Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Sandoz B.V.,
2.Centrafarm B.V.,
3. Centrafarm Services B.V.,
4. Centrafarm Nederland B.V.,
1.Teva B.V.,
2. Teva Nederland B.V.,
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de spoedappeldagvaarding met grieven van 22 mei 2023, waarmee BMS in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 17 mei 2023 in de zaak tegen Sandoz met zaak/rolnummer C/09/644989 / KG ZA 23-240;
- de spoedappeldagvaarding met grieven van 22 mei 2023, waarmee BMS in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 17 mei 2023 in de zaak tegen Stada c.s. met zaak/rolnummer C/09/644996 / KG ZA 23-244;
- de spoedappeldagvaarding met grieven van 5 juni 2023, waarmee BMS in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 31 mei 2023 in de zaak tegen Teva c.s. met zaak/rolnummer C/09/646434 / KG ZA 23-322;
- de memorie van antwoord van Sandoz, met producties;
- de memorie van antwoord van Stada c.s., met producties;
- de memorie van antwoord van Teva c.s. met producties;
- de producties die BMS ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd;
- de producties die Sandoz ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd;
- de producties die Stada c.s.ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd;
- de producties die Teva c.s. ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
3.Feitelijke achtergrond
Lactam-containing compounds and derivatives thereof as factor Xa inhibitors’. De aanvraag doet een beroep op het prioriteitsdocument US 60/324165 van 21 september 2001 (hierna: US 165).
Nitrogen containing heterobicycles as factor Xa inhibitors’. De uitvinders zijn afkomstig uit dezelfde onderzoeksgroep als de uitvinders van EP 415.
concluding considerations’ over vragen 2 en 3 luiden:
Order’:
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
problem solution approach(hierna ook: PSA). Daarbij wordt vastgesteld wat de technische effecten zijn van de verschillen tussen de kenmerken van de octrooiconclusie zoals verleend en de meest nabije stand van de techniek. Aan de hand van die technische effecten wordt het objectieve technische probleem vastgesteld, dus het probleem dat moet worden opgelost om de technische effecten te bereiken. Vervolgens wordt beoordeeld of de gemiddelde vakman (m/v), in aanmerking genomen zijn algemene vakkennis, op de prioriteitsdatum zonder uitvinderswerkzaamheid tot de oplossing volgens het octrooi (de kenmerken van de octrooiconclusie)
zoukomen.
, which is the most relevant in the context of the present referral, requires that, in order to determine the objective technical problem, the technical results and effects achieved by the claimed invention as compared with the closest prior art must be assessed. According to the established case law of the boards of appeal (…) it rests with the patent applicant or proprietor to properly demonstrate that the purported advantages of the claimed invention have successfully been achieved.
if the skilled person, having the common general knowledge in mind, and based on the application as originally filed, would derive said effect as being encompassed by the technical teaching and embodied by the same originally disclosed invention”.
afleidbaar(“
derivable”) is dat het gestelde technische effect door de technische leer daarvan wordt omvat en dezelfde daarin geopenbaarde uitvinding belichaamt.
would derive’ in paragraaf II van de Order, over de betekenis waarvan partijen twisten, naar voorshands oordeel niet iets anders bedoeld is dan ‘
derivable’ (dus
afleidbaarof
kon afleiden). Vgl in die zin de ‘
intermediate conclusion’ in par. 70 t.m 72 van G2/21 (geciteerd in r.o. 3.18 hiervoor).
the issues of sufficiency of disclosure (Article 83 EPC) and inventive step (Article 56 EPC) and their assessment are clearly to be treated separately and on their own”.
