Conclusie
1.Inleiding en samenvatting
Lactam-containing compounds and derivatives thereof as factorXa inhibitors'. De aanvraag doet een beroep op het prioriteitsdocument US 60/324165 van 21 september 2001 (hierna: US 165).
3.Procesverloop
De inventiviteitstoets volgens G/21
problem solution approach(hierna ook: PSA). Daarbij wordt vastgesteld wat de technische effecten zijn van de verschillen tussen de kenmerken van de octrooiconclusie zoals verleend en de meest nabije stand van de techniek. Aan de hand van die technische effecten wordt het objectieve technische probleem vastgesteld, dus het probleem dat moet worden opgelost om de technische effecten te bereiken. Vervolgens wordt beoordeeld of de gemiddelde vakman (m/v), in aanmerking genomen zijn algemene vakkennis, op de prioriteitsdatum zonder uitvinderswerkzaamheid tot de oplossing volgens de octrooi (de kenmerken van de octrooiconclusie
zoukomen.
which is the most relevant in the context of the present referral, requires that, in order to determine the objective technical problem, the technical results and effects achieved by the claimed invention as compared with the closest prior art must be assessed. According to the established case law of the boards of appeal (…) it rests with the patent applicant or proprietor to properly demonstrate that the purported advantages of the claimed invention have successfully been achieved.
afleidbaar (“derivable”)is dat het gestelde technische effect door de technische leer daarvan wordt omvat en dezelfde daarin geopenbaarde uitvinding belichaamt.
‘would derive’in paragraaf II [lees: 2, A-G] van de Order, over de betekenis waarvan partijen twisten, naar voorshands oordeel niet iets anders bedoeld is dan
‘derivable’(dus
afleidbaarof
kon afleiden). Vgl in die zin de
‘intermediate conclusion’in par. 70 t.m 72 van G2/21 (…) [geciteerd in 2.18 hiervoor, A-G].
the issues of sufficiency of disclosure (Article 83 EPC) and inventive step (Article 56 EPC) and their assessment are clearly to be treated separately and on their own”.
post published evidence’ om aan te toenen dat het gestelde effect zich daadwerklijk voordoet, vergeleken met de beoordeling van inventiviteit, een stuk beperkter is bij de beoordeling van nawerkbaarheid (‘
sufficiency of disclosure’). Voor een uitvinding waarbij het daarmee bereikte technische effect in de conclusie is opgenomen, zoals het therapeutisch effect in het geval van een tweede medische indicatie conclusie, geldt dat dergelijk bewijs pas in aanmerking mag worden genomen indien bewijs voor het gestelde effect al in de aanvrage in [lees: is, A-G] opgenomen, in het bijzonder indien het bij gebreke van experimentele data niet geloofwaardig (‘
credible’) is dat het effect is beriekt. Naar voorlopig oordeel is het met deze overweging onverenigbaar om G2/21 zo uit te leggen dat bij de beoordeling van inventiviteit de voorwaarde gesteld moet worden dat het gestelde effect altijd al in de aanvrage aannemelijk is gemaakt, zoals Sandoz c.s. voorstaan.
aan de hand van in de aanvrage opgenomen informatieaan de gemiddelde vakman wordt geleerd over hoe het technische probleem met technische middelen
daadwerkelijk is opgelost(zoals Sandoz c.s. ten onrechte betogen, par. 63 pleidooi HB). Zoals BMS met juistheid aanvoert dient onder de technische leer van een octrooi te worden verstaan ‘hetgeen aan de gemiddelde vakman wordt geleerd over hoe het technische probleem met technische middelen kan worden opgelost’ [5] .
ingevuldop basis van de specifieke omstandigheden van het geval. Daarbij gaat het erom vast te stellen wat er nodig is voor de gemiddelde vakman om uit de aanvrage te kunnen afleiden dat het gestelde technische effect werd omvat door de technische leer daarvan. Dat hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval. Niet ondenkbaar is dat daarvoor in sommige gevallen nodig is dat er bijvoorbeeld testresultaten of een wetenschappelijk leer in de aanvrage wordt geopenbaard. Het hof wijst erop dat dan niet zozeer sprake is van een strengere eis (in de zin van een andere toets) als wel dat er onder de gegeven omstandigheden dan meer nodig is voor de gemiddelde vakman om aan de toets van G2/21 te voldoen. Deze beoordeling – de feitelijke invullig van de G2/21 criteria aan de hand van de specifieke omstandigheden van het geval – is derhalve te onderscheiden van het altijd vereisen van (aannemelijk) bewijs in de aanvrage dat het technische effect zich daadwerkelijk voordoet alvorens aan post-filed evidence kan worden toegekomen, zoals Sandoz c.s. ten onrechte voorstaat.
Lactam-containing compounds and derivatives thereof as factor Xa inhibitors’, de ‘
Summary of the invention’ die volledig gaat over lactamhoudende verbindingen als zijnde factor Xa-remmers en de ‘
Background of the invention’. Die paragraaf gaat volledig over factor Xa-remming en daarin wordt ook uitgelegd hoe factor Xa-remming werkt en dat dit een efficiëntere aanpak is dan thrombin-remming:
Accordingly” zou afleiden dat de uitvinders het gestelde doel hebben bereikt door de ontwikkeling van lactamhoudende verbindingen. De gemiddelde vakman zou “
useful” in het licht van de doelstelling interpreteren als beantwoordend aan het gestelde doel:
beneficial ownership’ op het prioriteitsrecht van BMS Pharma op BMS Company is overgegaan. Teva c.s. heeft dat niet, althans in het licht van de gemotiveerde stellingen van BMS niet voldoende gemotiveerd, bestreden. Evenmin heeft Teva c.s. aangevoerd dat het onder artikel 87 EOV niet mogelijk is dat de juridische eigendom en ‘
beneficial’ eigendom van het prioriteitsrecht bij verschillende vennootschappen berusten. Het verweer van Teva c.s. in onderhavige procedure is met name daarop gebaseerd dat voor de beoordeling van het recht om prioriteit in te roepen doorslaggevend is wie de juridische eigendom heeft en dat er voorafgaand aan de WO 652 aanvrage geen
overdrachtheeft plaatsgevonden van de
juridischeeigendom van het prioriteitsrecht door BMS Pharma aan BMS Company.
beneficial ownership’ daarop overgegaan op BMS Company. Het hebben van
beneficial ownership(ook wel:
equitable title) is voldoende om prioriteitsrecht te mogen uitoefenen. Echter, ook als dat niet zo zou zijn, dan is in dit geval hoe dan ook aan de vereisten van artikel 87 EOV voldaan. Een
beneficial ownershipgeeft de eigenaar daarvan (BMS Company), naar het toepasselijke recht van de staat Delaware, het recht om op afroep ook de juridische eigendom overgedragen te krijgen door de juridisch eigenaar (BMS Pharma). Dat kan vormvrij plaatsvinden. Met de inroeping van het prioriteitsrecht door BMS Company heeft zij, als ‘
beneficial’ eigenaar, impliciet het recht uitgeoefend om (ook) de juridische eigendom van de prioriteitsrechten van BMS Pharma overgedragen te krijgen. Daarmee is naast de ‘
beneficial’ eigendom ook de juridische eigendom van het prioriteitsrecht in handen van BMS Company gekomen. Daarom heeft zij rechtsgeldig de prioriteit van US 165 ingeroepen, zo begrijpt het hof het standpunt van BMS.
