien van de andere echtgenoot; het is een verzoek ten aanzien van de jongmeerderjarige zelf, omdat hij of zij een eigen aanspraak heeft. Of de opsomming van de voorzieningen die op de voet van art. 822 Rv al dan niet limitatief is (vgl. onder 6.10), maakt hierbij geen verschil. Ook als zou worden aangenomen dat verzocht kan worden om voorzieningen die niet zijn opgesomd in art. 822 Rv, zal het moeten blijven gaan om een verzoek tussen de echtgenoten (zie onder 6.12 en 7.34).
9.Beantwoording van de prejudiciële vragen
echtgenoten. Een voorziening ten behoeve van een jongminderjarige valt niet binnen het bereik van de bepaling. De wetsgeschiedenis leidt niet tot een andere uitleg, omdat aannemelijk is dat de bewuste passage ziet op het verstrekken van een procesvolmacht aan een ouder in een
alimentatieprocedure.