post published evidence’ om aan te tonen dat het gestelde effect zich daadwerkelijk voordoet, vergeleken met de beoordeling van inventiviteit, een stuk beperkter is bij de beoordeling van nawerkbaarheid (‘
sufficiency of disclosure’). Voor een uitvinding waarbij het daarmee bereikte technische effect in de conclusie is opgenomen, zoals het therapeutisch effect in het geval van een tweede medische indicatie conclusie, geldt dat dergelijk bewijs pas in aanmerking mag worden genomen indien bewijs voor het gestelde effect al in de aanvrage in opgenomen, in het bijzonder indien het bij gebreke van experimentele data niet geloofwaardig (‘
credible’) is dat het effect is bereikt. Naar voorlopig oordeel is het met deze overweging onverenigbaar om G2/21 zo uit te leggen dat bij de beoordeling van inventiviteit de voorwaarde gesteld moet worden dat het gestelde effect altijd al in de aanvrage aannemelijk is gemaakt, zoals Sandoz c.s. voorstaan.
aan de hand van in de aanvrage opgenomen informatieaan de gemiddelde vakman wordt geleerd over hoe het technische probleem met technische middelen
daadwerkelijk is opgelost(zoals Sandoz c.s. ten onrechte betogen, par. 63 pleidooi HB). Zoals BMS met juistheid aanvoert dient onder de technische leer van een octrooi te worden verstaan ‘hetgeen aan de gemiddelde vakman wordt geleerd over hoe het technische probleem met technische middelen kan worden opgelost’ [1] .
ingevuldop basis van de specifieke omstandigheden van het geval. Daarbij gaat het erom vast te stellen wat er nodig is voor de gemiddelde vakman om uit de aanvrage te kunnen afleiden dat het gestelde technische effect werd omvat door de technische leer daarvan. Dat hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval. Niet ondenkbaar is dat daarvoor in sommige gevallen nodig is dat er bijvoorbeeld testresultaten of een wetenschappelijke leer in de aanvrage wordt geopenbaard. Het hof wijst erop dat dan niet zozeer sprake is van een strengere eis (in de zin van andere toets) als wel dat er onder de gegeven omstandigheden dan meer nodig is voor de gemiddelde vakman om aan de toets van G2/21 te voldoen. Deze beoordeling – de feitelijke invulling van de G2/21 criteria aan de hand van de specifieke omstandigheden van het geval – is derhalve te onderscheiden van het altijd vereisen van (aannemelijk) bewijs in de aanvrage dat het technische effect zich daadwerkelijk voordoet alvorens aan post-filed evidence kan worden toegekomen, zoals Sandoz c.s. ten onrechte voorstaat.
Lactam-containing compounds and derivatives thereof as factor Xa inhibitors’, de ‘
Summary of the invention’ die volledig gaat over lactamhoudende verbindingen als zijnde factor Xa-remmers en de ‘
Background of the invention’. Die paragraaf gaat volledig over factor Xa-remming en daarin wordt ook uitgelegd hoe factor Xa-remming werkt en dat dit een efficiëntere aanpak is dan thrombin-remming:
Accordingly” zou afleiden dat de uitvinders het gestelde doel hebben bereikt door de ontwikkeling van lactamhoudende verbindingen. De gemiddelde vakman zou “
useful” in het licht van de doelstelling interpreteren als beantwoordend aan het gestelde doel:
promising’ beschouwden. Dat de uitkomst in die procedure niettemin anders was is daarin gelegen dat de Engelse High Court en Court of Appeal zijn gebonden aan het precedent van de Engelse Supreme Court in de Warner-Lambert v Generics procedure [2] . Op grond daarvan is vereist dat in de aanvrage een wetenschappelijke onderbouwing wordt gegeven, of meetresultaten zijn opgenomen, waarmee aannemelijk wordt gemaakt dat het gestelde technische effect zich voordoet. Aan die toets werd volgens de Engelse rechter niet voldaan: “
I do not see how the point can go any further than that the patentee thought that apixaban was promising. A bare assertion to that effect in `652 (bare in the sense of lacking data or reasoning) would not have been any use in establishing plausibility, as is clear from the second point in [37] in Warner-Lambert.” (UK High Court [2022] EWHC 822 (Pat) par. 172).