7.Beslissing
4.Juridisch kader inventiviteit
Inleiding inventiviteit en de problem solution approach (PSA)
the person skilled in the art) genoemd, inmiddels in navolging van het EOV neutraler als ‘vakpersoon’ aangeduid [7] , een fictieve figuur die wel beschikt over (alle) ten tijde van de aanvraag of prioriteitsdatum bestaande ‘algemene vakkennis’ (
common general knowledge,wel (te kort) geparafraseerd als ‘handboekenkennis’), maar zelf niet in staat is tot inventieve arbeid [8] . De vakpersoon zal hier bijvoorbeeld meteen zien dat het in EP 415 om een zogenoemde ‘selectie-uitvinding’ gaat, omdat apixaban op de prioriteitsdatum al werd omvat door WO 00/39131, de meest nabije stand van de techniek [9] (iets dat niet aanstonds onder ‘handboekenkennis’ is te begrijpen, maar wel algemene vakkennis is). Toetsmoment is dat van de aanvrage (of de prioriteitsdatum) en dus niet wat de vakpersoon op een later tijdstip allemaal zou kunnen begrijpen en toepassen [10] . Het perspectief van de vakpersoon – dat wil zeggen het perspectief van de geadresseerde van het octrooischrift – is leidend voor octrooirechtelijke vragen van uitleg (waarbij bedacht moet worden dat octrooischriften, hoewel technisch van aard, juridische geschriften zijn waarvan de uiteindelijke uitleg aan de rechter is) over hoe een openbaarmaking door de ogen van de vakpersoon wordt begrepen met het vizier op nieuwheid, inventiviteit, nawerkbaarheid, prioriteit, duidelijkheid en beschermingsomvang [11] .
hindsightte voorkomen bij de inventiviteitstoets wordt in de praktijk vaak als hulpmiddel gebruik gemaakt van de PSA [12] , zoals ook in het bestreden arrest. Volgens de
Guidelines for Examination in the European Patent Office(hierna: Guidelines) bestaat de PSA uit drie stappen: (i) het bepalen van de meest nabije stand van de techniek (
‘closest prior art’), wat wel
the most promising springboardwordt genoemd om tot de uitvinding te komen, (ii) het vaststellen van het objectieve technische probleem dat door het octrooi wordt opgelost, en (iii) vaststellen of de vakpersoon, vertrekkend vanuit de meest nabije stand van de techniek, dat probleem kan oplossen en tot de geclaimde uitvinding
zou(
would) komen – en niet: mogelijk zou kunnen komen (
could), zonder daarvoor inventieve arbeid te verrichten: als daarvoor
welinventieve arbeid nodig is, is de inventiviteitsdrempel gehaald. De PSA wordt in de Nederlandse (feiten)rechtspraak vaak toegepast, maar volgens de Hoge Raad (
[A] / [B] [13] en
Leo Pharma/Sandoz [14] ) is de rechter daartoe niet gehouden; het is slechts een hulpmiddel. Bepalend is immers of de uitvinding voor de vakpersoon niet op een voor de hand liggende wijze voortvloeit uit de stand van de techniek. De PSA is dan ook geen recht in de zin van art. 79 RO, maar hooguit
soft law [15] .
specific patent law requirement’) en volgens de GKB zelfs geen separaat leerstuk (‘
does not amount to a distinctive legal concept’), aldus punt 92 van de Reasons uit G2/21, hiervoor geciteerd. In de praktijk is men van plausibiliteit gaan spreken bij de nawerkbaarheidsvraag (art. 83 EOV) en bij inventiviteit (art. 56 EOV), alhoewel het daarbij om verschillende, te onderscheiden toetsen gaat (
‘the issues of sufficiency of disclosure (Article 83 EPC) and inventive step (Article 56 EPC) and their assessment are clearly to be treated seperately and on their own’, aldus punt 74 van de Reasons uit G2/21, waaraan het hof refereert in rov. 6.8 [17] ). Speculatieve octrooien moeten worden vermeden: het is niet de bedoeling dat octrooi wordt verleend voor een uitvinding die in feite pas na de aanvrage wordt gedaan. Wanneer is een geclaimd technisch effect voldoende plausibel? Hoeveel is daarvoor nodig bij de aanvrage/op de prioriteitsdatum en kan je een geclaimd technisch effect ook met bewijs dat dateert van na de aanvrage/prioriteitsdatum onderbouwen? Als het technisch effect onderdeel is van de conclusie, zoals het therapeutisch effect bij een tweede medische indicatie conclusie, is de ruimte voor
post-filed evidence(bewijs dat dateert van na de aanvrage) beperkt: dat kan alleen als er al bewijs in de aanvrage zelf voorhanden is en zie je met name als bij gebreke van experimentele data onvoldoende geloofwaardig (‘
credible’) is dat het effect optreedt. Zo’n zelfde mechanisme geldt in beginsel niet bij inventiviteitsplausibiliteit, waar het in onze zaak over gaat. De vraag rijst of en onder welke omstandigheden
post-filed evidenceeen rol kan spelen bij de beoordeling van inventiviteit. Mag het daadwerkelijk optreden van het technische effect worden bewezen met een beroep op
post-published evidence? [18] Dat hangt ervan af.
post-published evidencewordt toegelaten als gelet op de aanvrage en zijn algemene vakkennis de vakpersoon op de aanvraagdatum reden heeft om aan te nemen dat het technisch effect wordt bereikt (
ab initio plausibility), (ii) dergelijk bewijs wordt toegelaten als de vakpersoon op die datum geen reden heeft om te twijfelen dat dat effect optreedt (
ab initio implausibility) of (iii) waarin het stellen van een plausibiliteitseis überhaupt wordt afgewezen (
no plausibility) [20] .
post-published evidencemoet worden geweigerd als dit het enige bewijs is van een geclaimd technisch effect en, zo ja, of (ii) de
ab initio plausibility-test of (iii) de
ab initio implausibility-test dan moet worden gehanteerd.
what the skilled person, with the common general knowledge in mind, understands at the filing date from the application as originally filed as the technical teaching of the claimed invention” (punt 71 van de Reasons) met als toets “
whether or not the technical effect relied upon by the patent applicant or proprietorwas derivablefor the person skilled in the art from the technical teaching of the application documents” (punt 72 van de Reasons, onderstreping A-G).
