ECLI:NL:RBZWB:2024:2925

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
C/02/405692 / FA RK 23-382 en C/02/409391 / FA RK 23-2189
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en huwelijkse voorwaarden met betrekking tot de afwikkeling van de gemeenschap van goederen en alimentatieverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de echtscheiding van partijen, die op [datum] 2014 te [woonplaats 2] met elkaar gehuwd zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. Tevens zijn er afspraken gemaakt over de alimentatieverplichtingen van de man ten aanzien van de vrouw en de kinderen. De man is veroordeeld tot het betalen van € 399,- per maand voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen, en een partneralimentatie van € 719,- bruto per maand aan de vrouw. De rechtbank heeft ook de inhoud van het ouderschapsplan dat door partijen is overeengekomen, als onderdeel van de beschikking opgenomen, met uitzondering van de bepalingen die betrekking hebben op de hoofdverblijfplaats van de jongmeerderjarige.

Daarnaast heeft de rechtbank zich gebogen over de huwelijkse voorwaarden van partijen, die een beperkte gemeenschap van goederen en een periodiek verrekenbeding omvatten. De vrouw heeft gesteld dat partijen geen uitvoering hebben gegeven aan het verrekenbeding, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat partijen wel degelijk aan deze verplichting hebben voldaan. De rechtbank heeft de verdeling van de gezamenlijke woning en de bijbehorende hypothecaire schulden vastgesteld, waarbij de vrouw de gelegenheid krijgt om de woning over te nemen. Indien dit niet mogelijk blijkt, dient de woning te worden verkocht aan een derde. De rechtbank heeft de man en de vrouw verplicht om gezamenlijk een makelaar in te schakelen voor de taxatie van de woning.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummers: C/02/405692 / FA RK 23-382 (echtscheiding)
C/02/409391 / FA RK 23-2189 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
datum uitspraak: 24 april 2024
beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.C.M.E. Schijvenaars te Vlissingen,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. R. Wouters te Middelburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: - de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 27 januari 2023 ontvangen verzoekschrift tot echtscheiding met bijlagen;
- de brief van mr. Schijvenaars van 27 januari 2023 met daarbij gevoegd het door partijen ondertekende ouderschapsplan;
- het op 26 april 2023 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken met bijlagen;
- het op 8 mei 2023 ontvangen verweerschrift op zelfstandige verzoeken met bijlagen;
- het van de zijde van de man op 9 augustus 2023 ingediende webformulier verdelen en verrekenen;
- het van de zijde van de vrouw bij F-formulier van 21 augustus 2023 ingediende webformulier verdelen en verrekenen;
- de brief van mr. Schijvenaars van 11 januari 2024 met bijlagen;
- het op 12 januari 2024 van de zijde van de vrouw ontvangen stuk genaamd ‘Overleggen stukken, tevens wijziging c.q. vermeerdering verzoek c.q. vermindering verzoek’ met bijlagen;
- het van de zijde van de man ontvangen stuk genaamd ‘Overleggen stukken, tevens wijziging verzoek’ met bijlagen;
- het F-formulier van mr. Schijvenaars van 26 maart 2023 met bijlagen;
- het F-formulier van mr. Wouters van 26 maart 2024 met bijlagen tevens houdende een wijziging c.q. vermeerdering van de verzoeken;
- de door mr. Schijvenaars tijdens de mondelinge behandeling overgelegde en - op de eerste alinea na - voorgedragen pleitnota;
- de door mr. Wouters tijdens de mondelinge behandeling overgelegde (originele) volmacht d.d. 20 maart 2024 van de hierna te noemen [de jongmeerderjarige] .
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 27 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.
1.3. Tussen partijen zijn voorlopige voorzieningen getroffen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] 2014 te [woonplaats 2] met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden.
2.2.
Partijen hebben het navolgende tijdens deze procedure jongmeerderjarig geworden kind:
- [de jongmeerderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2005 (hierna te noemen: [de jongmeerderjarige] );
en het navolgende thans nog minderjarige kind:
- [de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2013 (hierna te noemen: [de minderjarige] ).

3.De verzoeken

3.1.
De man verzoekt bij inleidend verzoekschrift om bij beschikking:
tussen partijen de echtscheiding uit te spreken in hun op [datum] 2014 in [woonplaats 2] gesloten huwelijk;
te bepalen dat het aangehechte ouderschapsplan deel uitmaakt van de door de rechtbank te geven beschikking.
Bij verweerschrift op zelfstandige verzoeken verzoekt de man als reactie op de door de vrouw ingediende zelfstandige verzoeken, na aanvulling:
de door hem aan de vrouw te betalen kinderalimentatie vast te stellen op € 399,= per kind per maand, althans zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie juist acht;
de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot vaststelling van partneralimentatie, dan wel haar dit verzoek te ontzeggen, meer subsidiair de alimentatie vast te stellen op een bedrag van € 502,= per maand;
te bepalen dat partijen binnen een maand na de beschikking van de
rechtbank een bemiddelingsopdracht dienen te betrekken aan een NVM
makelaar voor de verkoop van de woning aan [adres] in
[woonplaats 2] ;
de vrouw te veroordelen in verband met de aanslag waterschapslasten
2023 een bedrag van € 188,48 aan de man te betalen;
Subsidiair:
de vrouw te veroordelen in verband met de verrekening van de banktegoeden van partijen € 2.984,= aan de man te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 27 januari 2023 tot de dag der algehele voldoening;
de vrouw de bij haar in gebruik zijn auto toe te delen en haar te veroordelen in verband hiermee € 2.500,= aan de man te betalen.
3.2.
De vrouw verzoekt bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de man tot echtscheiding toe te wijzen en de overige verzoeken van de man af te wijzen.
