ECLI:NL:GHAMS:2016:1707

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2016
Publicatiedatum
4 mei 2016
Zaaknummer
200.174.387/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en pensioenverdeling met betrekking tot VN-pensioenreglement

In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen een vrouw en een man, waarbij de vrouw in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam. De vrouw betwist dat de echtscheiding kan worden uitgesproken zonder dat er een billijke voorziening is getroffen voor het verlies van haar recht op partnerpensioen, dat zij zou ontvangen bij het overlijden van de man. De man is werkzaam bij de Verenigde Naties en valt onder het VN-pensioenreglement. De vrouw stelt dat de echtscheiding haar uitzicht op partnerpensioen ernstig vermindert of zelfs geheel doet vervallen. De rechtbank had eerder de echtscheiding uitgesproken, maar had zich niet uitgelaten over het pensioenverweer van de vrouw. In hoger beroep heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek tot echtscheiding van de man afgewezen. Het hof oordeelt dat er eerst een billijke voorziening moet worden getroffen voor de vrouw, voordat de echtscheiding kan worden uitgesproken. Het hof benadrukt dat de regeling die partijen in 2010 hebben getroffen niet voldoende is om als billijke voorziening te worden aangemerkt, gezien de risico's voor de vrouw met betrekking tot het partnerpensioen. De vrouw heeft onvoldoende middelen om het verlies van het partnerpensioen te compenseren, en het hof concludeert dat de man niet heeft aangetoond dat de duurzame ontwrichting van het huwelijk in overwegende mate aan de vrouw te wijten is. De jongmeerderjarige, die ook betrokken was bij de zaak, is niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 3 mei 2016
Zaaknummer: 200.174.387/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/549958 / FA RK 13-6890
Beschikking van de meervoudige familiekamer
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats a] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. L. Berghuis-Knijff te Utrecht,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats b] , Jordanië,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.A. Stammes te Amsterdam,
en
[de jongmeerderjarige] ,
wonende te [woonplaats a] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. G.H.J. Jansen te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw, de man en [de jongmeerderjarige] genoemd.
1.2.
De vrouw is op 28 juli 2015 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 29 april 2015 en de beschikking van 10 juni 2015 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C/13/549958 / FA RK 13-6890.
1.3.
[de jongmeerderjarige] heeft op 14 september 2015 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
De man heeft op 16 september 2015 een verweerschrift ingediend.
1.5.
De man heeft op 18 november 2015 nadere stukken ingediend.
1.6.
De na te noemen minderjarige [de minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft dit gedaan door middel van de op 19 november 2015 ingekomen brief.
1.7.
De vrouw heeft op 20 november 2015 nadere stukken ingediend.
1.8.
De zaak is op 30 november 2015 ter terechtzitting behandeld.
1.9.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en door mr. W.P.M. Thijssen, advocaat te Heemstede;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- [de jongmeerderjarige] , bijgestaan door zijn advocaat.

2.De feiten

2.1.
De vrouw en de man zijn [in] 1997 gehuwd. Zij hebben de Nederlandse nationaliteit. Zij hebben samen de navolgende kinderen: [de jongmeerderjarige] geboren [in] 1997 en [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) geboren [in] 1998 (hierna tezamen: de kinderen). De kinderen verblijven bij de vrouw.
2.2.
De vrouw en de man hebben op 16 december 1997 huwelijkse voorwaarden opgemaakt, welke zij bij akten van 12 september 2003 en 3 september 2010 hebben gewijzigd. In laatstgenoemde akte is, voor zover thans van belang, het navolgende bepaald:
Huishouding, studie en financiën
Artikel 4.
(…)
4.2.
Alle vergoedingen met betrekking tot de kinderen die door de United Nations Reliëf and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA) of een vergelijkbare (Verenigde Naties) organisatie worden uitgekeerd voor studiekosten, boarding en andere (extra) kosten worden in opdracht van de man geheel en direct overgemaakt aan de vrouw.
(…)
Pensioen
Artikel 5.
5.1.Indien het huwelijk van de echtgenoten door echtscheiding wordt ontbonden, of indien tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, zullen de door echtgenoten opgebouwde pensioenaanspraken worden verevend conform het bepaalde in artikelen 2 en 3 van de Wet Verevening Pensioenrechten bij echtscheiding, met dien verstande dat in afwijking van het in artikel 3 van deze wet bepaalde:
de vrouw recht op uitbetaling zal verkrijgen jegens haar pensioenuitvoerder(s) ter grootte van eenhonderd procent (100%) en jegens pensioenuitvoerder(s) van haar echtgenoot ter grootte van veertig procent (40%) over het totaal opgebouwde pensioen bij pensionering;
de man een recht op uitbetaling zal verkrijgen jegens zijn pensioenuitvoerder(s) ter grootte van zestig procent (60%) en jegens de pensioenuitvoerder(s) van zijn echtgenote nihil (0%);
sub a en b zijn gebaseerd op de afspraak dat de periode waarover zal worden verevend niet zal zijn de huwelijkse periode, maar de periode vanaf één januari negentienhonderd zesennegentig tot aan de pensionering van de man, ongeacht of echtgenoten met elkaar zijn gehuwd.
