ECLI:NL:HR:2014:3533

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 december 2014
Publicatiedatum
5 december 2014
Zaaknummer
14/04417
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in het belang der wet betreffende voorlopige voorzieningen in verzoekschriftprocedures

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 december 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure in het belang der wet, ingesteld door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad. De zaak betreft een verzoek tot voorlopige voorziening in het kader van kinderalimentatie, waarbij de vraag centraal staat of artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ook van toepassing is in verzoekschriftprocedures. De Procureur-Generaal heeft cassatie ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof Leeuwarden van 1 december 2011, waarin het hof het verzoek om een voorlopige voorziening had afgewezen. Het hof oordeelde dat artikel 223 Rv enkel is geschreven voor de dagvaardingsprocedure en dat er geen vergelijkbare bepaling bestaat voor de verzoekschriftprocedure. De Hoge Raad heeft deze beslissing van het hof echter verworpen. De Hoge Raad oordeelt dat de wet en de aard van de verzoekschriftprocedure geen belemmeringen vormen voor de overeenkomstige toepassing van artikel 223 Rv. Dit betekent dat ook in verzoekschriftprocedures een verzoek om een voorlopige voorziening kan worden gedaan. De Hoge Raad heeft de beschikking van het gerechtshof vernietigd en bepaald dat deze beslissing geen nadeel toebrengt aan de rechten die partijen hebben verkregen. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtspraktijk, omdat het de mogelijkheid bevestigt om voorlopige voorzieningen te verzoeken in verzoekschriftprocedures, wat voorheen niet expliciet was geregeld.

Uitspraak

5 december 2014
Eerste Kamer
14/04417
EE/JG
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
Op een vordering tot cassatie in het belang der wet, ingesteld door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden en gericht tegen de beschikking van het gerechtshof Leeuwarden van 1 december 2011, zaaknummer 200.095.633/01.
Partijen worden aangeduid als de man en de vrouw.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 83527/FA RK 10-3406 van de rechtbank Assen van 1 juni 2011;
b. de beschikking in de zaak 200.095.633/01 van het gerechtshof Leeuwarden van 1 december 2011.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking heeft de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad beroep in cassatie in het belang der wet ingesteld. De voordracht tot cassatie van de Procureur-Generaal is aan dit arrest gehecht.
De vordering van de Procureur-Generaal strekt ertoe dat de Hoge Raad de bestreden beschikking in het belang der wet zal vernietigen en zal verstaan dat de vernietiging geen nadeel zal toebrengen aan de rechten door partijen verkregen.

3.Beoordeling van het middel

3.1
Bij beschikking van het gerechtshof te Leeuwarden van 25 mei 2010 is de man veroordeeld tot betaling van een bijdrage in het levensonderhoud van de minderjarige dochter van partijen. De man heeft de rechtbank wijziging van deze beschikking verzocht, welk verzoek de rechtbank heeft afgewezen. Tegen deze afwijzing heeft de man hoger beroep ingesteld. In dit hoger beroep heeft hij, met een beroep op art. 223 Rv, verzocht om bij wege van voorlopige voorziening de beschikking van 25 mei 2010 te schorsen.
3.2
Het hof heeft dit verzoek afgewezen op de grond dat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen plaats is in de verzoekschriftprocedure. Art. 223 Rv is alleen geschreven voor de dagvaardingsprocedure en een vergelijkbare bepaling ontbreekt voor de verzoekschrift-procedure. Daaruit moet volgens het hof worden afgeleid dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat in een verzoekschriftprocedure een voorlopige voorziening kan worden verzocht.
3.3
De Procureur-Generaal voert aan dat de beslissing van het hof onjuist is omdat art. 223 Rv zich leent voor overeenkomstige toepassing in de verzoekschriftprocedure.
3.4
Deze klacht is terecht voorgesteld. De wet en de aard van de verzoekschriftprocedure zoals geregeld in art. 261 e.v. Rv verzetten zich niet tegen overeenkomstige toepassing van art. 223 Rv op verzoekschriftprocedures. Er zijn geen aanwijzingen dat de wetgever, door alleen in zaken van echtscheiding en scheiding van tafel en bed voorlopige voorzieningen wettelijk te regelen (art. 821-826 Rv), daarbuiten de mogelijkheid van een voorlopige voorziening in de verzoekschriftprocedure heeft willen uitsluiten. Derhalve kan ook in andere gevallen in een verzoekschriftprocedure een incidenteel verzoek gedaan worden tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding, overeenkomstig hetgeen art. 223 Rv bepaalt voor dagvaardingsprocedure.
3.5
Het verzoek om een voorlopige voorziening kan worden gedaan bij verzoek- of verweerschrift in de hoofdzaak of bij een afzonderlijk incidenteel verzoekschrift. Het is in beginsel aan de rechter overgelaten of hij, gelet op de inhoud van het verzoek, de belangen van partijen en het belang van een doelmatige en voortvarende procesvoering, het verzoek aanstonds behandelt en beslist (vgl. HR 2 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8176, NJ 2012/158). Het ligt voor de hand dat indien een spoedeisend belang bestaat bij een voorlopige voorziening, op het verzoek daartoe in de regel eerst en vooraf wordt beslist.
3.6
Overeenkomstig de art. 337 lid 1 en 401a lid 1 Rv kan van beschikkingen waarbij een voorlopige voorziening wordt getroffen of geweigerd, in afwijking van de hoofdregel van art. 358 lid 1 Rv, hoger beroep onderscheidenlijk cassatieberoep worden ingesteld voordat de eindbeschikking wordt gewezen.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt, in het belang der wet, de beschikking van het gerechtshof Leeuwarden van 1 december 2011;
verstaat dat deze beslissing geen nadeel toebrengt aan de rechten door partijen verkregen.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
5 december 2014.