Bij wege van zelfstandig verzoek verzoekt de vrouw thans, na meerdere wijzigingen, om bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat, uitvoerbaar bij voorraad:
in het huwelijk van partijen de echtscheiding uit te spreken;
het overgelegde en door partijen ondertekende ouderschapsplan geheel in de beschikking op te nemen c.q. aan de beschikking te hechten;
te bepalen dat de man aan de vrouw dient te betalen een kinderbijdrage voor het minderjarige kind van partijen, ten bedrage van € 399,= per maand met ingang van de datum van de te wijzen beschikking en tevens te bepalen (of subsidiair te verstaan) dat ten titel van levensonderhoud ten behoeve van [de jongmeerderjarige] door de man een bedrag van € 399,= per maand zal worden voldaan;
te bepalen dat de man aan de vrouw een partneralimentatie zal voldoen van € 719,= per maand;
de verdeling en verrekening van de huwelijkse voorwaarden alsmede de (eenvoudige) gemeenschappen vast te stellen als volgt:
a. de vrouw verzoekt
primairde echtelijke woning met hypotheken vooralsnog niet te verdelen, waardoor de vrouw, na inschrijving van de echtscheiding, een overname van de woning met hypotheek kan trachten te bewerkstelligen en
subsidiairte bepalen dat de onroerende zaak gelegen te [postcode] [woonplaats 2] , aan [adres] , op de navolgende wijze in de verdeling wordt betrokken:
i. binnen vier weken na de inschrijving van de in deze zaak af te geven echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, dienen partijen gezamenlijk een NVM makelaar opdracht te geven de onroerende zaak te taxeren. De kosten van die taxatie komen voor rekening van partijen, ieder voor de helft;
ii. binnen vier maanden te rekenen vanaf de datum waarop de makelaar het taxatierapport heeft afgegeven, dient de vrouw aan de man kenbaar te maken of zij de onroerende zaak tegen de door de makelaar getaxeerde waarde wenst over te nemen en of zij daartoe financieel in staat is, in die zin dat het voor haar financieel haalbaar is om in het kader van de overname van de woning de helft van de overwaarde op basis van voornoemde taxatie aan de man te voldoen;
iii. als de vrouw de onroerende zaak tegen de getaxeerde waarde wil en kan overnemen, dient zij een door haar aan te wijzen notaris opdracht te geven om binnen een termijn van 6 maanden te rekenen vanaf de datum waarop de eerder vermelde makelaar het taxatierapport heeft afgegeven, een akte te verlijden waarbij de onroerende zaak aan haar wordt geleverd. Uiterlijk een dag voor dat notarieel transport dient de vrouw de helft van de overwaarde waarop de man recht heeft, op de derdengeldrekening van de notaris te voldoen met daarbij de onherroepelijke opdracht aan de notaris om dat bedrag direct nadat het notarieel transport heeft plaatsgevonden, uit te betalen op de bankrekening van de man;
iv. voor het geval de vrouw financieel niet in staat blijkt te zijn de onroerende zaak over te nemen of hiervan afziet, dienen partijen een door hen gezamenlijk aan te wijzen makelaar opdracht te geven de woning tegen een zo hoog mogelijk bedrag aan derden te verkopen. De alsdan te realiseren verkoopopbrengst dient, na aftrek van de kosten van de door partijen in verband met de verkoop van de onroerende zaak ingeschakelde makelaar, tussen partijen bij helften te worden verdeeld;
b. de man te veroordelen om in verband met de verrekening c.q. verdeling van de (zeil)boten en scooter van de man, aan de vrouw te betalen een bedrag van € 25.500,=, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 27 januari 2023 tot de dag der algehele betaling;
c. de man te veroordelen om in verband met de verrekening c.q. verdeling met betrekking tot de Toeslagen 2022 een bedrag van € 570,= aan de vrouw te betalen;
d. de man te veroordelen om in verband met de verrekening c.q. verdeling van de bankrekeningen (die op partijen hun eigen naam staan), aan de vrouw te betalen een bedrag van € 13.065,88, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 27 januari 2023 tot de dag der algehele betaling.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

In zaaknummer C/02/405692 / FA RK 23-382
Echtscheiding
4.1.
Beide partijen verzoeken in het tussen hen gesloten huwelijk de echtscheiding uit te spreken. Zij hebben daartoe aangevoerd dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
4.2.
Het verzoek van partijen zal als op de wet gegrond worden toegewezen.
Ouderschapsplan
4.3.
Beide partijen verzoeken de rechtbank te bepalen dat de inhoud van het door hen overeengekomen ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen hebben met betrekking tot de ten tijde van de indiening van het verzoek tot echtscheiding nog minderjarige [de jongmeerderjarige] en de thans nog minderjarige [de minderjarige] onderling regelingen getroffen die zijn vermeld in het aan deze beschikking gehechte en door partijen op respectievelijk 25 en 26 januari 2023 ondertekende ouderschapsplan. In dit ouderschapsplan zijn onder meer afspraken vastgelegd met betrekking tot het hoofdverblijf en de zorgregeling voor beide kinderen. De rechtbank stelt vast dat [de jongmeerderjarige] gedurende de onderhavige procedure, te weten op [geboortedag 1] 2023, meerderjarig is geworden. Partijen zijn derhalve niet meer belast met het ouderlijk gezag over [de jongmeerderjarige] . [de jongmeerderjarige] mag zelf weten waar zij wil wonen en met wie zij omgang heeft. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank, zoals door partijen verzocht, bepalen dat de onderlinge regelingen uit het ouderschapsplan deel uitmaken van deze beschikking, doch behoudens voor zover de regelingen in dit ouderschapsplan betrekking hebben op de hoofdverblijfplaats van en de zorgregeling voor [de jongmeerderjarige] .
Kinderbijdrage en bijdrage jongmeerderjarige
4.5.
In zaken waarin door een ouder om vaststelling van een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van een minderjarig kind is gevraagd en die minderjarige lopende de procedure jongmeerderjarig is geworden, kan op grond van vaste jurisprudentie die jongmeerderjarige één van zijn of haar ouders machtigen in die procedure namens hem of haar te (blijven) optreden. [de jongmeerderjarige] heeft met een schriftelijke machtiging, die op 20 maart 2024 is ondertekend, de vrouw gemachtigd om in deze procedure namens haar op te treden.
4.6.
Beide partijen verzoeken te bepalen dat de man met ingang van heden ten behoeve van zowel de thans nog minderjarige [de minderjarige] als [de jongmeerderjarige] een onderhoudsbijdrage dient te voldoen van € 399,= per kind per maand. De rechtbank zal het verzoek van partijen als op de wet gegrond en op onderstaande wijze toewijzen.
Partneralimentatie
4.7.
De vrouw verzoekt thans, na verscheidene wijzigingen, een door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vast te stellen van € 719,= bruto per maand.
4.8.
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële
draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn
neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Behoefte vrouw
4.9.
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van de vrouw dient te worden berekend aan de hand van de zogeheten Hofnorm. Zij zijn het er voorts over eens dat de behoefte van de vrouw, uitgaande van een netto besteedbaar gezamenlijk inkomen (NBGI) van partijen tijdens de samenleving (in 2022) van € 7.112,= en kosten van kinderen van € 1.350,=, in 2022 € 3.457,= per maand bedroeg en thans na wettelijke indexeringen € 3.796,= per maand bedraagt. De rechtbank zal hiervan uitgaan.
4.10.
Om te bepalen of, en zo ja, in welke mate de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man, dient op deze huwelijksgerelateerde behoefte in mindering te worden gebracht haar huidige eigen netto inkomen.
4.11.
De vrouw heeft volgens de salarisspecificatie van december 2023 een inkomen van
€ 3.423,43 bruto per maand, te vermeerderen met de gebruikelijke vakantietoeslag en een eindejaarsuitkering. In fiscale zin houdt de rechtbank rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw op een bedrag van € 3.164,= per maand.
4.12.
De behoefte van de vrouw aan een aanvullende bijdrage bedraagt, gelet op haar eigen NBI van € 3.164,= per maand, aldus € 632,= netto per maand. Dit komt neer op € 1.238,= bruto per maand. De man heeft deze aanvullende behoefte bestreden. De rechtbank zal de standpunten van partijen dienaangaande bespreken bij de behandeling van de behoeftigheid van de vrouw.