Indien de man met pensioen gaat zal hij derhalve zijn pensioen verdelen voor hemzelf zestig procent (60%) en voor de vrouw veertig procent (40%).
De man zal de rechten van de vrouw op het ouderdomspensioen, voortvloeiende uit zijn participatie in het United Nations Joint Staf Pension Fund, afkopen door betaling van een afkoopsom aan de vrouw. De hoogte van deze afkoopsom is gesteld op het maximale bedrag dat de man als eenmalige betaling kan laten uitkeren bij zijn pensionering op grond van het reglement van het United Nations Joint Staf Pension Fund (thans geschat op een bedrag van US Dollar vijfhonderdvierenveertigduizend achthonderdvijfenvijftig euro ($ 544.855,00) bij pensionering per éénendertig december tweeduizend negentien).
Tenzij partijen daarover een andere overeenkomst bereiken zal de man zijn dienstverband met UNRWA of een vergelijkbare (VN-)organisatie voortzetten tot de voor zijn werkgever toepasselijke pensioengerechtigde leeftijd van zestig jaar.
Binnen twee weken nadat de man de hierboven genoemde eenmalige uitkering heeft ontvangen van het United Nations Joint Staff Pension Fund vindt storting van het betreffende bedrag plaats op een door de vrouw aan te wijzen bankrekening. Mocht de vrouw inmiddels overleden zijn dan gaat de afkoopsom naar de erfgenamen van de vrouw.
5.2
Indien het huwelijk van de echtgenoten door echtscheiding wordt ontbonden, of indien tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, zullen de door de echtgenoten opgebouwde pensioenafspraken worden verevend conform het bepaalde in artikel 5.1, met dien verstande dat, indien op het moment dat de man met pensioen gaat het
voor de vrouw mogelijk is om een eigen aanspraak op pensioen jegens het United Nations Joint Staff Pension Fund te verkrijgen, de vrouw de mogelijkheid zal hebben voor deze laatste optie te kiezen als een alternatief voor de in artikel 5.1 genoemde afkoopsom.
5.3
Indien en zodra de vrouw de in artikel 5.1 genoemde afkoopsom ontvangt of de in artikel 5.2 genoemde aanspraak verkrijgt, worden de in artikel 4.1 en 4.2 genoemde betalingen gestopt.
(…)
Echtscheiding
Artikel 8.
Indien het huwelijk van de echtgenoten door echtscheiding wordt ontbonden, of indien tussen echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, blijft de man zijn verplichting nakomen als omschreven in artikel 4 en 5, met dien verstande dat bij echtscheiding de alimentatie ieder jaar wordt aangepast overeenkomstig de wettelijke indexatie van alimentatie.
2.3.
De man is werkzaam bij het United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees (hierna: UNRWA), een aan de Verenigde Naties (VN) gelieerde organisatie. Hij is aangesloten bij het United Nations Joint Staff Pension Fund (hierna: het VN-pensioenfonds) en valt daarmee onder de Regulations, Rules and Pension Adjustment System of the United Nations Joint Staff Pension Fund van 1 januari 2014 (hierna: het VN-pensioenreglement). Dit reglement bepaalt, voor zover thans van belang:
Article 34
WIDOW'S BENEFIT
(a) A widow's benefit shall, subject to article 41 (…) be payable to the surviving
female spouse of a participant who was entitled to a retirement, early retirement, deferred retirement or disability benefit at the date of his death, or who died in service, if she was married to him at the date of his death in service or, if he was separated prior to his death, she was married to him at the date of separation and remained married to him until his death.
(…)
(c) The benefit shall, if the participant died in service or during entitlement to a retirement, early retirement or disability benefit, be payable at the standard annual rate of half the retirement or disability benefit which would have been payable to the participant had he become entitled thereto at the date of his death, or of half of his retirement, early retirement or disability benefit including such part thereof as may have been commuted, as the case may be, provided that the rate shall not be less than the smaller of:
(i) 750 dollars [increased to 4,180.68 dollars under the UNJSPF Pension Adjustment
System, effective 1 April 2012 – subject to subsequent adjustments in accordance
with the movement of the United States CPI under the Pension Adjustment
System (Click here)1 or
(ii) Twice the standard annual rate above.
(…)
(f) The benefit shall be payable at periodic intervals for life (…).
(g) The benefit shall, where there is more than one surviving spouse, be divided equally between the spouses, and upon the death of each such spouse shall be equally divided among the remainder.
