Uitspraak
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
5 december 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 december 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure in het belang der wet, ingesteld door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad. De zaak betreft een verzoek tot voorlopige voorziening in het kader van kinderalimentatie, waarbij de vraag centraal staat of artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ook van toepassing is in verzoekschriftprocedures. De Procureur-Generaal heeft cassatie ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof Leeuwarden van 1 december 2011, waarin het hof het verzoek om een voorlopige voorziening had afgewezen. Het hof oordeelde dat artikel 223 Rv enkel is geschreven voor de dagvaardingsprocedure en dat er geen vergelijkbare bepaling bestaat voor de verzoekschriftprocedure. De Hoge Raad heeft deze beslissing van het hof echter verworpen. De Hoge Raad oordeelt dat de wet en de aard van de verzoekschriftprocedure geen belemmeringen vormen voor de overeenkomstige toepassing van artikel 223 Rv. Dit betekent dat ook in verzoekschriftprocedures een verzoek om een voorlopige voorziening kan worden gedaan. De Hoge Raad heeft de beschikking van het gerechtshof vernietigd en bepaald dat deze beslissing geen nadeel toebrengt aan de rechten die partijen hebben verkregen. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtspraktijk, omdat het de mogelijkheid bevestigt om voorlopige voorzieningen te verzoeken in verzoekschriftprocedures, wat voorheen niet expliciet was geregeld.