post-published evidenceniet kan worden geweigerd op de enkele grond dat dit niet publiek was op de aanvraagdatum.
would derivesaid effect as being encompassed by the technical teaching and embodied by the same originally disclosed invention.” (Onderstreping A-G)
post-published evidencemag worden gehanteerd ter ondersteuning van een geclaimd technisch effect bij de inventiviteitsbeoordeling [22] . In punt 95 van de Reasons overweegt de GKB namelijk het volgende:
the pertinent circumstances of each casewhich provide the basis on which a board of appeal or other deciding body is required to judge, and the actual outcome may well to some extent be influenced by the technical field of the claimed invention. Irrespective of the actual circumstances of a particular case, the guiding principles set out above should allow the competent board of appeal or other deciding body to take a decision on whether or not post-published evidence may or may not be relied upon in support of an asserted technical effect when assessing whether or not the claimed subject-matter involves an inventive step.” (Onderstreping A-G)
post-published evidencesinds G2/21 nu dus dat de octrooiaanvrager/octrooihouder zich in dat kader op een technisch effect kan beroepen wanneer de vakpersoon, die daarbij zijn algemene vakkennis gebruikt en vertrekt vanuit de oorspronkelijke aanvrage (of het prioriteitsdocument), inziet dat dit technisch effect wordt omvat door de
technical teaching [23] van die aanvrage en wordt belichaamd in (
embodied by) die oorspronkelijk geopenbaarde uitvinding. Hij moet dat kunnen afleiden uit de ‘technische leer’ van de aanvraag; het moet voor hem
derivablezijn. Daarbij ligt de focus op de specifieke omstandigheden van elke zaak met als belangrijke kanttekening dat plausibiliteit hier
niet als een soort nieuw vereistevoor inventiviteit geldt, maar als een nader hulpmiddel dat kan worden gebruikt binnen de PSA als er een technisch effect geclaimd wordt waarbij geleund wordt op bewijs daarvoor daterend van na de aanvraag- of prioriteitsdatum. De GKB heeft heel duidelijk gemaakt dat de toets voor inventiviteit zelf daardoor niet is veranderd en dat deze regel niet geld voor nawerkbaarheidsplausibiliteit (daar wijst ook s.t. BMS 21 op). Daarmee zijn niet alle problemen rond plausibiliteit bij inventiviteit opgelost, maar zijn we wel een stapje verder.
5.Bespreking van de cassatiemiddelen
patent bargain. Onderdeel 7 van Teva c.s. gaat over prioriteit en onderdeel 7 van Sandoz over het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Onderdeel 8 betreft dwangsommen en wordt gevolgd door een voortbouwklacht in onderdeel 9.
‘would derive’ (zou afleiden) uit par. 2 van de Order van G2/21 gelijkstelt met
‘derivable’ (afleidbaar of kan afleiden) in de bestreden passages en ziet dat als eenzelfde (verboden) verschil als de bekende
could-would-dichotomie uit stap iii) van de PSA [24] : het gaat erom wat de vakman
would deriveen niet wat hij
could derive,aldus in de kern deze rechtsklacht.
Could-wouldspeelt in stap iii) van de PSA (zie hiervoor in 4.2) en ziet op iets anders dan hier aan de orde (in gelijke zin BMS’ s.t. 28; we bevinden ons in stap ii) van de PSA). Waar het om gaat, is dat het geclaimde technische effect ‘omvat is door de technische leer van de aanvrage’ en zodoende (al) is belichaamd in die uitvinding. In G2/21 worden deze begrippen ook als synoniemen gehanteerd, zo volgt uit punt 72 van de Reasons, zoals BMS’ s.t. 24 terecht signaleert (en in weerwil van wat de klacht van subonderdeel 1.1 daarover te berde brengt onder d): in s.t. nrs. 25-27 wijst BMS erop dat ook in de vervolguitspraak van de TKB na het G2/21-oordeel van de GKB, te weten T116/18 van 23 juli 2023 [25] , de TKB naar par. 2 van de Order van G2/21 verwijst (waarin gesproken wordt over
would derive) en dat vervolgens als
derivableparafraseert: ‘
that the effect must be derivable als being embodied by the same originally disclosed invention’. Ook latere rechtspraak van de TKB’s volgend op G2/21 begrijpt dat in deze zin, zo illustreert BMS in haar s.t. 27, voetnoot 22 (hier in de voetnoot van de conclusie aangevuld met nog twee recentere TKB-uitspraken uit 2024, waarin hetzelfde gebeurt) [26] . BMS’ s.t. 24 wijst verder nog op een oordeel van de Haagse kortgedingrechter die ook voorshands uit G2/21 afleidt dat met ‘would derive’, ‘derivable’, ‘would understand’ en ‘would consider’ in G2/21 ‘steeds hetzelfde (wordt) bedoeld’ [27] – en dus niet een soort ‘gold standard’ zoals die geldt voor toegevoegde materie, waar de klacht op hint.
specifieke omstandigheden van het gevalte beoordelen of
post-published evidencetoelaatbaar is of niet. Die
guiding principleszijn dan ook juist
niettoegespitst op, laat staan alleen bedoeld voor situaties als hier aangeduid door de generieken. Dat argument gaat niet op.
instructieover hoe een bepaald technisch probleem met technische middelen kan worden opgelost’, of de enkele stelling ‘dat een effect optreedt’ heeft gelijkgesteld, is sprake van een onjuiste rechtsopvatting volgens de klacht [28] . Als aan de vakpersoon een instructie wordt gericht over hoe het technische probleem met technische middelen kan worden opgelost [29] , is niet al sprake van een technische leer, omdat het daarbij gaat om wat een aanvrage de vakpersoon (daadwerkelijk) ‘leert’, dus om wat hij begrijpt als de beweerdelijke uitvinding die de aanvrager onder bescherming probeert te stellen [30] . Een ‘blote’ instructie of stelling dat een effect optreedt, is daarmee niet gelijk te stellen.
condicio sine qua nonvoor een uitvinding in het octrooirecht.
onderdeel 3.1is het hof met deze motivering door de bodem gezakt van de minimumeis dat er tenminste zodanig moet worden gemotiveerd, dat voldoende inzicht wordt verschaft in de aan het oordeel ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing zowel voor partijen als derden – met inbegrip van de cassatierechter – controleerbaar en aanvaardbaar te maken. In
onderdeel 3.2geven Teva c.s. onder a-g en Sandoz onder a-l de door hen in feitelijke instanties ingenomen essentiële stellingen weer die het hof volgens hen zonder kenbare motivering heeft gepasseerd. Met hun beroep op deze stellingen betogen de generieken dat zij gemotiveerd hebben gesteld dat en waarom voor de vakpersoon uit WO 652 niet is af te leiden dat apixaban een ten opzichte van de in WO 131 geopenbaarde verbindingen verbeterde factor Xa-remmer is en dat het hof zonder daarop in te gaan een onvoldoende gemotiveerd oordeel heeft gegeven.
afhangt van de specifieke omstandigheden van het gevalwat er nodig is voor de vakpersoon om uit de aanvrage te kunnen afleiden dat het gestelde technische effect ‘werd omvat door de technische leer van die aanvrage’. Daarvoor onderscheidt het hof vijf elementen:
expliciet en specifiek als de primaire doelstelling van het octrooinoemt, te weten (volgens BMS): verbeterde factor Xa remming, waarmee bedoeld is, zoals de generieken terecht aangeven: verbeterd ten opzichte van de in WO 131 geopenbaarde verbindingen.
inlezen in de aanvraag– dat doet zich hier niet voor.