Behoeftigheid vrouw
4.13.
De man stelt dat de vrouw in staat is om geheel in haar eigen levensonderhoud te voorzien gezien haar opleiding en werkervaring. Volgens de man mag van de vrouw in redelijkheid worden verwacht dat zij haar aantal arbeidsuren uitbreidt en fulltime gaat werken. De kinderen van partijen zijn respectievelijk 18 en 11 jaar oud, zodat er wat de zorg van de kinderen betreft volgens de man geen aanleiding bestaat het aantal arbeidsuren te beperken.
4.14.
De vrouw voert daartegen verweer en stelt dat fulltime werken moeilijk te combineren is met de zorg voor de 11-jarige [de minderjarige] , maar met name in verband met de zorg voor de 9-jarige pleegdochter, [naam] . [naam] heeft trauma’s opgelopen en heeft daardoor meer dan gemiddelde zorg en aandacht nodig. Zij staat op de wachtlijst voor therapie. De vrouw zal haar dan wekelijks moeten brengen en halen. Daarnaast moet de vrouw ook tijd vrij maken voor de maandelijkse huisbezoeken vanuit pleegzorg in verband met de begeleiding van [naam] en haarzelf als pleegouder. Alleen als de vrouw meer uren had kunnen gaan werken bij haar huidige werkgever, zou dit volgens de vrouw te combineren zijn geweest met de zorg voor [de minderjarige] en [naam] , omdat zij bij haar huidige werkgever de extra werkdag thuis zou kunnen werken. Een urenuitbreiding bij haar huidige werkgever is tot op heden echter niet mogelijk gebleken. Als de vrouw op woensdag bij een andere werkgever zou moeten gaan werken is het maar de vraag of zij thuis kan werken en komt zij in de knel met de zorg voor [de minderjarige] en met name [naam] . Tenslotte stelt de vrouw dat zij bij haar huidige werkgever relatief zo goed verdient dat zij betwijfelt of zij met een fulltime contract bij een andere werkgever meer zou verdienen dan hetgeen zij nu verdient.
4.15.
De rechtbank stelt voorop dat van behoeftigheid pas sprake is als de onderhoudsgerechtigde (in dit geval de vrouw) niet voldoende inkomsten heeft om in haar levensonderhoud te voorzien noch zich deze in redelijkheid kan verwerven. De onderhoudsplicht van de man jegens de vrouw bestaat derhalve alleen voor zover de vrouw niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, terwijl zij zich daartoe wel voldoende heeft ingespannen. Dit betekent dat de vrouw, die stelt behoefte te hebben aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud, dient aan te tonen dat zij geen of onvoldoende inkomsten heeft om in haar behoefte te voorzien en evenmin in redelijkheid in staat kan worden geacht (voldoende) inkomsten te verwerven (verdiencapaciteit). Daarbij dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval.
4.16.
De vrouw heeft volgens haar salarisspecificaties een contractpercentage van 73,680. Zij werkt op maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag en is op woensdag vrij. Vast staat dat de vrouw sinds het feitelijk uiteengaan van partijen in de zomer van 2022 de dagelijkse zorg voor de thans 11-jarige [de minderjarige] en de 9-jarige pleegdochter [naam] voor haar rekening heeft genomen. De vrouw heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de zorg voor [de minderjarige] en met name de intensieve zorg voor en begeleiding van [naam] in de weg staat aan een uitbreiding van het aantal arbeidsuren. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat [naam] een zwaar getraumatiseerd meisje is dat extra zorg en begeleiding nodig heeft en dat zij op de wachtlijst staat voor therapie. Zodra die therapie start zal de vrouw [naam] wekelijks daarnaartoe moeten brengen en moeten ophalen. Ook heeft de vrouw onweersproken gesteld dat [naam] en zijzelf worden begeleid door pleegzorg en dat zij daarom tijd moet kunnen vrijmaken voor de huisbezoeken vanuit pleegzorg die twee keer per maand plaatsvinden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [naam] is dat de vrouw voldoende voor haar beschikbaar is. Dit maakt dat op dit moment niet van de vrouw kan en mag worden verwacht dat zij het aantal arbeidsuren uitbreidt. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de hiervoor aan de hand van haar feitelijke inkomen becijferde aanvullende behoefte van de vrouw van € 1.238,= bruto per maand.
Draagkracht man
4.17.
De financiële draagkracht van de man om een bijdrage ten behoeve van de vrouw te betalen wordt bij een NBI vanaf € 2.065,= per maand vastgesteld aan de hand van de formule 60% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.270,=)]. Voor lagere inkomens dan € 2.065,= per maand zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
4.18.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de berekening van de draagkracht van de man uit te gaan van twee periodes, te weten:
  • periode 1: vanaf de inschrijving van deze echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand tot aan het moment waarop de vrouw de echtelijke woning heeft overgenomen, dan wel de echtelijke woning is verkocht en geleverd aan een derde;
  • periode 2: vanaf het moment waarop de vrouw de echtelijke woning heeft overgenomen, dan wel de echtelijke woning is verkocht en geleverd aan een derde.
De rechtbank hanteert deze splitsing in periodes omdat de man tot aan het moment waarop de echtelijke woning door de vrouw is overgenomen dan wel is verkocht en geleverd aan een derde, de helft van de aan de echtelijke woning verbonden lasten draagt en daarnaast zijn eigen woonlasten heeft, terwijl hij na overname van de woning door de vrouw dan wel verkoop en levering aan een derde alleen zijn eigen woonlasten heeft.
Inkomen
4.19.
De man heeft volgens de salarisspecificaties over januari en februari 2024 een inkomen van € 8.343,= bruto per maand, te vermeerderen met de gebruikelijke vakantietoeslag.
4.20.
De vrouw stelt dat ook rekening moet worden gehouden met een door de man te ontvangen dagvergoeding van (gemiddeld) € 420,= bruto per jaar. De man voert daartegen verweer. De rechtbank is van oordeel dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze onkostenvergoeding met name heeft ontvangen in de periodes dat hij in verband met een potentiële opdracht voor het bouwen van onderzeeërs veelvuldig naar Zweden moest, maar dat hij op dit moment veelal in het binnenland werkt, omdat dit project van de baan is. De rechtbank zal bij de berekening van het NBI van de man dan ook geen rekening houden met een dagvergoeding.
4.21.
Daarnaast stelt de vrouw dat rekening moet worden gehouden met een inkomen van de man bij defensie en een inkomen uit zeilactiviteiten van totaal € 1.200,= bruto per jaar. De man voert daartegen verweer stellende dat hij deze inkomsten niet (meer) heeft.