(…)
Article 35 bis
DIVORCED SURVIVING SPOUSE'S BENEFIT
(a) Any divorced spouse of a participant or former participant, separated on or after 1 April 1999, who was entitled to a retirement, early retirement, deferred retirement or disability benefit, or of a participant who died in service on or after that date, may, subject to the provisions of article 34(b) (applicable also to widowers), request a former spouse's benefit, if the conditions specified in paragraph (b) below are fulfilled.
(b) Subject to paragraph (d) below, the divorced spouse is entitled to the benefit set out in paragraph (c) below, payable prospectively following receipt of the request for a divorced surviving spouse's benefit, if, in the opinion of the Chief Executive Officer of the Fund, all of the following conditions are fulfilled:
(i) The participant had been married to the former spouse for a continuous period of at least ten years, during which contributions were paid to the Fund on account of the participant or the participant was awarded a disability benefit under article 33 of the Regulations;
(ii) The participant's death occurred within 15 years of the date when the divorce became final, unless the former spouse proves that at the time of death the participant was under a legal obligation to pay maintenance to the former spouse;
(iii) The former spouse has reached the age of 40. Otherwise the benefit entitlement shall commence on the day immediately following the day that age is reached; and
(iv) Evidence is provided that a divorce settlement does not have an express
renouncement of UNJSPF pension benefit entitlements;
(c) A former spouse who, in the opinion of the Chief Executive Officer, has met the conditions set out in paragraph (b) above shall be entitled to the widow's or widower's benefit under article 34 or 35 as the case may be; however, if the participant is survived by both one or more such former spouses and/or by a spouse entitled to a benefit under article 34 or 35, the benefit payable under article 34 or 35 shall be divided between the spouse and former spouse(s) in proportion to the duration of their marriages to the participant.
(d) Article 34(f) and (g) shall apply mutatis mutandis.
(…)
Article 45
NON-ASSIGNABILITY OF RIGHTS
(a) A participant or beneficiary may not assign his or her rights under these Regulations. Notwithstanding the foregoing, the Fund may, to satisfy a legal obligation on the part of a participant or former participant arising from a marital or parental relationship and evidenced by a final and executable order of a court or by a settlement agreement incorporated into a divorce or other court order, remit a portion of a benefit payable by the Fund to such participant for life to one or more former spouses and/or a current spouse from whom the participant or former participant is living apart. Such payment shall not convey to any person a benefit entitlement from the Fund or (except as provided herein) provide any rights under the Regulations of the Fund to such person or increase the total benefits otherwise payable by the Fund.
(b) To be acted upon, the requirement under the court order must be consistent with the Regulations of the Fund, as determined by the Chief Executive Officer of the Fund to be beyond any reasonable doubt, and on the basis of the available evidence. Once implemented, the assignment shall normally be irrevocable; however, a participant or former participant may request, upon satisfactory evidence based on a court order or a provision of a settlement agreement incorporated into a court decree, a new decision by the Chief Executive Officer that would alter or discontinue the payment or payments. Furthermore, such payment or payments shall cease following the death of the participant or former participant. If a designee predeceases the participant or former participant, the payments shall not commence, or if they have commenced, shall cease upon the designee's death. In the event that the payment or payments have been diminished, discontinued, or have failed to commence or have ceased, the amount of the benefit payable to the participant or former participant shall be duly adjusted.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking van 29 april 2015 is, voor zover thans van belang:
- de echtscheiding uitgesproken tussen partijen;
- bepaald dat de man € 760,- per kind per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw, en vanaf hun meerderjarigheid aan henzelf en voorts te verhogen met het bedrag van de uitkeringen
Education Granten
Special Education Grant for Children with a Disabilitywelke rechtstreeks aan de vrouw zullen worden uitgekeerd.
Bij de bestreden beschikking van 10 juni 2015 is de beschikking van 29 april 2015 aangevuld met een aantal rechtsoverwegingen.
Deze beschikkingen zijn voor zover het betreft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding gegeven naar aanleiding van tussen partijen bereikte overeenstemming over een aangepast (basis)bedrag van € 760,- per kind per maand.
Deze beschikkingen zijn voorts gegeven op het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man aan de vrouw dient te voldoen, althans in zijn opdracht laat overmaken aan de vrouw, alle vergoedingen met betrekking tot de kinderen die door het UNRWA of een vergelijkbare VN-organisatie worden uitgekeerd voor studiekosten, boarding en andere (extra) kosten, waaronder in ieder geval de
Education Grant, de
Special Education Grant for Children with a Disability, de
Dependency Allowanceen de
Education Travel Grant, alsmede de helft van de jaarlijkse
Mobility and Hardship Allowance.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidend verzoek tot echtscheiding van de man alsnog af te wijzen en – slechts voor het geval het pensioenverweer van de vrouw wordt verworpen – haar inleidend verzoek met betrekking tot de vergoedingen van – kort gezegd – de toelagen van het UNRWA, alsnog toe te wijzen, alsmede te bepalen dat de kinderalimentatie, overeenkomstig de toezegging van de man, door de man voldaan wordt tot het moment waarop het desbetreffende kind 22 jaar oud is en hij bij pensionering tot die leeftijd zelf zal voorzien in de toeslagen die door de Verenigde Naties (hierna: VN) nu aan de kinderen worden toegekend.