AgrEvotype zaak waarin de breedte van de claim bij de vakpersoon twijfels oproept of het gestelde technische effect over de volle breedte daarvan wordt gerealiseerd;
één stof, apixabanen
communis opiniois dat de aanvrage een test openbaart waarmee de vakpersoon het gestelde effect van apixaban eenvoudig zelf kan vaststellen.
veelbelovende kandidaatis, zo rov. 6.19. Vervolgens somt het hof in rov. 6.20-6.21 de redenen op die
volgens BMSmaken dat uit de aanvrage inderdaad is af te leiden dat apixaban die veelbelovende kandidaat is. Daartoe somt het hof:
zeven onbestreden [37] elementen van de hier relevante algemene vakkennisvan de vakpersoon op (rov. 6.20.1 t/m 6.20.7),
in acht elementen aan te geven wat de vakpersoon gewapend met die algemene vakkennis in de aanvrage zou lezen volgens BMS(rov. 6.21.1 t/m 6.21.8).
onderdeel 4,werken de generieken hun klachten van onderdeel 3 nog nader uit, beginnend in onderdeel 4.1 met de algemene klacht dat de beoordeling in rov. 6.22 ontoereikend gemotiveerd is dat uit hetgeen de vakpersoon, behebt met de algemene vakkennis vastgesteld in rov. 6.20.1 t/m 6.21.7, volgens BMS in 6.21.1 t/m 6.21.8 zou lezen in de aanvrage volgt dat de vakpersoon uit de aanvrage kan afleiden dat apixaban de meest veelbelovende factor Xa-remmer is. Die algemene klacht wordt uitgewerkt in de onderdelen 4.1.1 t/m 4.2.4.
nietin dat
altijd vereistis dat al in de aanvrage bewijs is opgenomen dat het gestelde technische effect zich daadwerkelijk voordoet. Het hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval, zoals het hof in rov. 6.14 terecht uit G2/21 afleidt, wat er voor nodig is om de vakpersoon uit de aanvrage te kunnen laten afleiden dat het gestelde effect wordt omvat door de ‘technical teaching’ van die aanvraag. Daarvoor kan in sommige gevallen nodig zijn dat er testresultaten of een wetenschappelijke leer in de aanvrage wordt geopenbaard. Uit rov. 6.15-6.19 volgt zoals hiervoor besproken dat het hof hier heeft geoordeeld dat dit, gelet op de algemene vakkennis van de vakpersoon en met inachtneming van wat G2/21 heeft verduidelijkt, in de specifieke omstandigheden van dit geval
niet is vereist. Hier is naar het voorlopig oordeel van het hof in dit kort geding voldoende als de vakpersoon aldus gewapend met zijn algemene vakkennis uit de aanvrage kan afleiden dat apixaban een veelbelovende kandidaat is om het gestelde remmingseffect te realiseren – en de vakpersoon zal volgens het hof hieruit afleiden dat apixaban zelfs de meest veelbelovende Xa-remmer is (ondanks dat de aanvrage bestaat uit 438 pagina’s met een grote reeksen verbindingen, zoals de klacht van de generieken bij onderdeel 3 voorop stelt).
Compounds tested in the above assay are considered to be active if they exhibit a Ki of ≤ 10 µM.’De Ki-waarde onder 0,001 µM werd genoemd als een waarde van ‘
still more preferred compounds of the present invention’. Anders dan in ieder geval Sandoz lijkt te stellen in onderdeel 4.1.1, ging het de generieken er niet om dat uit de aanvrage niet blijkt dat verbindingen met een Ki-waarde onder 0,001 µM zijn gevonden, maar dat niet duidelijk uit de aanvrage blijkt welke verbindingen zijn getest, dat er geen
in vitrodata in de aanvrage staan en dat er voor geen verbinding Ki-waarden zijn gegeven. Hiermee wilden zij aangeven dat het voor de vakpersoon niet duidelijk was dat apixaban een veelbelovende kandidaat was [39] .
weluit de aanvrage kan afleiden dat apixaban een veelbelovende kandidaat was. Het hof heeft de betreffende stelling van de generieken onder ogen gezien, maar is minutieus onderbouwd tot een ander oordeel gekomen, waarmee die stelling is verworpen. Dat is voor kort geding meer dan toereikend gemotiveerd, zodat deze klacht geen doel treft.
Lactam-containing compounds and derivatives thereof as factor Xa inhibitors’, de ‘
Summary of the invention’ die volledig gaat over lactamhoudende verbindingen als zijnde factor Xa-remmers en de ‘
Background of the invention’. De generieken betogen dat deze overweging onbegrijpelijk is, omdat noch uit de titel van de aanvrage, noch uit de samenvatting, noch uit de achtergrond kenbaar is dat de uitvinders verbeterde factor Xa-remmers hebben
gevondenin de vorm van lactamhoudende verbindingen. Zij wijzen erop dat WO 652 integendeel stelt dat gevonden zijn verbindingen met micromolaire werking met een Ki-waarde kleiner of gelijk aan
10µM [40] .
gevonden. Het hof heeft in rov. 6.21.4 en 6.21.5 uitvoerig uitgewerkt waaruit dit af te leiden is. Het hof heeft de tekst uit de ‘
Background’ over Xa-remming geciteerd en heeft aangegeven dat de vakpersoon uit het woord ‘
Accordingly’ uit de ‘
Summary of the invention’zou afleiden dat de uitvinders het gestelde doel hebben bereikt en dat hij het woord ‘
useful’in het licht van de doelstelling zou interpreteren als beantwoordend aan het gestelde doel. Mogelijk klinkt in deze klacht door dat hier testresultaten moeten worden verlangd, maar zoals hiervoor besproken is dat afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval en in lijn met G2/21 is daarover hier (voor kort geding voldoende steekhoudend onderbouwd) feitelijk anders geoordeeld door het hof. Voor zover de klacht daarop uit zou zijn, is die ook tevergeefs.
Accordingly” zou afleiden dat de uitvinders het gestelde doel hebben bereikt door de ontwikkeling van lactamhoudende verbindingen.
dat en waarombepaalde groepen stoffen de voorkeur verdienen en welke stoffen binnen die groep de voorkeur zouden verdienen [41] .