De rechtbank overweegt als volgt. Als onweersproken is komen vast te staan dat de man in 2019 uit dienst is getreden bij defensie, als reservist is gebleven en dat hij over de jaren 2020 en 2021 enige vergoeding van defensie heeft ontvangen omdat hij in die jaren is opgeroepen. De man stelt nadien niet meer te zijn opgeroepen. Er is ook niet gebleken dat de man sinds 2021 nog een inkomen van defensie ontvangt. De rechtbank zal hiermee dan ook geen rekening houden bij de vaststelling van het NBI van de man. Evenmin wordt rekening gehouden met een inkomen uit zeilactiviteiten. De man heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt af en toe zeillessen te verzorgen bij de zeilschool van een vriendin en hiervoor in materiële zin te worden gecompenseerd. Niet is gebleken van een financiële vergoeding hiervoor, zodat de rechtbank hiermee ook geen rekening zal houden.
4.22.
In fiscale zin houdt de rechtbank rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (algemene heffingskorting en arbeidskorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het NBI van de man op een bedrag van € 5.061,= per maand.
Woonlasten tot overname/verkoop echtelijke woning
4.23.
De vrouw bewoont de - thans nog onverdeelde gezamenlijke - echtelijke woning en ieder van partijen draagt bij helfte bij aan de aan die woning verbonden lasten. De man heeft daarnaast zijn eigen woonlasten.
4.24.
Zoals hiervoor reeds overwogen hanteert de rechtbank bij het bepalen van de financiële draagkracht van de man de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie. In deze aanbevelingen is opgenomen dat als een onderhoudsplichtige lasten van de (voormalige) echtelijke woning (gedeeltelijk) betaalt en de onderhoudsgerechtigde in die woning woont, het woonbudget voor beiden wordt aangepast door de werkelijke woonlasten in aanmerking te nemen: voor degene die in de voormalige echtelijke woning woont: zijn aandeel in die last; voor degene die de woning heeft verlaten: de eigen werkelijke woonlasten en daarnaast zijn of haar aandeel in de lasten van de (voormalige) echtelijke woning.
4.25.
Dit brengt met zich dat bij de becijfering van de draagkracht van de man in periode 1, zijnde vanaf inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand tot aan de overname van de echtelijke woning door de vrouw dan wel verkoop en levering van de echtelijke woning aan een derde, naar het oordeel van de rechtbank dient te worden uitgegaan van de volgende werkelijke, door de vrouw niet weersproken, woonlasten van de man:
helft maandelijkse lasten echtelijke woning:
  • netto hypotheekrente € 270,=
  • premie leven
totaal € 416,=
eigen maandelijkse woonlast:
  • netto hypotheekrente € 570,=
  • aflossing hypotheek € 375,=
  • gemeentelijke belastingen € 14,=
  • opstalverzekering € 19,=
  • waterschapslasten
totaal € 984,=
4.26.
De rechtbank houdt bij de eigen woonlasten van de man geen rekening met het door de man opgevoerde, en door de vrouw gemotiveerd betwiste, bedrag aan onderhoudskosten van € 300,= per maand. Volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie dient rekening te worden gehouden met de
werkelijkekosten. Het is de keuze van de man geweest om een pand uit 1910 te kopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat een dergelijk oud pand onderhoudsrisico’s kent. Het staat de man vrij voor eventuele mogelijke toekomstige onderhoudsuitgaven maandelijks een bedrag te reserveren. Dit betekent echter niet dat een dergelijke reservering als kostenpost in aanmerking wordt genomen. Nu niet is gebleken dat de man daadwerkelijk onderhoudskosten heeft gemaakt, nu maakt dan wel op korte termijn zal moeten maken, zullen deze kosten buiten beschouwing worden gelaten.
Woonlasten vanaf overname/verkoop echtelijke woning
4.27.
Partijen zijn het herover eens dat voor periode 2, zijnde de periode vanaf het moment waarop de echtelijke woning is overgenomen door de vrouw dan wel is verkocht en geleverd aan een derde (en de man dus niet meer bijdraagt in de aan die woning verbonden lasten), bij de berekening van de draagkracht van de man dient te worden uitgegaan van het woonbudget, zijnde € 1.518,= per maand.
Kosten kinderen
4.28.
De rechtbank houdt voorts rekening met de bij deze beschikking vast te stellen
kinderbijdrage en bijdrage jongmeerderjarige van totaal € 798,= per maand. Daarnaast wordt
rekening gehouden met de zorgkosten ten behoeve van [de minderjarige] . De
rechtbank berekent deze zorgkosten, uitgaande van een zorgkortingspercentage van 15 en
een geïndexeerde behoefte van [de minderjarige] van (afgerond) € 741,= per maand op (afgerond) € 111,=
per maand. Ten behoeve van [de jongmeerderjarige] wordt geen rekening meer gehouden met een zorgkorting,
omdat [de jongmeerderjarige] inmiddels meerderjarig is.
Conclusie
4.29.
Op grond van voormelde financiële omstandigheden en rekening houdend met alle fiscale gevolgen acht de rechtbank bij de man de draagkracht aanwezig om, naast voormelde kosten van [de minderjarige] en [de jongmeerderjarige] , in periode 1, dus vanaf de dag waarop deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tot aan het moment van overname van de echtelijke woning door de vrouw dan wel verkoop en levering van de echtelijke woning aan een derde, een bedrag van € 1.097,= bruto per maand te voldoen en in periode 2, dus vanaf het moment van overname van de echtelijke woning door de vrouw, dan wel verkoop en levering van de echtelijke woning aan een derde een bedrag van € 721,= bruto per maand.
Inkomensvergelijkingen
4.30.
Om te kunnen vaststellen of de vrouw bij vaststelling van genoemde
onderhoudsbijdragen niet in een betere financiële positie wordt gebracht dan de man, dat wil
zeggen niet meer vrij besteedbaar overhoudt dan de man zullen de financiële
omstandigheden van de vrouw en de man worden vergeleken.
4.31.
Voor wat betreft het NBI van de vrouw gaat de rechtbank in beide periodes uit van
een bedrag van € 3.164,= per maand, zoals onder rechtsoverweging 4.11. is vermeld.
4.32.
Vergelijking van de financiële omstandigheden, daarbij rekening houdend met alle
fiscale gevolgen, brengt de rechtbank tot het oordeel dat de vrouw en de man een gelijk
bedrag vrij te besteden hebben wanneer in beide periodes de onderhoudsbijdrage wordt
vastgesteld op een bedrag van € 865,= bruto per maand.
4.33.
Het voorgaande leidt er toe dat het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partneralimentatie van € 719,= bruto per maand zal worden toegewezen. De rechtbank zal deze bijdrage vaststellen vanaf de dag waarop deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Afbouwregeling en nihilstelling
4.34.
De man verzoekt de rechtbank, voor het geval het verzoek van de vrouw wordt toegewezen, te bepalen dat deze op termijn wordt afgebouwd. De man vindt het redelijk dat de alimentatie na het eerste jaar wordt verlaagd tot 75% en vervolgens na een jaar tot 50% en na drie jaar tot nihil. Daarbij dient volgens de man rekening te worden gehouden met het feit dat de man al meer dan een jaar alimentatie betaalt en hij bovendien nog steeds bijdraagt in de lasten van de echtelijke woning.