3.3.
[de jongmeerderjarige] verzoekt het door de vrouw ingestelde beroep gegrond te verklaren en te bepalen dat hij de vastgestelde kinderalimentatie en aanvullende vergoedingen zoals die door het UNRWA of vergelijkbare organisatie worden verstrekt, zelf in persoon ontvangt.
3.4.
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar verzochte, althans deze verzoeken af te wijzen en de beschikkingen van 29 april 2015 en 10 juni 2015 te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

Ontvankelijkheid hoger beroep van [de jongmeerderjarige]
4.1.
, die [in] 2015 volwassen is geworden, heeft zelf hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 29 april 2015. Daarmee wil hij – kort gezegd – bewerkstelligen dat hetgeen de man als bijdrage(n) in de kosten van zijn studie en levensonderhoud zal moeten voldoen, rechtstreeks aan hem wordt uitbetaald. Derhalve betreft het hier een hoger beroep tegen door de rechtbank ten behoeve van de kinderen getroffen nevenvoorzieningen bij echtscheiding, als bedoeld in artikel 827 lid 1, aanhef en onder c. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Ingevolge artikel 827 lid 2 Rv komt het recht van hoger beroep van dergelijk nevenvoorzieningen slechts toe aan de ouders (voor zover dezen tot het gezag bevoegd zijn) en aan de raad voor de kinderbescherming. Daar komt nog bij dat in een echtscheidingsprocedure als de onderhavige de rechter slechts nevenvoorzieningen kan treffen betreffende minderjarige kinderen van de echtgenoten, dus niet ten aanzien van de meerderjarige [de jongmeerderjarige] . Zoals het hof al ter zitting heeft besproken, betekent dit dat [de jongmeerderjarige] in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Omvang van het hoger beroep
4.2.
Bij de bestreden beschikking van 29 april 2015 heeft de rechtbank onder meer bepaald dat de man € 760,- per kind per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, te verhogen met het bedrag van de uitkeringen
Education Granten
Special Education Grant for Children with a Disability, welke rechtstreeks aan de vrouw zullen worden uitgekeerd. Voorts heeft de rechtbank een aantal beslissingen aangehouden. De vrouw stelt aan de orde dat onduidelijk is of de rechtbank (impliciet) haar verzoek heeft afgewezen om die bijdrage daarenboven nog te verhogen met de
Dependency Allowanceen de
Education Travel Grant, alsmede de helft van de jaarlijkse
Mobility and Hardship Allowancevan het UNRWA.
Zoals ter zitting in hoger beroep reeds is besproken, is het hof van oordeel dat de beschikking van de rechtbank zo moet worden verstaan, dat zij nog niet heeft beslist op laatstgenoemde verzoeken van de vrouw, maar de beslissing daaromtrent heeft aangehouden. Daarop moet dus in eerste aanleg nog beslist worden. Zoals hierna nog zal blijken, zijn er voor het hof geen termen aanwezig om die beslissing thans aan zich te trekken.
Pensioenverweer
4.3.
In eerste aanleg heeft de man het echtscheidingsverzoek ingediend. De vrouw heeft daartegen het preliminaire pensioenverweer als bedoeld in artikel 1:153 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) gevoerd.
4.4.
De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking van 29 april 2015 onder meer de echtscheiding uitgesproken zonder zich uit te laten over het pensioenverweer van de vrouw. Nadat de vrouw zich hierover bij brief van 11 mei 2015 tot de rechtbank had gewend, heeft de rechtbank bij de bestreden beschikking van 10 juni 2015 op de voet van artikel 32 Rv alsnog de overwegingen gegeven op grond waarvan dat pensioenverweer is verworpen.
Het standpunt van de vrouw
4.5.
Met haar grieven 1 tot en met 6 keert de vrouw zich, naast bovengenoemde gang van zaken, tegen de verwerping door de rechtbank van haar pensioenverweer. Zij voert in hoger beroep dit verweer opnieuw in volle omvang. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
De vrouw is van mening dat de rechtbank met haar handelwijze het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden.
De toewijzing van het echtscheidingsverzoek leidt tot het teloorgaan van, dan wel een ernstige vermindering van, de uitkering van partnerpensioen aan de vrouw ingeval van vooroverlijden van de man. De pensioenregeling van de VN waaraan de man deelneemt is op andere uitgangspunten gebaseerd dan waarop Nederlandse pensioenregelingen plegen te zijn gebaseerd.