Accordingly’ terugslaat op het BACKGROUND deel als zodanig en niet specifiek op de passage over de categorieën van eigenschappen [42] , (ii) het woord ‘
Accordingly’ in WO 652 terugslaat op iets anders dan het woord ‘
Accordingly’ in het prioriteitsdocument US 165 [43] . Daarmee is miskend dat vertrekkende vanaf de prioriteitsdatum de gemiddelde vakman niet zou afleiden dat de uitvinders enig doel hebben bereikt.
Accordingly’ terugverwijst naar bepaalde categorieën (te weten (a)-(g)) en dat dat (mede) maakt maken dat de verbinding van Voorbeeld 18 één (of meer) van de kenmerken uit deze categorieën bezit [44] . Dat is volgens Sandoz onjuist, omdat ‘
Accordingly’ terugslaat op het BACKGROUND deel
als zodanigen niet specifiek op de passage over de categorieën van eigenschappen. Het woord sloot volgens Sandoz aan op een zin die een andere behoefte uitdrukt, namelijk dat het wenselijk is om nieuwe factor Xa-remmers te ontdekken [45] . Door in rov. 6.21.5 vast te stellen dat de vakpersoon uit ‘
Accordingly’ en de tekst die daarop volgt zou afleiden dat de uitvinders het gestelde doel hebben bereikt door de ontwikkeling van lactamhoudende verbindingen, is geen ontoereikend gemotiveerd oordeel gegeven, maar is de stelling van Sandoz, dat ‘
Accordingly’ zou slaan op de ‘
Background’ als geheel verworpen. Ook de stelling van Sandoz dat ‘
Accordingly’ in US 165 op iets anders zou slaan, maakt niet dat hier van een motiveringsgebrek sprake is, omdat leidend is wat de vakpersoon uit de aanvrage kan afleiden, zoals rov. 6.19 terecht voorop stelt. De klacht van onderdeel 4.1.3 van Sandoz slaagt dan ook evenmin.
in vitrotests en tests op ‘oral bioavailability’, zo volgt uit rov. 6.21.4-6.21.7. Daar komt dan nog bij dat apixaban in de aanvrage in voorbeeld 18 en conclusie 8 specifiek is geopenbaard/geclaimd (rov. 6.21.7-6.21-8). Ook al zou de vakpersoon niet meteen conclusies kunnen trekken uit voorbeeld 18 afzonderlijk beschouwd, dan maakt dat nog niet dat uit de gehele aanvrage niet is af te leiden dat apixaban een veelbelovende kandidaat is. Door met betrekking tot voorbeeld 18 de visie van BMS te volgen over wat de vakpersoon daaruit opmaakt (in deze context), is het andersluidende standpunt van de generieken verworpen. Dat de synthesehoeveelheid op zich niets zegt over activiteit en selectiviteit, doet er niet aan af dat de vakpersoon uit hetgeen het hof aandraagt kan afleiden dat apixaban een veelbelovende Xa-remmer is. Dat geldt ook voor de stelling dat een alternatieve verklaring mogelijk is en dat van een deel van de verbinden uit de aanvrage geen synthesehoeveelheden zijn vermeld. Ook in dat licht is het aangevallen oordeel niet ontoereikend gemotiveerd, mede vanwege de verwijzing naar overeenkomstige uitspraken van buitenlandse bodemrechters hierover. Subonderdeel 4.1.4 faalt.
onderdeel 4.1.5nog een motiveringsklacht aan toe over rov. 6.21.8 (dat apixaban specifiek wordt geclaimd in conclusie 8), omdat daarmee niet kenbaar is gerespondeerd op Sandoz’ essentiële stelling dat voorbeeld 18 slechts één van de 140 voorbeelden is en dat deze verbinding weliswaar wordt geclaimd in conclusie 8 van WO 652 maar dat die conclusie 8 daarnaast nog 74 andere verbindingen claimt [50] .
onderdeel 5.1is dat wat de vakpersoon met gebruikmaking van zijn algemene vakkennis op de prioriteitsdatum uit de aanvrage zou afleiden over het gestelde technische effect niet mag worden beantwoord door achteraf – voorzien van kennis die na indiening van de aanvraag is bijgebracht – te zoeken naar aanwijzingen waaruit kan worden afgeleid dat het gestelde technische effect door de technische leer daarvan wordt omvat en dezelfde daarin geopenbaarde uitvinding belichaamt. In plaats daarvan gaat er bij die beoordeling om of de vakpersoon met gebruikmaking van zijn algemene vakkennis op de prioriteitsdatum uit de aanvrage zou afleiden dat het gestelde technische effect door de technische leer daarvan wordt omvat en dezelfde daarin geopenbaarde uitvinding belichaamt. Uit hetgeen in onderdelen 5.1.a-c wordt aangekaart, volgt volgens de generieken dat dit onderscheid is miskend door het hof.
hindsightgetuigt [51] .
Onderdeel 5.1 bherhaalt de bezwaren uit onderdeel 4.1.4 gericht tegen 6.21.7 (mate van synthetisering van apixaban zegt niets over de activiteit ervan, van het grootste deel van de verbindingen wordt niet vermeld hoeveel daarvan is gesynthetiseerd, zodat daarvan nog veel meer kan zijn gemaakt, de aanvrage vermeldt niet waarom 2 kristallisatiestappen zijn uitgevoerd, zodat daaruit geen conclusies zijn te trekken), zodat het oordeel dat de vakpersoon desondanks bijzondere aandacht voor voorbeeld 18 zou hebben berust op
hindsight [52] .
Onderdeel 5.1. cvan Sandoz voegt daar aan toe dat de passage in rov. 6.21.8 dat apixaban specifiek wordt geclaimd in conclusie 8 ook op
hindsightberust, omdat conclusie 8 nog 74 andere verbindingen claimt [53] .