4.35.
De rechtbank overweegt als volgt. Aan een verzoek tot limitering van de duur van de onderhoudsbijdrage als bedoeld in artikel 1:157 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) worden hoge eisen gesteld, gelet op de verregaande gevolgen die limitering met zich brengt. Een beslissing tot limitering doet het recht op levensonderhoud van de alimentatie- gerechtigde na ommekomst van de vastgestelde termijn namelijk praktisch definitief eindigen.
4.36.
De rechtbank ziet in het onderhavige geval geen aanleiding om - zoals de man heeft verzocht - de door hem aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage stapsgewijs af te bouwen en na drie jaar op nihil te stellen en daarmee de onderhoudsverplichting dus in duur te limiteren. Niet is met voldoende zekerheid vast te stellen of de vrouw, met name gelet op de intensieve zorg voor haar pleegdochter [naam] , na verloop van drie jaar geheel in haar eigen behoefte zal kunnen voorzien. Ook overigens ziet de rechtbank in de feiten en omstandigheden van het geval geen grond voor limitering van de onderhoudsverplichting, ook niet in het door de man aangevoerde, zoals het feit dat hij al meer dan een jaar alimentatie betaalt ingevolge de voorlopige voorzieningenbeschikkingen van 3 februari 2023 en 15 juni 2023 en het gegeven dat hij nog steeds bijdraagt in de lasten van de echtelijke woning. Het verzoek van de man tot het afbouwen en op nihil stellen van de alimentatie zal dan ook worden afgewezen.
Berekeningen
4.37.
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt. Gewaarmerkt exemplaren van deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
In zaaknummer C/02/409391 / FA RK 23-2189
Huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling
4.38.
Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, samengevat inhoudende een gemeenschap van inboedel met uitsluiting van elke andere gemeenschap van goederen en een periodiek verrekenbeding.
4.39.
De afwikkeling van het huwelijkse vermogen bestaat mede op grond van de huwelijkse voorwaarden uit de volgende onderdelen:
- verdeling van een beperkte huwelijksgemeenschap, te weten een gemeenschap van inboedel;
- verdeling van eenvoudige gemeenschappen.
Tussen partijen is in geschil of aan de in de huwelijkse voorwaarden neergelegde periodieke verrekenplicht is voldaan.
De rechtbank zal in het navolgende de bovenstaande punten één voor één bespreken.
Beperkte huwelijksgemeenschap - gemeenschap van inboedel
4.40.
Krachtens artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden is sprake van een beperkte
gemeenschap van inboedel: ‘
Tussen de echtgenoten bestaat een gemeenschap van inboedel. De echtgenoten sluiten elke andere gemeenschap van goederen uit.’.
4.41.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen aangegeven dat zij de tot de beperkte huwelijksgemeenschap behorende inboedel in onderling overleg zullen verdelen, zodat dit onderdeel geen rechterlijke beslissing meer behoeft.
Verdeling eenvoudige gemeenschappen/draagplicht gemeenschappelijke schulden
Peildatum omvang en samenstelling
4.42.
Als peildatum voor de omvang en samenstelling van de te verdelen eenvoudige gemeenschappen heeft de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek te gelden, zijnde 27 januari 2023.
Omvang en samenstelling
4.43.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat per de peildatum van 27 januari 2023 in ieder geval de volgende vermogensbestanddelen en schulden gemeenschappelijk zijn:
  • de echtelijke woning aan [adres] te [woonplaats 2] en de daarop rustende hypothecaire geldleningen bij Florius met de nummers [nummer 1] en [nummer 2] ;
  • de gezamenlijke Rabobankrekening met het [rekeningnummer] .
Peildatum waardering
4.44.
Voor de bij de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen in aanmerking te nemen waarde geldt in principe als peildatum de datum van de feitelijke verdeling, tenzij wordt uitgegaan van een anderszins vastgestelde of overeengekomen peildatum.
Echtelijke woning en hypothecaire schulden
4.45.
Partijen zijn samen, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar van de echtelijke woning aan [adres] te [woonplaats 2] . Op de woning rust een tweetal hypothecaire geldleningen bij Florius met de nummers [nummer 1] en [nummer 2] ;
4.46.
De man is van mening dat de woning moet worden verkocht aan een derde en de verkoopopbrengst, na aflossing van de hypotheek en de aan de verkoop verbonden kosten, tussen partijen bij helfte moet worden verdeeld. Hij voert hiertoe het volgende aan. De vrouw is gezien de door de taxateur in opdracht van partijen in december 2022 vastgestelde waarde van de woning van € 475.000,=, de overwaarde van ruim € 200.000,= en de hoogte van haar inkomen, ook in geval van toewijzing van de door haar verzochte partneralimentatie van € 719,= bruto per maand, misschien in staat het saldo van de huidige hypotheek over te nemen, maar zij kan geen financiering krijgen voor het uitkopen van de man. Met het door de vrouw (subsidiair) voorgestelde tijdspad kan de man niet akkoord gaan. Overname van de woning door de vrouw is immers redelijkerwijs niet mogelijk. Gezien de recente ontwikkelingen op de woningmarkt is een verhoging van de getaxeerde waarde te verwachten. Dat maakt dat de kans dat de vrouw de woning kan overnemen nog kleiner is. De man wenst de woning zo snel mogelijk te verkopen nu de woningmarkt nog goed is. De vrouw heeft ruimschoots (vanaf december 2022) de gelegenheid gehad om te onderzoeken of zij de woning kan overnemen.
4.47.
De vrouw stelt zich primair op het standpunt dat de woning vooralsnog onverdeeld moet worden gelaten, zodat zij - na inschrijving van de echtscheiding - een overname van de woning met hypotheek kan trachten te bewerkstelligen. Subsidiair heeft zij een ruim opgezet stappenplan voorgesteld waarbij, samengevat, de woning na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking eerst moet worden getaxeerd, zij daarna de tijd krijgt om te onderzoeken of zij de woning alsnog wenst over te nemen en of zij daartoe ook in staat is en zo nee, de woning te koop moet worden gezet. De vrouw stelt een groot belang te hebben bij overname van de woning, omdat het in het belang van de kinderen van partijen, maar met name in het belang van haar pleegdochter [naam] , is dat zij - zo mogelijk - in de voor hen vertrouwde woning kunnen blijven. Indien dit niet haalbaar blijkt te zijn is het in het belang van [naam] dat de vrouw ruim de tijd krijgt om een andere geschikte woning te vinden zodat [naam] niet meer keren zal moeten verhuizen. De vrouw verwijst hierbij naar de door haar overgelegde brief van Juvent van 3 augustus 2023. De vrouw gaat ervan uit dat zij de woning kan overnemen. Zij heeft een eigen inkomen waarmee zij de huidige hypotheek kan overnemen. De overwaarde kan zij eventueel financieren met hulp van familie. De familie van de vrouw wil haar financieel ondersteunen, omdat zij het belang van de kinderen van partijen en met name [naam] zien bij het behouden van de woning. De man heeft er volgens de vrouw ook niet veel belang bij dat de woning op korte termijn wordt verkocht. Hij heeft immers al een andere woning gekocht.