Onder verwijzing naar het VN-pensioenreglement stelt de vrouw dat haar situatie op het volgende neerkomt:
  • Bij overlijden van de man tijdens het huwelijk en tijdens zijn dienstverband met de VN heeft de vrouw recht op een partnerpensioen van 50% van het ouderdomspensioen van de man (artikel 34 sub a en c VN-pensioenreglement).
  • Bij overlijden van de man tijdens het dienstverband met de VN maar na beëindiging van het huwelijk heeft de vrouw recht op partnerpensioen ingeval van overlijden van de man binnen 15 jaar na het eindigen van het huwelijk. De hoogte daarvan is gelijk aan het partnerpensioen bij het overlijden staande huwelijk (artikel 35bis sub b VN-pensioenreglement).
  • In geval van overlijden van de man 15 jaar of langer na het eindigen van het huwelijk, heeft de vrouw slechts recht op partnerpensioen indien de man dan nog steeds alimentatie zou zijn verschuldigd en is het bedrag van het pensioen gemaximeerd tot die alimentatie (artikel 35 bis sub b VN-pensioenreglement).
Dit alles met dien verstande dat indien de man opnieuw trouwt het partnerpensioen wordt verdeeld tussen degenen die daarvoor krachtens deze bepalingen aanspraak op hebben, naar evenredigheid van de duur van de huwelijken (artikel 35 bis sub d juncto artikel 34 sub g VN-pensioenreglement).
Dit alles betekent volgens haar dat indien de man binnen 15 jaar na het eindigen van het huwelijk zou overlijden en getrouwd blijkt te zijn, het partnerpensioen voor de vrouw zal afnemen van USD 54.819 naar om en nabij USD 30.000. In het - hoogstwaarschijnlijke - geval dat de man later komt te overlijden, ontvangt de vrouw in het geheel geen partnerpensioen. In deze situaties is er dus sprake van een halvering, dan wel volledig vervallen van een recht op partnerpensioen als gevolg van de echtscheiding. De rechtbank heeft in zijn beschikking van 10 juni 2015 dan ook ten onrechte overwogen dat gedurende de eerste vijftien jaar na het eindigen van het huwelijk het partnerpensioen voor de vrouw zeker zou zijn. Het partnerpensioen is ook gedurende die periode niet zeker, omdat het vermindert indien de man uit dienst zou treden of zou hertrouwen en omdat het vervalt indien de vrouw zou trouwen.
De man heeft naar de mening van de vrouw geen billijke voorziening getroffen voor deze halvering dan wel dit verval van het recht op partnerpensioen. Bovendien kan de vrouw zelf geen voorzieningen treffen om het (gedeeltelijk) wegvallen van het recht op partnerpensioen op te vangen. Met adequate vervanging van het partnerpensioen is volgens haar een bedrag van USD 450.000 gemoeid.
De eventuele afkoopsom voortvloeiend uit artikel 5.1 van de huwelijkse voorwaarden is volgens de vrouw geen billijke voorziening. De afkoopsom bedraagt veel minder dan de door de man gestelde USD 544.855. De man heeft de hoogte niet aangetoond en niet gegarandeerd. De man heeft de keuze voor een afkoopsom van zijn ouderdomspensioen volgens de vrouw uitsluitend als hij op de pensioendatum aan alle voorwaarden voldoet. Wanneer de man op zijn pensioendatum arbeidsongeschikt is, wordt geen of slechts een gedeelte van de afkoopsom uitgekeerd. De man stelt regelmatig depressies te hebben, zodat met de mogelijkheid dat de man arbeidsongeschikt wordt rekening moet worden gehouden. De man is reeds herhaaldelijk arbeidsongeschikt geweest, waardoor hij is gedegradeerd, wat waarschijnlijk consequenties heeft voor zijn pensioen en daarmee voor de afkoopsom. Daar komt bij dat die afkoopsom bovendien niet het partnerpensioen betreft, maar uitsluitend de verevening van het ouderdomspensioen. Indien de afkoopsom dus zou worden gebruikt om het gemis aan partnerpensioen als gevolg van de echtscheiding op te vangen, zou alsnog in een regeling moeten worden voorzien ter compensatie voor het gemis aan ouderdomspensioen.
Ingevolge artikel 5.2 huwelijkse voorwaarden heeft de vrouw het recht te kiezen voor pensioenverevening op basis van een zelfstandig recht op uitbetaling van ouderdomspensioen te vestigen door de pensioenuitvoerder van de VN. De vrouw opteert voor die mogelijkheid, als gevolg waarvan de afkoopsom, als bedoeld in artikel 5.1 van de huwelijkse voorwaarden, komt te vervallen.