tainted with hindsight’ door het hof lijkt mij hier geen sprake, waar deze klachten op af zouden moeten ketsen – al is dat een beoordelingsmoment. Ik beoordeel het zo dat het hof zorgvuldig en stap voor stap de gelet op G2/21 uit te voeren toets voorop stelt in rov. 6.19, in rov. 6.20 aangeeft van welke onbetwiste algemene vakkennis de vakpersoon hier uitgaat en daarna in rov. 6.21 langs de argumentatie-elementen loopt van BMS ten betoge dat, heel kort gezegd, de specifieke omstandigheden van deze zaak maken dat de vakpersoon in de aanvrage leest dat apixaban tussen alles wat in die aanvrage over de vakpersoon wordt uitgestort de meest veelbelovende Xa-remmer is, welke beoordeling het hof vervolgens onderschrijft in rov. 6.22. Het verwijt dat de klachten maken kun je ook omkeren: het zijn deze klachten die op zoek gaan naar elementen in de hofredenering die zouden kunnen wijzen op
hindsight,maar dat doet naar ik meen geen recht aan de hier aangevallen minutieus onderbouwde redenering van het hof. Van ‘achteraf, voorzien van
kennis die na indiening van de aanvrage is bijgebracht, zoeken naar aanwijzingen waaruit kan worden afgeleid dat het gestelde effect door de ‘technical teaching’ daarvan wordt omvat en dezelfde daarin geopenbaarde uitvinding belichaamt’, zoals de hoofdklacht luidt, is hierbij in mijn ogen geen sprake; de argumentatie daarvoor uit onderdelen 5.1.a-c overtuigt niet. De hofbeoordeling is volgens mij conform de eerste twee stappen van de PSA, een hulpmiddel dat juist wordt gehanteerd om
hindsightzo veel mogelijk uit te bannen, al blijft dat een hulpmiddel en kun je wel kritiek hebben op de enigszins artificiële exercitie die de PSA nogal eens behelst waar enige vorm van
hindsightniet vreemd aan is, maar dat wordt dan onvermijdelijk geacht. Aan de PSA is namelijk inherent dat de
geclaimde uitvinding uitgangspuntis, zowel in stap i), de bepaling van de meest nabije stand van de techniek, als in stap ii), waarin het op te lossen objectieve technische probleem wordt geformuleerd – vast te stellen aan de hand van de verschilmaatregelen tussen hetgeen in het octrooi wordt geclaimd en de meest nabije stand van de techniek. Dat levert geen
ontoelaatbare hindsightop (zo ook s.t.’s BMS 55 met in voetnoot 33 verwijzing naar rechtspraak).
patent bargain: de aanvrager verkrijgt zijn tijdelijke monopolie in ruil voor openbaarmaking van de uitvinding, waarmee de technologische ontwikkeling wordt gestimuleerd, is het idee [56] .
geopenbaard.
Overigensstaat vast dat bij EP 415 geen sprake is van een speculatief octrooi’ etc. Daarmee ontberen de generieken belang bij de klachten tegen dat tweede, niet zelfstandig dragende deel, lijkt mij, nu het zelfstandig dragende deel van de verwerping van het speculatieve octrooien bezwaar niet met succes wordt bestreden in cassatie.
patent bargaingeen separaat vereiste voor octrooieerbaarheid [57] . De
patent bargainhoudt in dat tegenover een in tijd beperkt exclusief monopolie voor de uitvinder/octrooihouder deze als
trade-offde uitvinding aan de openbaarheid moet prijsgeven (alternatief zonder octrooi te vragen is de uitvinding geheim houden). Het octrooirecht geeft zo aan de uitvinder een exclusief recht om anderen te verbieden de geoctrooieerde uitvinding toe te passen of om anderen toe te staan aan de octrooihouder voorbehouden handelingen te verrichten. Daar staat tegenover dat degene die zijn uitvinding wil octrooieren verplicht is om die uitvinding openbaar te maken, zodat deze aan het publiek ter beschikking wordt gesteld, dat op de aldus geopenbaarde techniek kan voortbouwen vervolgens. De verschillende vereisten van octrooieerbaarheid zijn een uitwerking van het principe van deze uitruil. Als aan alle vereisten voor octrooieerbaarheid is voldaan, dan is daarmee gewaarborgd dat de uitruil plaatsvindt [58] . Het hof hoefde dan ook niet apart na te gaan of de aanvrage aan de
patent bargainvoldeed. Ook zo bezien zijn de klachten uit onderdeel 6 tevergeefs.
Degene dieop regelmatige wijze (…) een aanvrage heeft ingediend voor een octrooi, een gebruiksmodel of een gebruikscertificaat,
of zijn rechtsopvolger, geniet voor het indienen van een Europese octrooiaanvrage voor dezelfde uitvinding een recht van voorrang gedurende een termijn van twaalf maanden vanaf de datum van indiening van de eerste aanvrage.”
overdracht van het recht op voorrang(anders dan bij de overdracht van een octrooi(aanvrage), dat goederenrechtelijk door nationaal recht wordt beheerst):
no national laws are involved when a priority right is created or claimed for a subsequent application. This is a significant difference to the title to a European patent application or patent, which depends upon national laws(for example, employment law or property law).
priority rights are autonomous rights under the EPC and should be assessed only in the context of the EPC, regardless of any national laws.
the entitlement to claim priority (and any related assignments of priority rights) should also be assessed under the autonomous law of the EPC. There are decisions that have approached the transfer of priority rights under autonomous rules (see above point 68 for the requirement that the priority right is assigned before the filing of the subsequent application and point 69 for the requirement of a written agreement). The Enlarged Board endorses the assessment of priority entitlement under the autonomous law of the EPC but not necessarily all rules discussed in this context in the existing case law.
The autonomous requirements for the valid transfer of priority rights should not be stricter than national rules applicable to the transfer of priority rights or other property rights. As the referring board noted,
the EPC does not impose any formal requirements for the transfer of the priority right by agreement(referring decision, Reasons, point 38).” (Onderstrepingen A-G)
lage latgeldt en dat informele of stilzwijgende overdrachten onder vrijwel alle omstandigheden moeten worden geaccepteerd:
Consequences for the autonomous assessment of transfer of priority rights
The right to priorityautomatically follows the title to the subsequent patent application in many jurisdictions and
may thus also be transferred informally. If national laws establish low or no formal requirements for the transfer of priority rights, the autonomous law of the EPC should not establish higher formal requirements than those established under national lawsthat may be relevant in the context of a European application.
To the contrary, the EPO should adapt itself to the lowest standards established under national laws and accept informal or tacit transfers of priority rights under almost any circumstances.” [61] (Onderstrepingen A-G)
priority applicant or its legal predecessor must under normal circumstances be presumed to accept the subsequent applicant’s reliance on the priority right, (ii) the lack of formal requirements for the transfer of priority rights and (iii) the necessary cooperation of the priority applicant with the subsequent applicant in order to allow the latter to rely on the priority right.”
The rebuttable presumption involves the reversal of the burden of proof, i.e. the party challenging the subsequent applicant’s entitlement to priority has to prove that this entitlement is missing. If there is a strong presumption, the hurdle for rebutting it is higher than in the case of a weak presumption (see T 63/06, Reasons, point 3.2. for the rebuttal of the presumption of sufficiency of disclosure).
The presumption that the subsequent applicant is entitled to the priority right is a strong presumption under normal circumstancessince the other priority requirements (which establish the basis for the presumption of priority entitlement) can usually only be fulfilled with the consent and even cooperation of the priority applicant (see above points 104 ff).