verbeterdefactor Xa remmer ten opzichte van de reeds in WO 131 geopenbaarde Xa–remmers, dat de in die aanvrage geïndividualiseerde stof apixaban de meest veelbelovende kandidaat daarvoor was – waarmee de aanvrage dus meer openbaart dan een ‘
mere verbal statement’ van een technisch effect –, dat er geen reden was voor de gemiddelde vakman om te betwijfelen dat met apixaban het doel (het vinden van een verbeterde faxtor Xa remmer) kon worden bereikt en dat niet is vereist dat daarvoor enig bewijs in de aanvrage is opgenomen.
alternatievefactor Xa remmer werd gezocht – of op zijn best het door BMS gestelde technische effect van verbeterde Xa remming alleen woordelijk in WO 131 is genoemd –, dat alleen
achterafis geopenbaard dat apixaban een
verbeterdeXa remmer was, en dat de gemiddelde vakman dit op de prioriteitsdatum, bij gebreke van enig bewijs in WO 652 dat daarop wees, speculatief zou hebben gevonden – wat de kern is van het verweer van Sandoz c.s. ook in onderhavige procedure – is daarin verworpen.
beneficial ownership’ op het prioriteitsrecht van BMS Pharma op BMS Company is overgegaan. Teva c.s. heeft dat niet, althans in het licht van de gemotiveerde stellingen van BMS niet voldoende gemotiveerd, bestreden. Evenmin heeft Teva c.s. aangevoerd dat het onder artikel 87 EOV niet mogelijk is dat de juridische eigendom en ‘
beneficial’ eigendom van het prioriteitsrecht bij verschillende vennootschappen berusten. Het verweer van Teva c.s. in onderhavige procedure is met name daarop gebaseerd dat voor de beoordeling van het recht om prioriteit in te roepen doorslaggevend is wie de juridische eigendom heeft en dat er voorafgaand aan de WO 652 aanvrage geen
overdrachtheeft plaatsgevonden van de
juridischeeigendom van het prioriteitsrecht door BMS Pharma aan BMS Company.
beneficial ownership’ daarop overgegaan op BMS Company. Het hebben van
beneficial ownership(ook wel:
equitable title) is voldoende om prioriteitsrecht te mogen uitoefenen. Echter, ook als dat niet zo zou zijn, dan is in dit geval hoe dan ook aan de vereisten van artikel 87 EOV voldaan. Een
beneficial ownershipgeeft de eigenaar daarvan (BMS Company), naar het toepasselijke recht van de staat Delaware, het recht om op afroep ook de juridische eigendom overgedragen te krijgen door de juridisch eigenaar (BMS Pharma). Dat kan vormvrij plaatsvinden. Met de inroeping van het prioriteitsrecht door BMS Company heeft zij, als ‘
beneficial’ eigenaar, impliciet het recht uitgeoefend om (ook) de juridische eigendom van de prioriteitsrechten van BMS Pharma overgedragen te krijgen. Daarmee is naast de ‘
beneficial’ eigendom ook de juridische eigendom van het prioriteitsrecht in handen van BMS Company gekomen. Daarom heeft zij rechtsgeldig de prioriteit van US 165 ingeroepen, zo begrijpt het hof het standpunt van BMS.
point of law of fundamental importance’ (vgl. G2/21, par. 15). Dat BMS tegen het eerdere kort geding vonnis geen hoger beroep heeft ingesteld staat daaraan niet in de weg. Een kort geding vonnis heeft immers geen gezag van gewijsde. Dat Sandoz al langere tijd op de markt is maakt de beoordeling evenmin anders. BMS heeft immers voortvarend gehandeld en direct na de G2/21 uitspraak, waarvan zij redelijkerwijs mocht aannemen dat dit een wijziging van de beoordeling door de voorzieningenrechter zou opleveren, opnieuw actie ondernomen.