4.48.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 3:178 BW kan een deelgenoot te allen tijde verdeling van de gemeenschap vorderen. Daarbij dienen de deelgenoten zich te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid. Lid 3 bepaalt dat de rechter een vordering tot verdeling kan uitsluiten, als de door de verdeling getroffen belangen aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door verdeling zijn gediend.
4.49.
De rechtbank erkent dat de vrouw een groot belang heeft bij overname van de echtelijke woning omdat het in het belang van de kinderen, en met name [naam] , is dat zij in de voor hen vertrouwde woning kunnen blijven wonen, dan wel dat de vrouw de tijd wordt gegund om een andere geschikte woning te vinden voor haar en de kinderen. Daartegenover staat echter het belang van de man om uit de onverdeeldheid te raken. Naast dat de man er belang bij heeft om te worden ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschulden heeft hij er ook belang bij om aanspraak te kunnen maken op zijn deel van de overwaarde. Partijen zijn immers al vanaf augustus 2022 feitelijk uit elkaar. Bovendien heeft de vrouw geen termijn verbonden aan haar primaire verzoek tot het onverdeeld laten van de woning, zodat de man in geval van toewijzing van dit verzoek geen enkele zekerheid zou hebben over wanneer hij uit de onverdeeldheid zou geraken. Daarbij komt dat de onderlinge verstandhouding tussen partijen te wensen overlaat, zodat de onverdeeldheid tussen partijen niet langer dan nodig moet voortduren. Dit wordt evenmin in het belang van de kinderen geacht, aangezien een dergelijke situatie ook voor hen spanningen en onrust met zich zal brengen. Gelet op voornoemde belangenafweging zal het primaire verzoek van de vrouw om de woning vooralsnog onverdeeld te laten, worden afgewezen.
4.50.
In geschil is dan tussen partijen op welke wijze de verdeling van de woning dient plaats te vinden. De man wenst de echtelijke woning zo snel mogelijk aan een derde te verkopen, terwijl de vrouw de tijd wenst te krijgen om te onderzoeken of zij de woning kan overnemen en, indien dit niet haalbaar blijkt te zijn, de tijd wenst te krijgen om een andere geschikte woning te vinden voor haar en de kinderen. De rechtbank is van oordeel dat de man op grond van de onderlinge verhouding van partijen als deelgenoten, die wordt beheerst door de aanvullende en beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, verplicht is om de vrouw, alvorens de woning in de verkoop wordt gezet, behoorlijk in de gelegenheid te stellen de woning over te nemen. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat er een reële kans is dat zij daartoe in staat is, omdat haar familie bereid is financieel bij te springen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vrouw in de gelegenheid stellen om te onderzoeken of zij de woning toegedeeld kan krijgen. In het geval dat niet mogelijk of niet meer gewenst blijkt te zijn, dient de echtelijke woning te worden verkocht aan een derde. Met de man is de rechtbank wel van oordeel dat de vrouw al enige tijd heeft gehad om dit te onderzoeken. Partijen zijn immers al vanaf december 2022 in gesprek over de wijze van verdeling van de woning en de vrouw heeft al die tijd al de wens om de woning over te nemen. Gelet hierop zal de rechtbank het subsidiair door de vrouw verzochte stappenplan volgen, met dien verstande dat de door de vrouw verzochte termijnen, zullen worden bekort. Daarbij zal de rechtbank er rekening mee houden dat Juvent in augustus 2023 het verzoek heeft gedaan om de vrouw in ieder geval een termijn van een jaar te geven. De rechtbank zal bepalen dat partijen de verdeling van de echtelijke woning dienen te realiseren volgens het hierna in het dictum op te nemen spoorboekje.
Gezamenlijke rekening Rabobank
4.51.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen aangegeven dat zij te zijner tijd het tot de eenvoudige huwelijksgemeenschap behorende saldo op de gezamenlijke Rabobankrekening met [rekeningnummer] in onderling overleg bij helfte zullen verdelen en deze en/of-rekening daarna zullen opheffen. De rechtbank constateert dat dit onderdeel dan ook geen rechterlijke beslissing meer behoeft.
Verrekening van het inkomen van partijen
452. In artikel 8 van de huwelijks voorwaarden zijn partijen een regeling overeengekomen voor wat betreft de kosten van de huishouding. Artikel 9 luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“Kosten van de huishouding
Artikel 8
1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden door de echtgenoten gedragen naar evenredigheid van ieders inkomen. De echtgenoten openen daartoe een gezamenlijke en/of rekening waarop de inkomens van partijen worden gestort.
Zijn de inkomen onvoldoende, dan worden de kosten gedragen naar evenredigheid van ieders vermogen. Een en ander geldt niet voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.
Tot het inkomen behoort niet de werkelijke inkomsten uit vermogen.
2. Onder de kosten van de huishouding zijn begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de tot het gezin behorende kinderen, de kosten voor kinderopvang, de premies voor de gebruikelijke verzekeringen, de kosten van vakanties, de huurprijs van de echtelijke woning en rente van geldleningen die verband houden met de aanschaf van de echtelijke woning en de vakantiewoning.
Tevens behoren daartoe de kosten van aanschaf van de inboedel en van de voor het gezin bestemde auto’s.
(…)”.
Partijen zijn in artikel 11 van de huwelijkse voorwaarden een verrekenbeding overeengekomen. Artikel 11 luidt:
Verrekening van inkomsten
Artikel 11
1. de echtgenoten zijn verplicht om jaarlijks te verrekenen hetgeen van hun inkomen resteert, nadat daarop de bijdrage inde kosten van de huishouding in mindering is gebracht. bij deze verrekening komt ieder de helft van het gezamenlijk bespaarde bedrag toe.
2. De verrekening geschiedt in geld en vindt, tenzij bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten, plaats binnen een jaar na afloop van het kalenderjaar.
3. de verplichting tot verrekening heeft alleen betrekking op het nominale bedrag van de bespaarde inkomens.
4. de winst van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 8 wordt niet in de verrekening betrokken.
De echtgenoten beogen met deze bepaling alleen te verrekenen hetgeen zij jaarlijks daadwerkelijk van hun inkomen besparen en hetgeen jaarlijks daadwerkelijk verdeeld kan worden. In verband hiermee wordt het begrip inkomen beperkt uitgelegd. Zo worden optierechten, uitkeringen die niet jaarlijks terugkeren en vergoedingen bij het inde van de dienstbetrekking niet tot het inkomen gerekend.
De vordering tot verrekening vervalt, in verband met complicaties die ontstaan bij handhaving van de vordering over een langere periode, drie jaar na afloop van elk kalenderjaar.”.