The party challenging the entitlement to priority can thus not just raise speculative doubts but must demonstrate that specific facts support serious doubts about the subsequent applicant’s entitlement to priority.” (Onderstrepingen A-G)
rare exceptional cases) kunnen gegronde redenen (
legitimate reasons) bestaan om de aanspraak op prioriteit te ontzeggen. Die volgens de GKB bijvoorbeeld te maken hebben met kwade trouw van de latere aanvrager of met de uitkomst van nationale aanspraakprocedures (
litigation before the national courts about the title to the subsequent application) [64] .
just raise speculative doubts), nee, daarvoor moet men van goeden huize komen: de opposant moet daarvoor
specifieke feitenaanvoeren die
ernstige twijfels doen rijzenover de geldigheid van de aanspraak op formele prioriteit [65] .
7 van Teva c.s.bestaat na een inleiding onder a-b uit vijf subonderdelen en is gericht tegen het oordeel in rov. 6.40-6.48 dat BMS Company rechtsgeldig de prioriteit van US 165 heeft ingeroepen.
ontoereikend is gemotiveerd, omdat het hof hiermee onvoldoende gemotiveerd voorbij is gegaan aan de essentiële stelling van Teva c.s. dat BMS Pharma de rechten op het prioriteitsdocument US 165 pas op 23 april 2007 aan BMS Company heeft overgedragen [66] . Als deze stelling gegrond is, dan kan dat leiden tot de conclusie dat van de door het hof aangenomen impliciete ‘toe-eigening’ van de juridische eigendom van de prioriteitsrechten geen sprake is geweest.
beneficial ownershipvan het prioriteitsrecht voldoende is om het prioriteitsrecht uit te mogen oefenen. Als dat niet zo zou zijn, is die
beneficial ownershipop afroep (en dat kan vormvrij naar het recht van de staat Delaware) overgegaan in overdracht van ook de juridische eigendom en dat is hier impliciet (vormvrij) gebeurd door inroeping van het prioriteitsrecht door BMS Company. Het hof is ingegaan op de vraag op welk moment het prioriteitsrecht van BMS Pharma op BMS Company is overgegaan door in rov. 6.44 te overwegen dat de impliciete ‘toe-eigening’ van (ook) de juridische eigendom van de prioriteitsrechten voorshands in overeenstemming wordt geacht met de gemaakte afspraken tussen BMS Pharma en BMS Company, namelijk dat Company de nieuwe octrooiaanvragen zou indienen. Het hof acht voorshands voldoende aannemelijk dat
zowel de economische als de juridische eigendomop het prioriteitsrecht van BMS Pharma op BMS Company voorafgaand aan de aanvrage WO 652 is overgegaan. Daarmee is de stellingname van Teva c.s. verworpen en het verweer van BMS op dit punt gehonoreerd.
lage latgeldt voor de beoordeling van geldigheid van overdracht van prioriteitsrechten en dat
informele of stilzwijgende overdrachten onder vrijwel alle omstandigheden moeten worden geaccepteerd(zie hiervoor in 5.56). Het oordeel is overeenkomstig dat van de Zweedse en Franse bodemrechters hierover, zoals het hof laat zien onder aanhaling van de Engelse vertaling van die bodemuitspraken in rov. 6.46 en 6.47, waarover het hof in rov. 6.45 overweegt dat partijen in die buitenlandse zaken over en weer grotendeels dezelfde argumenten hebben aangevoerd gebaseerd op dezelfde deskundigenverklaringen, als in de onderhavige procedure. Het betreft hier bovendien een intra-concern overdracht en afspraken gemaakt in het kader van de overname van DuPont, waarbij bedacht moet worden dat de ratio van prioriteitsrechten is het vergemakkelijken van het doen van octrooiaanvragen in internationale situaties. De teneur van de G1/22 en G2/22 uitspraak lijkt bepaald mee te brengen dat naar een dergelijke overdracht van prioriteitsrechten (zeer) welwillend moet worden gekeken en dat een opposant er hier slechts in
zeldzame, uitzonderlijke omstandighedenin kan slagen om de geldigheidspresumptie van het prioriteitsrecht onderuit te krijgen. Er zijn hier weliswaar
specifieke feitenaangevoerd door Teva c.s. (pas later schriftelijk overgedragen aan Company), maar gelet op de geschetste context van overnameafspraken en intra-concernverhoudingen doen die wat mij betreft gelet op het verweer van BMS
geen ernstige twijfels rijzenover de geldigheid van BMS’ aanspraak op formele prioriteit – zo daartoe al niet het
beneficiairy ownershipvan Company zou volstaan. De motivering van het hof schiet hier (het is een kort geding) bepaald niet tekort in mijn ogen, mede gelet op de onderbouwde verwijzing naar de overeenkomstige oordelen van twee buitenlandse bodemrechters hierover. Daar stuit de klacht op af [67] .
lex contractusof
lex originis), maar uitsluitend wordt beheerst door het EOV zelf (als
lex loci protectionis).
prioriteitsrecht.
beneficial ownershipde eigenaar daarvan het recht geeft om op afroep informeel ook de juridische eigendom overgedragen te krijgen door de juridisch eigenaar.
niette kennen gegeven dat dat recht van toepassing is
op de vraag of aan BMS Company het prioriteitsrecht toekomt. Dat is iets anders. Het hof heeft het recht van de staat Delaware alleen relevant geacht bij het achterhalen van de afspraken tussen partijen en de partijbedoelingen. Om die reden heeft het hof dan ook overwogen dat deze impliciete ‘toe-eigening’ van (ook) juridisch eigendom van de prioriteitsrechten naar voorshands oordeel in overeenstemming is met de afspraken die blijkens overgelegde verklaringen tussen BMS Pharma en BMS Company in het kader van de overname van DuPont zijn gemaakt, namelijk dat BMS Company de nieuwe octrooiaanvragen zou indienen. Vervolgens is het hof tot het oordeel gekomen dat het voorshands voldoende aannemelijk is dat ingevolge gemaakte afspraken zowel de economische als de juridische eigendom op het prioriteitsrecht (tijdig) op BMS Company is overgegaan. Daarmee is volgens het hof voldaan aan de vereisten die gelden voor een geldige overdracht onder art. 87 EOV. Ook dit is in lijn met G1/22 en G2/22 dat het prioriteitsrecht onder het EOV als een autonoom recht moet worden beschouwd en dat nationale regels niet van toepassing zijn bij de beoordeling van de geldigheid van overdracht van dit recht. En andermaal geldt hiervoor meerbedoelde lage lat uit die G1/22 en G2/11 uitspraak voor de beoordeling van geldigheid van overdracht van prioriteitsrechten en dat informele of stilzwijgende overdrachten
onder vrijwel alle omstandighedenmoeten worden geaccepteerd en dat de EOV-vereisten voor geldige overdracht van prioritietsrechten
niet striktermoeten zijn dan nationale vereisten (zoals die naar het recht van de staat Delaware in dit geval). Ook van belang is dat de GKB heeft geoordeeld dat
alleen in zeldzame uitzonderlijke gevallen gegronde redenen kunnen bestaan om de aanspraak op prioriteit te ontzeggenen dat een opposant hiervoor
specifieke feiten moet aanvoeren. Ik verwijs ook naar een recente uitspraak van de TKB waarin de beginselen van G1/22 en G2/22 zijn toegepast uitmondend in het oordeel dat een impliciete overdracht en een overdracht met terugwerkende kracht voldoende was in dat geval [69] .