De vrouw betwist dat zij voldoende vermogend is om het zonder of met een sterk verminderd partnerpensioen te kunnen redden. In het kader van het pensioenverweer is relevant de vermogenspositie van de vrouw ten tijde van de echtscheiding, na de vermogensrechtelijke afwikkeling daarvan. Het is voor de vrouw niet mogelijk om de voormalig echtelijke woning (met overwaarde) te verkopen, omdat zij dan (mogelijk hogere) kosten voor vervangende woonruimte in de vrije huursector dient te maken. Bovendien is het huis niet hypotheekvrij en kan zij niet de gehele waarde benutten. Indien de vrouw de hypotheek zou verhogen zouden haar maandlasten zodanig toenemen dat zij die niet zal kunnen dragen. Daarnaast was het de intentie van partijen toen zij in 2003 hun huwelijksvoorwaarden wijzigden dat de vrouw altijd in de woning zou mogen blijven wonen. Van de vrouw kan derhalve in redelijkheid niet worden gevergd dat zij het huis verkoopt om van de overwaarde te leven nadat de man zal zijn overleden, om op die wijze het gemis aan partnerpensioen op te vangen. De vrouw heeft de eigendom van een huis in [plaats c] (Syrië) verloren doordat de man eenzijdig besloot te willen worden overgeplaatst. Het huis is voor haar onverkoopbaar omdat de registratieprocedure is gestopt en de vrouw daardoor nooit formeel eigenaar is geworden van het huis. De vrouw heeft tot slot onvoldoende inkomen om het gemis aan partnerpensioen na het overlijden van de man op te vangen. Zij ontvangt een uitkering van
€ 10.335,- per jaar. Inkomen uit haar bedrijf heeft zij niet.
Tot slot betwist de vrouw de stelling van de man dat de duurzame ontwrichting van het huwelijk in hoofdzaak aan haar te wijten zou zijn. Het is destijds de man geweest die zonder behoorlijk overleg met de vrouw heeft geopteerd voor overplaatsing van [plaats c] naar [woonplaats b] (Jordanië). Dat gaf voor de vrouw de doorslag om samen met de kinderen terug te willen keren naar Nederland.
Het standpunt van de man
4.6.
Volgens de man heeft de rechtbank het pensioenverweer terecht verworpen.
Ingevolge de gewijzigde huwelijkse voorwaarden d.d. 3 september 2010 zal de man zijn ouderdomspensioen verdelen, te weten 60% voor hemzelf en 40% voor de vrouw. De rechten ter zake zal hij afkopen door een betaling van een afkoopsom van, naar schatting in 2010, USD 544.855. Uitgaande van de gewone regels van pensioenverevening zou de vrouw slechts een aandeel van 25% daarvan krijgen. De vrouw is dus beter af met deze door partijen gemaakte afspraak.
Uit artikel 45 van het VN-pensioenreglement blijkt dat een ouderdomspensioenbedrag door het VN-pensioenfonds rechtsreeks aan de vrouw kan worden uitgekeerd, maar de vrouw kan geen rechtstreekse pensioenaanspraak verkrijgen. Voorwaarde is dat de man nog leeft op het moment van uitkering. Mocht de man zijn overleden op het moment van verwacht pensioen, dan zal de vrouw een bedrag aan bijzonder partnerpensioen ontvangen. Partijen zijn ervan uitgegaan dat de afkoopsom als bedoeld in de huwelijkse voorwaarden mede strekt tot bijzonder partnerpensioen. Te allen tijde is derhalve voorzien in een flink pensioen. Het pensioen blijft bij mogelijke arbeidsongeschiktheid even hoog. Uit een door de man overgelegd overzicht blijkt dat de afkoopsom op 29 juli 2013 USD 553.585 bedroeg. Dit zal nog stijgen tot USD 600.000,-.
Mede als gevolg van de gemaakte afspraken heeft de vrouw momenteel het volgende vermogen:
  • De voormalig echtelijke woning in [woonplaats a] met een geschatte waarde van € 500.000;
  • Een historisch pand in de oude stad van [plaats c] met een waarde van minimaal € 250.000;
  • Een ontvangen erfenis van haar vader van ongeveer € 250.000;
  • Bankrekeningen in Jordanië met een geschat saldo van € 75.000;
  • Bankrekeningen in New York met een geschat saldo van € 50.000;
  • Een pensioen- en lijfrentefonds bij Reaal met een waarde van minimaal € 35.000.
Dit alles nog los van haar mogelijkheid zelf pensioen op te bouwen, van haar AOW uitkering en van de nog te ontvangen erfenis van tenminste € 250.000 van haar hoogbejaarde moeder.
De vrouw kan niet tegelijkertijd een bedrag uit ouderdomspensioen ontvangen en een bedrag als bijzonder partnerpensioen. De mogelijkheid van een afkoopsom strekt zich namelijk uit over het totaal van de pensioenaanspraken van de man.
