De eerste drie grieven van verzoekers betreffen in de kern de draagkracht van de man en, in het verlengde daarvan, zijn verdiencapaciteit. Zoals de man terecht naar voren heeft gebracht, dient echter eerst de behoefte van de kinderen te worden vastgesteld. Volgens verzoekers bedraagt de behoefte van de kinderen € 500,- - naar het hof begrijpt: per kind - per maand bij minderjarigheid en € 850,- - naar het hof begrijpt: per kind - per maand bij meerderjarigheid. In haar inleidend verzoekschrift heeft de vrouw gesteld dat het gezamenlijk netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen € 150.000,- per jaar bedroeg. Op Curaçao leefde het gezin van de inkomsten uit verhuur en verkoop van onroerend goed in Nederland en verwierven zij ook inkomsten uit bouwwerkzaamheden, accommodatieverhuur en autoverhuur aan toeristen, aldus de vrouw. Verzoekers hebben echter nagelaten deze inkomsten met stukken te onderbouwen, wat gezien de gemotiveerde betwisting door de man wel op hun weg had gelegen. Verzoekers hebben weliswaar fiscale rapporten van de man en de vrouw overgelegd, maar nu die dateren van 2004, 2006 en 2008 kunnen die niet dienen om aan te tonen wat het NBI bedroeg in het jaar van uiteengaan (2015). Hetzelfde geldt ten aanzien van het overzicht van transacties van onroerend goed die de jaren 2009 tot en met 2014 beslaan.
Bij afwezigheid van die stukken is de behoefte van de kinderen niet vast te stellen. Daar komt bij dat alle kinderen inmiddels jongmeerderjarig zijn. Voor de bepaling van hun behoefte kan niet zonder meer een berekening aan de hand van het NBI vóór uiteengaan en de tabel ‘Eigen aandeel kosten van kinderen’ worden gemaakt nu die tabellen daarin niet voorzien. Veelal wordt voor de behoeftebepaling van jongmeerderjarigen aansluiting gezocht bij de norm uit de Wet Studiefinanciering. In dat verband is relevant of de kinderen studeren. Daarnaast zijn gegevens over lesgeld/collegegeld, studiefinanciering, een eventuele (betaalde) stage en mogelijke inkomsten uit een bijbaan van belang. Eerst ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw verklaard dat [kind 1] het laatste jaar van haar opleiding aan de hogeschool aan het afronden is, dat [kind 2] het eerste jaar van zijn opleiding aan de hogeschool heeft voltooid en dat [kind 3] een tussenjaar heeft nadat zij haar havodiploma heeft gehaald. Verzoekers hebben die verklaring echter niet met stukken onderbouwd. De enkele stelling dat opgroeiende kinderen nu eenmaal kosten met zich brengen, volstaat niet om de behoefte aan een onderhoudsbijdrage aan te nemen, te minder nu de man – bij gebrek aan wetenschap – die behoefte heeft betwist.
Daarnaast had het – voor zover het de bijdrage tijdens minderjarigheid betreft - op de weg van de vrouw gelegen te onderbouwen welk aandeel zij in de kosten van de kinderen kan dragen. Gebleken is dat zij werkzaam in loondienst is bij Hartekamp Groep, maar de meest recente gegevens ten aanzien van haar loon zijn te vinden in een loonstrook van juni 2019. Volgens de man beschikt de vrouw naast haar inkomsten uit arbeid ook over aanzienlijke inkomsten uit vermogen. De vrouw heeft die stelling betwist, maar heeft geen aangifte IB en aanslag in het geding gebracht aan de hand waarvan de juistheid van haar verweer kan worden getoetst. Evenmin is duidelijk of zij een kindgebonden budget ontving en zo ja, van welke hoogte.
Gezien het vorenoverwogene komt het hof tot de conclusie dat verzoekers niet hebben voldaan aan de op hun rustende stelplicht en bewijslast. Derhalve komt het hof niet toe aan de beoordeling van de draagkracht van de man. Het hof zal de verzoeken afwijzen.