Ook zijn partijen in artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden overeengekomen wanneer deze verrekenverplichting is opgeheven. Artikel 12 luidt:
Opheffen verrekenverplichting
Artikel 12
Er bestaat geen verplichting tot verrekening van inkomsten als bedoeld in het vorige artikel:
a. gedurende de periode dat de echtgenoten niet samenwonen, tenzij dit berust op een uitdrukkelijke onderlinge afspraak die het gevolg is van overmacht.
b. tijdens scheiding van tafel en bed.
c. na de faillietverklaring van, het verlenen van surseance van betaling aan of toepassing van de schuldsaneringsregeling op een echtgenoot. Na beëindiging van het faillissement, de surseance va betaling of de toepassing van de schudsaneringsregeling wordt de verrekening hervat, zodra het vermogen van de echtgenoot positief is.
d. voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.”.
4.53.
De vrouw stelt dat partijen staande het huwelijk geen uitvoering hebben gegeven aan het door hen in artikel 11 van de huwelijkse voorwaarden overeengekomen verrekenbeding. Nu partijen niet periodiek hebben verrekend geldt het bepaalde in artikel 1:141 BW, aldus de vrouw. Op grond van dit artikel wordt vermoed het bij partijen aanwezige vermogen te zijn ontstaan uit hetgeen verrekend had moeten worden en dient volgens de vrouw alsnog tot verrekening te worden overgegaan. Partijen hebben er volgens de vrouw bij de aanvang van het huwelijk bewust voor gekozen een gezamenlijke rekening te openen en daar de inkomens op te laten storten. Zij hebben vervolgens, als er veel geld op de gezamenlijke rekening stond, geld overgemaakt naar de rekeningen die op hun eigen naam stonden. De vrouw heeft van de op haar naam staande rekening uitgaven gedaan ten behoeve van de kinderen en het gezin. De vrouw stelt dat nooit is afgesproken dat het saldo op ieders privérekening privévermogen zou zijn. Volgens de vrouw hadden partijen de afspraak gemaakt dat zij de kinderbijslag op haar privérekening zou ontvangen en dat de vrouw de kleding van de kinderen moest betalen. Aangezien de kinderbijslag vaak ontoereikend was om alle kleding van te betalen heeft de vrouw onder meer de boven de kinderbijslag uitstijgende kosten voor de kinderen van haar privérekening betaald. De man heeft naast de uitgaven voor zijn bootactiviteiten ook uitgaven ten behoeve van het gezin van de op zijn naam gestelde bankrekening voldaan, althans daar ging de vrouw wel van uit. Overigens zou de visie van de man volgens de vrouw ook heel onredelijk zijn. De vrouw heeft dan enkel haar spaargeld en de man méér spaargeld én boten ter waarde van € 50.000,=.
4.54.
De man betwist deze stellingen van de vrouw. Partijen hebben volgens de man sinds de huwelijksvoltrekking het overgespaard inkomen verdeeld, waarbij ieder van partijen steeds een gelijk bedrag heeft ontvangen. De man heeft dit standpunt onderbouwd door middel van een als productie 2 bij verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken overgelegd overzicht van overboekingen van de gemeenschappelijke rekening van partijen naar de privérekening van ieder van partijen over de periode van 25 september 2015 tot en met 2 november 2022. De man heeft van dit spaargeld diverse vaartuigen gekocht. Het enige wat de vrouw aan kosten van de huishouding vanaf haar privérekening voldeed was de kleding voor de kinderen. Al werd de kleding voor de kinderen soms ook van de gezamenlijke en/of-rekening betaald. Alle overige kosten van de huishouding betaalden partijen volgens de man van de gezamenlijke en/of-rekening betaald. Ook de man stelt wel eens kosten van de gemeenschappelijke huishouding van zijn privérekening te hebben betaald.
4.55.
De rechtbank oordeelt als volgt. De vrouw stelt dat aan de bij huwelijkse voorwaarden door partijen overeengekomen periodieke verrekenplicht niet is voldaan (met als gevolg dat de bepalingen van artikel 1:141 lid 1 en 3 BW van toepassing zijn en de waarde van het gehele vermogen van partijen in de verrekening moet worden betrokken). De vrouw beroept zich op het rechtsgevolg van de niet-afrekening of het niet voldaan zijn aan de periodieke verrekening. Op haar rust de stelplicht en, zo nodig bij voldoende gemotiveerde betwisting daarvan, de bewijslast.
4.56.
Tussen partijen staat vast dat zij, zoals overeengekomen in artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden, bij aanvang van het huwelijk een gezamenlijke rekening hebben geopend, te weten de Rabobankrekening met [rekeningnummer] , en dat zij hun salarissen op deze rekening lieten storten en daarvan - in ieder geval het merendeel van -de kosten van de gemeenschappelijke huishouding voldeden. Uit het door de man als productie 2 bij verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken overgelegde overzicht blijkt dat er in de jaren 2015 tot en met 2022 (dus tot en met het jaar waarin partijen feitelijk uit elkaar zijn gegaan) van die gezamenlijke rekening een aantal keren per jaar een bedrag werd overgemaakt naar de privérekening van de vrouw en de privérekening van de man en dat deze bedragen, overeenkomstig het in artikel 11 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden bepaalde, steeds gelijk waren aan elkaar. Ook blijkt uit dit overzicht dat er na deze overboekingen steeds een ruim positief saldo resteerde op de gezamenlijke rekening. Niet in geschil is tussen partijen dat, ondanks dat er na die overboekingen een ruim voldoende saldo op de gezamenlijke rekening bleef staan, partijen zo nu en dan ook kosten van de gemeenschappelijke huishouding van hun privérekeningen betaalden. Zo stelt de vrouw (onder andere) kleding voor de kinderen te hebben betaald van haar privérekening, omdat de door haar op die rekening ontvangen kinderbijslag daartoe veelal ontoereikend was. De man heeft erkend wel eens gereedschap en andere kosten voor het gezin van zijn privérekening te hebben betaald. De rechtbank volgt de vrouw echter niet in haar stelling dat op grond daarvan de conclusie moet worden getrokken dat partijen geen uitvoering hebben gegeven aan het door hen overeengekomen periodiek verrekenbeding. Het had op de weg van de vrouw gelegen om, nu zij zich beroept op het rechtsgevolg van het niet voldaan hebben aan de periodieke verrekenplicht, meer inzicht te geven in hetgeen zij stelt over de hoogte en omvang van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding die zij van haar privérekening heeft voldaan. De vrouw heeft nagelaten haar, door de man gemotiveerd betwiste, stellingen met stukken te onderbouwen. Dit had wel op haar weg gelegen. De rechtbank heeft dan ook geen inzicht in de mate waarin de vrouw over de huwelijkse jaren en tot aan het feitelijk uiteengaan van partijen kosten van de gemeenschappelijke huishouding heeft betaald van haar privérekening. De enkele omstandigheid dat ieder van partijen wel eens kosten van de gemeenschappelijke huishouding heeft betaald van zijn c.q. haar privérekening maakt nog niet dat er geen uitvoering is gegeven aan het periodiek verrekenbeding.