De man is niet voornemens om te hertrouwen. De relatie van de man met zijn partner uit [plaats d] is inmiddels verbroken. Hij heeft geen andere relatie. De man betwist dat hij door ziekte zijn baan niet zou kunnen behouden. De man is medisch gezien 100% gezond.
Volgens de man is de duurzame ontwrichting van het huwelijk in overwegende mate te wijten aan de vrouw. Toen de man in 2006 een promotie en betere baan aangeboden kreeg in [woonplaats b] heeft de vrouw laten weten dat zij had besloten om met de kinderen te verhuizen naar Nederland. Dit besluit heeft geleid tot het einde van de liefdesrelatie tussen partijen en daarmee tot de duurzame ontwrichting van het huwelijk.
De beoordeling van het pensioenverweer
4.7.
Ingevolge artikel 1:153 lid 1 BW kan, indien als gevolg van de verzochte echtscheiding een bestaand vooruitzicht op uitkeringen aan de andere echtgenoot na vooroverlijden van de echtgenoot die het verzoek heeft gedaan zou teloorgaan of in ernstige mate zou verminderen, en de andere echtgenoot deswege tegen dat verzoek verweer voert, de echtscheiding niet worden toegewezen voordat daaromtrent een voorziening is getroffen die, gelet op de omstandigheden van het geval, ten opzichte van beide echtgenoten billijk is te achten. Ingevolge lid 2 van dat artikelbepaling is het eerste lid niet van toepassing:
a. indien redelijkerwijs te verwachten is dat de andere echtgenoot zelf voor dat geval voldoende voorzieningen kan treffen;
b. indien de duurzame ontwrichting van het huwelijk in overwegende mate te wijten is aan de andere echtgenoot.
Het betreft hier dus een preliminair verweer waarop moet worden beslist alvorens eventueel de echtscheiding kan worden uitgesproken. Het pensioenverweer kan bovendien slechts betrekking hebben op een verminderd vooruitzicht op (pensioen)uitkeringen bij vooroverlijden van de partij die de echtscheiding verzoekt, meer bepaald dus nabestaanden- of partnerpensioen.
4.8.
Het hof overweegt als volgt. Niet is komen vast te staan dat de duurzame ontwrichting in overwegende mate is te wijten aan de vrouw. Partijen hebben begrijpelijkerwijs ieder een verschillende visie op het ontstaan daarvan. In het licht van de stellingen van de vrouw hieromtrent, heeft de man zijn stelling dat de ontwrichting overwegend te wijten is aan de vrouw onvoldoende onderbouwd, zodat daarvan niet kan worden uitgegaan.
4.9.
De stellingen van de man komen er voorts op neer dat redelijkerwijs te verwachten is dat de vrouw zelf voldoende voorzieningen kan treffen. De vrouw heeft zulks gemotiveerd betwist. Zij heeft onbetwist gesteld dat met een voorziening om het mogelijk verminderen of wegvallen van partnerpensioen te compenseren een bedrag van ongeveer USD 450.000 gemoeid zal zijn. Het hof is met de vrouw van oordeel dat redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat de vrouw, los van een eventuele door partijen te treffen billijke voorziening, over voldoende middelen zal beschikken om dit verlies in voldoende mate te compenseren. Van haar kan niet worden verwacht dat zij teneinde het gemis aan partnerpensioen op te vangen in de toekomst de door haar bewoonde woning geheel te gelde zou moeten maken. Voorts is niet komen vast te staan dat de vrouw feitelijk nog over vermogen beschikt in de vorm van de woning in [plaats c] . De stelplicht en bewijslast van de voor toepassing van artikel 1:153 lid 2 BW benodigde feiten en omstandigheden rusten op de man, nu hij zich op het rechtsgevolg daarvan beroept. Tegenover de betwisting door de vrouw heeft de man onvoldoende aangevoerd om zijn stelling ter zake de woning in [plaats c] te onderbouwen. De hoogte van de te verwachten erfenis van de moeder van de vrouw is thans nog naar zijn aard onzeker, zodat daaraan slechts beperkt verwachtingen voor de toekomst kunnen worden ontleend. Dit betekent dat de vrouw naar verwachting nagenoeg haar gehele liquide vermogen ter compensatie zou moeten inzetten. Dat kan redelijkerwijs niet van haar worden verlangd.
4.10.