impliciete toe-eigening’. Dat betekent dat zolang BMS Company het recht van voorrang niet heeft ingeroepen, kennelijk ook BMS Pharma dit recht kan inroepen [71] . Dit is in strijd met art. 87 EOV waaruit volgt dat niet meer dan één partij tegelijkertijd gerechtigd kan zijn tot het recht van voorrang [72] .
beneficial ownership’ op het prioriteitsrecht van Pharma op Company is overgegaan, ontoereikend is gemotiveerd, nu het hof daarmee ongemotiveerd voorbij is gegaan aan de essentiële stelling van Teva c.s., onder inroeping van de verklaring van [betrokkene 5], dat naar het recht van de staat van Delaware geen sprake is van een rechtsgeldige overdracht, omdat naar dat recht een moedermaatschappij geen onbeperkte of absolute rechten heeft in haar dochtermaatschappij [73] .
‘beneficial ownership’ waar rov. 6.42 over gaat. Teva c.s. heeft in hoger beroep alleen aangevoerd dat geen sprake is van een rechtsgeldige overdracht omdat naar het recht van de staat Delaware een moedermaatschappij geen onbeperkte of absolute rechten heeft in haar dochtermaatschappij [74] . Hieruit volgt niet dat het Teva c.s. ging om het ‘
beneficial ownership’, maar om de juridische eigendom, aangezien zij verwijst naar de verklaring van [betrokkene 5] waarin hij verklaart dat het feit dat een dochtermaatschappij eigenaar is van een octrooi niet voldoende is om te bewerkstelligen dat de moedermaatschappij
juridischeigenaar is van het octrooi van de dochter [75] . Het is dan ook niet onbegrijpelijk dat het hof rov. 6.42 heeft overwogen dat Teva c.s. niet gemotiveerd heeft bestreden dat de ‘
beneficial ownership’op het prioriteitsrecht van Pharma op Company is overgegaan en dat het verweer van Teva c.s. in deze zaak met name daarop gebaseerd is dat het doorslaggevend is wie de juridische eigendom heeft en dat er geen overdracht heeft plaatsgevonden van de juridische eigendom van het prioriteitsrecht. Dit geldt te meer nu BMS in de procedure dit standpunt uit de verklaring van [betrokkene 5] al als niet relevant had afgedaan, omdat [betrokkene 5] verklaarde over de begrenzing van zeggenschap binnen een concern en nergens beweerde dat er geen basis zou zijn voor ‘
beneficial ownership’van BMS Company [76] . Ook deze klacht kan niet tot cassatie leiden.
beneficial’ eigendom van het prioriteitsrecht bij verschillende vennootschappen berusten, omdat daarmee ongemotiveerd voorbij is gegaan aan Teva c.s.’ stelling dat op grond van art. 87 EOV, dat de octrooiaanvrager ‘of zijn rechtsopvolger’ aanwijst als voorrangsgerechtigde, niet meer dan één partij tegelijkertijd gerechtigd kan zijn tot het recht van voorrang [77] .
‘beneficial ownership’ bij verschillende vennootschappen berusten. Daarmee is het geen essentiële stelling in cassatie-technisch opzicht. Teva c.s. heeft in feitelijke instanties betoogd dat twee personen een beroep kunnen doen op een recht van voorrang, namelijk degene die de aanvrage heeft ingediend en zijn rechtsopvolger, en dat bij overdracht van het recht de een het recht verliest en de ander dat verkrijgt [78] . Dat klopt op zich, maar Teva c.s. heeft daarmee niets gesteld over de nuancering dat de economische en juridische eigendom op het prioriteitsrecht bij verschillende vennootschappen kunnen berusten. Daar gaat de klacht al op mank. Daar komt bij dat belang bij de klacht ontbreekt (zo ook s.t. BMS 66), omdat het aangevallen oordeel niet relevant is voor het zelfstandig dragende en niet succesvol in cassatie bestreden oordeel in rov. 6.44 dat ook de juridische eigendom tijdig is overgegaan naar Company. De klacht treft daarom geen doel.
Strijd met gesloten stelsel van rechtsmiddelen?
Het gunstig effect is uit de aanvrage af te leiden’) [80] waarop het bezwaar van Sandoz ziet [81] . Het hof heeft dus ten onrechte en in weerwil van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, wel degelijk de feitelijke beslissingen in het eerste kortgedingvonnis tussen partijen heroverwogen, zodat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is.
en gemaximeerd, zonder die gestelde disproportionaliteit nader toe te lichten. Ten aanzien van de vordering van BMS om aan de vorderingen een dwangsom te koppelen van “EUR 100.000,= (…) voor iedere dag of gedeelte van de dag dat gedaagde het bevel geheel of gedeeltelijk niet nakomt of – ter vrije keuze van BMS – van EUR 10.000,= (…) voor ieder inbreukmakend product waarmee gedaagde het bevel geheel of gedeeltelijk niet nakomt” heeft Sandoz alleen dit verweer gevoerd:
plichtbestaat voor de rechter bij dwangsomoplegging in het civiele recht hier zou moeten wijken, al wordt in de literatuur wel bepleit dat non-maximering motivering zou behoeven [100] . Daarop stuit de klacht van onderdeel 8.2 onder b dan ook af in mijn ogen. Voor de klacht van onderdeel 8.2 onder c dat het aan BMS was om gemotiveerd te onderbouwen dat aan de dwangsomversterking geen maximum zou moeten worden verbonden, geldt dat ons recht zo’n regel niet kent, nu dwangsombeslissingen ter discretie zijn van de rechter, wiens oordeel daarover dus niet afhankelijk is van de standpunten van partijen [101] . Daarmee zie ik onderdeel 8.2 niet slagen.
onderdeel 8.3 van Teva c.s., klaagt dat het hof helemaal niet heeft gemotiveerd dat of waarom enige dwangsom moet worden opgelegd ter zake van de
recall(rov. 6.67 jo. dictum, punt 7.4). De beslissing in punt 7.5 van het dictum ten aanzien van dit bevel is daarmee onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd, aldus deze klacht.
recall-nevenvordering geen verweer gevoerd in feitelijke instanties (de PI noemt hier ook geen vindplaatsen voor), zodat het hof zijn oordeel hierover niet hoefde te motiveren. Daar ketst ook deze klacht op af.
Onderdeel 9is een louter voortbouwende klacht, waarvan afzonderlijke bespreking niet nodig is.