4.57.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vrouw, in het licht van de gemotiveerde betwisting van de man, onvoldoende met verifieerbare stukken heeft onderbouwd dat partijen gedurende het huwelijk geen uitvoering hebben gegeven aan het door hen bij huwelijkse voorwaarden overeengekomen periodiek verrekenbeding. De vrouw heeft ter zake ook geen bewijs aangeboden (noch in de processtukken noch tijdens de mondelinge behandeling). De rechtbank volgt de man dan ook in zijn standpunt dat partijen uitvoering hebben gegeven aan het door hen overeengekomen verrekenbeding. De stelling van de vrouw dat, wat daarvan overigens zij, partijen nooit hebben afgesproken dat het saldo van de privérekeningen van partijen privévermogen zou zijn en dat zij, indien zij hiervan op de hoogte zou zijn geweest, geen kosten van de gemeenschappelijke huishouding van haar privérekening zou hebben betaald, maakt het voorgaande niet anders. Partijen hebben naar de rechtbank mag aannemen weloverwogen en geïnformeerd de huwelijkse voorwaarden laten opstellen. Uit de notariële akte van huwelijksvoorwaarden blijkt immers dat partijen bij de notaris hebben verklaard dat zij een ontwerpakte hebben ontvangen en van de akte hebben kennisgenomen. Voorts werd de vrouw bij de afspraak met de notaris, zo heeft de man onweersproken gesteld, bijgestaan door een tante op wiens initiatief een periodiek verrekenbeding is opgenomen in de huwelijkse voorwaarden. Ter plekke heeft de notaris, zo blijkt ook uit de akte, de zakelijke inhoud van de akte opgegeven en toegelicht. Dat de vrouw desondanks niet heeft begrepen dat het gevolg van periodieke verrekening is dat daarmee privévermogens werden gecreëerd, komt voor haar rekening en risico.
4.58.
Voorts heeft de vrouw aangevoerd dat, zo begrijpt de rechtbank, het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn indien de rechtbank het standpunt van de man volgt en oordeelt dat partijen tijdens het huwelijk uitvoering hebben gegeven aan het overeengekomen periodieke verrekenbeding, omdat de vrouw in dat geval slechts haar spaargeld zou hebben en de man meer spaargeld en boten ter waarde van € 50.000,=. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Zoals hiervoor al overwogen komt de omstandigheid dat de vrouw de gevolgen van het door partijen bij huwelijkse voorwaarden willens en wetens overeengekomen periodieke verrekening wellicht niet of volledig heeft overzien voor haar rekening en risico. De vrouw heeft geen of onvoldoende omstandigheden gesteld die het beroep van de man op de periodieke verrekening onaanvaardbaar zouden doen zijn. Verschillen in omvang van de privévermogens is daartoe in ieder geval niet voldoende. Het beroep van de vrouw op (de beperkende werking van) de redelijkheid en de billijkheid (artikel 6:248 BW) gaat naar het oordeel van de rechtbank dus niet op.
4.59.
Nu de stelling van de vrouw dat partijen niet aan de periodieke verrekenplicht hebben voldaan niet opgaat, gaat evenmin haar stelling op dat het vermogen van partijen is gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden. De verzoeken van de vrouw gebaseerd op dit standpunt, zoals geformuleerd onder r.o. 3.2. van deze beschikking onder 5a., 5b. en 5c. zullen daarom worden afgewezen. Daarmee komt de rechtbank ook niet meer toe aan de subsidiaire verzoeken van de man, zoals geformuleerd onder r.o. 3.1. van deze beschikking onder e. en f.

5.De beslissing

De rechtbank:
in zaaknummer C/02/405692 / FA RK 23-382:
5.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum] 2014 te [woonplaats 2] met elkaar gehuwd;
5.2.
bepaalt dat de onderlinge regelingen uit het aangehechte en door de griffier gewaarmerkte ouderschapsplan deel uitmaken van deze beschikking, behoudens voor zover de regelingen uit dit ouderschapsplan betrekking hebben op de hoofdverblijfplaats van en de zorgregeling voor [de jongmeerderjarige] ;
5.3.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, de door de man met ingang van heden telkens bij vooruitbetaling, aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2013, op € 399,= per maand;
5.3.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, de door de man met ingang van heden telkens bij vooruitbetaling, aan [de jongmeerderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2005, te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie op € 399,= per maand;
5.4.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, de door de man, telkens bij vooruitbetaling, aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud op 719,= bruto per maand, zulks met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte;
in zaaknummer C/02/409391 / FA RK 23-2189:
5.6.
stelt de verdeling van de tot de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschap behorende woning, gelegen aan [adres] te [woonplaats 2] en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldleningen bij Florius met hypotheeknummers [nummer 1] en [nummer 2] als volgt vast:
- binnen één week na het geven van deze beschikking dienen partijen gezamenlijk een NVM makelaar opdracht te geven de woning te taxeren. De kosten van die taxatie komen voor rekening van partijen, ieder voor de helft;
- binnen drie maanden te rekenen vanaf de datum waarop de makelaar het taxatierapport heeft afgegeven, dient de vrouw aan de man kenbaar te maken of zij de woning tegen de door de makelaar getaxeerde waarde wenst over te nemen en of zij daartoe financieel in staat is, in die zin dat het voor haar financieel haalbaar is om in het kader van de overname van de woning de helft van de overwaarde op basis van voornoemde taxatie aan de man te voldoen;
- als de vrouw de onroerende zaak tegen de getaxeerde waarde wil en kan overnemen, dient zij een door haar aan te wijzen notaris opdracht te geven om binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf de datum waarop de vrouw de man (binnen genoemde termijn van drie maanden) heeft bericht dat zij de woning wil en kan overnemen, een akte te verlijden waarbij de onroerende zaak aan haar wordt geleverd. Uiterlijk een dag voor dat notarieel transport dient de vrouw de helft van de overwaarde waarop de man recht heeft, op de derdengeldrekening van de notaris te voldoen met daarbij de onherroepelijke opdracht aan de notaris om dat bedrag direct nadat het notarieel transport heeft plaatsgevonden, uit te betalen op de bankrekening van de man;
- voor het geval de vrouw financieel niet in staat blijkt te zijn de onroerende zaak over te nemen of hiervan afziet, dienen partijen binnen een maand nadat de vrouw te kennen heeft gegeven de woning niet over te willen c.q. kunnen nemen een door hen gezamenlijk aan te wijzen makelaar opdracht te geven de woning tegen een zo hoog mogelijk bedrag aan derden te verkopen. De alsdan te realiseren verkoopopbrengst dient, na aftrek van de kosten van de door partijen in verband met de verkoop van de onroerende zaak ingeschakelde makelaar, tussen partijen bij helfte te worden verdeeld;
5.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.L. Holierhoek, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2024 in tegenwoordigheid van mr. M.M.A.J. van ’t Veer-Bax, griffier.
MvtV
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.