Ingevolge artikel 34 VN-pensioenreglement heeft de vrouw zolang zij nog met de man gehuwd is bij vooroverlijden van de man recht op een bijzonder partnerpensioen, dat zij niet met een ander zal behoeven te delen. Ingevolge artikel 35bis VN-pensioenreglement zal, indien de man binnen 15 jaar na het eindigen van het huwelijk met de vrouw zou overlijden en dan met een ander gehuwd zal blijken te zijn, het partnerpensioen voor de vrouw afnemen, omdat zij dat in dat geval zal moeten delen met de weduwe van de man, naar rato van de duur van hun respectieve huwelijken. Voorts wijst de vrouw er terecht op dat in het statistisch niet onwaarschijnlijke geval dat de man, geboren [in] 1959, nog later komt te overlijden, de vrouw hoogstwaarschijnlijk in het geheel geen partnerpensioen zal ontvangen, omdat zij daarvoor dan nog slechts in aanmerking komt indien de man op het moment van overlijden alimentatieplichtig voor haar is, hetgeen niet waarschijnlijk is. Ingevolge artikel 1:157 lid 4 BW is de maximale duur van de alimentatieplicht als uitgangspunt immers twaalf jaren, te rekenen vanaf het moment van ontbinding van het huwelijk.
Dit betekent dat de vrouw terecht aanvoert dat als gevolg van de echtscheiding haar uitzicht op partnerpensioen afhankelijk van de omstandigheden in ernstige mate kan verminderen of zelfs teloor kan gaan.
De man is evenwel van mening dat de vrouw en hij met het oog daarop een billijke voorziening hebben getroffen in de vorm van artikel 5 van de huwelijkse voorwaarden van 3 september 2010, ook uitgaande van de verdere vermogenspositie van de vrouw. De vrouw betwist dat deze regeling een billijke voorziening oplevert.
4.11.
Bij brief van 10 oktober 2014 heeft de man zijn verzoek in eerste aanleg gewijzigd in dier voege dat hij de rechtbank verzoekt de huwelijkse voorwaarden en de overeenkomst die samenhangt met de verdeling van de echtelijke woning van partijen te vernietigen op grond van dwaling dan wel op grond van benadeling voor meer dan een kwart. De rechtbank heeft op dit onderdeel van het verzoek van de man nog niet beslist. Dat betekent dat in hoger beroep er niet zonder meer van uit kan worden gegaan dat de voorziening die de man en de vrouw getroffen hebben in stand zal blijven. Zoals het hof ook ter zitting in hoger beroep aan de man heeft voorgehouden, betekent dit dat die, door de man als billijk aangemerkte, voorziening daardoor thans op losse schroeven staat. Reeds om die reden moet in hoger beroep worden geoordeeld dat het pensioenverweer slaagt.
Het hof zal daarom, conform het verweer van de vrouw, de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek tot echtscheiding afwijzen. Het gevolg daarvan is dat de door de rechtbank inmiddels getroffen nevenvoorzieningen (waaronder die voor [de jongmeerderjarige] en [de minderjarige] ) eindigen.
4.12.
Indien het alsnog tot een echtscheiding moet komen, zal eerst een billijke voorziening moeten worden getroffen om de vrouw te compenseren voor de kans dat zij bij vooroverlijden van de man minder of geen partnerpensioen zal ontvangen. Het hof overweegt ten overvloede dat partijen in elk geval een betere voorziening dienen te treffen dan zij in 2010 hebben gedaan, met het oog op het risico dat de vrouw op enig moment geheel of gedeeltelijk van partnerpensioen verstoken kan zijn. Anders dan de man, acht het hof die regeling niet voldoende om als billijke voorziening te worden aangemerkt, te minder omdat partijen daarin hebben gekozen voor een verdeling van het ouderdomspensioen van de man. Zo’n verdeling kan slechts bijdragen aan een billijke voorziening indien vast staat dat de man binnen 15 jaar na heden met pensioen zal gaan (hetgeen waarschijnlijk is) en daarbij de vrouw wordt overbedeeld ter compensatie van een eventueel weg te vallen of te verminderen partnerpensioen. Volgens de man wordt de vrouw met ongeveer 15% overbedeeld, in vergelijking tot een normale Nederlandse pensioenverevening. Daargelaten dat het VN-pensioenreglement, gezien artikel 45 daarvan, geen formele ouderdomspensioenverevening lijkt te kennen, zal dit in 2010 wellicht juist zijn geweest. Inmiddels heeft het huwelijk van partijen evenwel al zes jaar langer geduurd. Partijen zullen hiervoor dus een betere voorziening moeten treffen. Anderzijds overweegt het hof ook, dat een billijke voorziening niet betekent dat het risico van het verminderen of wegvallen van partnerpensioen volledig gecompenseerd zou moeten worden, zonder dat van de vrouw zou kunnen worden verlangd in enige mate vanuit haar vermogen daaraan bij te dragen.
4.13.
Dit leidt tot de volgende beschikking.

5.Beslissing

Het hof:
verklaart [de jongmeerderjarige] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
vernietigt de beschikkingen waarvan beroep;
wijst het inleidend verzoek tot echtscheiding van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. R.G. Kemmers en mr. E. Akkermans in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Lok als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2016.