Conclusie
1.Inleiding
2.De strafzaak
Feit 1hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 juni 2020 tot en met 31 augustus 2020 te Hoogland, in elk geval in Nederland,
deTurkse nationaliteit en/of [betrokkene 3] met de Turkse nationaliteit en/of [betrokkene 4] met de Turkse nationaliteit, in elk geval één of meer perso(o)n(en) met de Turkse nationaliteit,
3.De prejudiciële vragen
Kamerstukken II1994/95, 24269, nr. 3, blz. 3) met betrekking tot het ‘geprivilegieerd delict’ worden opgevat?
4.Het algemeen wettelijk kader
“Het is een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning of zonder dat een vreemdeling in het bezit is van een gecombineerde vergunning voor werkzaamheden bij die werkgever.”
systematischespecialis verhoudt tot de generalis van art. 197a lid 2 Sr. [12] Daarbij plaats ik wel de kanttekening dat de inhoud van art. 197a lid 2 Sr zoals die nu van kracht is, en waarop de uitspraken van de feitenrechters betrekking hebben, afwijkt van de inhoud van “art. 197a (oud) Sr” waarop de geciteerde opvatting van de toenmalige minister van Justitie ziet. In de uitspraken ontbreekt echter een motivering waarom die opvatting nu nog steeds betekenis zou hebben voor de sindsdien gewijzigde bepaling en dan in het bijzonder voor art. 197a lid 2 Sr zoals het thans luidt.
logische. Of het een logische dan wel een systematische (juridische) specialis is, maakt naar mijn oordeel evenwel voor de uitkomst in de beantwoording van de prejudiciële vragen geen verschil en heeft derhalve geen consequenties voor de kwalificatiebeslissing.
logischespecialis verhoudt tot de generalis van art. 197a lid 2 Sr omdat art. 197b Sr niet alle bestanddelen zou bevatten van “art. 197a Sr”. [13] Ook in dat geval wordt te ruim verwezen naar art. 197a Sr en wordt eraan voorbijgegaan dat in het eerste en het tweede lid van art. 197a Sr meerdere strafbaarstellingen zijn opgenomen die van elkaar onderscheiden moeten worden. [14] Het gaat (kort gezegd) om hulp bij illegale binnenkomst en hulp bij illegale doorreis (beide in art. 197a lid 1 Sr) en om hulp bij illegaal verblijf (in art. 197a lid 2 Sr). Ik leg dit uit.
logischespecialis verhoudt tot art. 197a lid 2 Sr (zie nader par. 5.2). Voor dit standpunt vind ik steun in de parlementaire voorbereiding van art. 197b Sr en in de hierboven geciteerde opvatting van de wetgever. Ik ben het, als gezegd, dus eens met het in de feitenrechtspraak terug te vinden standpunt dat art. 197b Sr zich als een geprivilegieerde specialis verhoudt tot art. 197a lid 2 Sr, maar daaraan leg ik andere redenen ten grondslag terwijl het, als gezegd, bovendien naar mijn mening niet gaat om een geprivilegieerde
systematischespecialis maar om een geprivilegieerde
logischespecialis.
geprivilegieerdespecialis is van de generalis art. 197a lid 2 Sr (par. 5.4). Aan het slot van dit onderdeel sta ik stil bij de rechtsgevolgen van het door mij ingenomen standpunt (par. 5.5).
(…)
Via de voorgestelde artikelen 197b en 197c worden gekwalificeerde strafbedreigingen ingevoerd ten laste van diegenen die als werkgevers illegale vreemdelingen gelegenheid geven tot wederrechtelijke toegang of wederrechtelijk verblijf hier te lande of die daarvan een beroep of gewoonte maken.” [20]
logischespecialis verhoudt tot art. 197a lid 2 Sr vindt steun in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat leidde tot de invoering van art. 197b en 197c (oud) Sr (zie nader par. 5.3.2). De daarin voorgestelde strafbaarstelling in art. 197b Sr en de strafverzwarende omstandigheden in art. 197c (oud) Sr werden omschreven als “gekwalificeerde strafbedreigingen”, met andere woorden als een specialis in verhouding tot het toenmalige art. 197a (oud) Sr, waaraan opvalt dat de strafmaxima voor art. 197a (oud) Sr en art. 197b Sr hetzelfde waren en art. 197c (oud) Sr in een zwaarder strafmaximum voorzag. [25] In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel kon worden teruggegrepen op art. 197a (oud) Sr, daar die bepaling in het kader van een ander wetsvoorstel al een jaar eerder bij de Tweede Kamer was ingediend en daar al was aangenomen. [26] Omdat het voorgestelde art. 197b Sr ‘voortborduurt’ op art. 197a (oud) Sr, en omdat de verhouding van art. 197b tot 197a Sr in deze conclusie centraal staat, sta ik nu eerst iets uitvoeriger stil bij de parlementaire voorbereiding van art. 197 (oud) Sr.
Ter uitvoering van deze bepaling zal het Wetboek van Strafrecht worden aangevuld met een nieuw artikel 197. Voor de toelichting terzake wordt verwezen naar de uitvoeringswetgeving.” [31]
specialis ten opzichte van artikel 197a lid 2 Sr
6.Beantwoording van de prejudiciële vragen
Kamerstukken II1994/95, 24269, nr. 3, blz. 3) met betrekking tot het ‘geprivilegieerd delict’ worden opgevat?”
logische‘specialis-generalis-verhouding’ wordt bevestigd in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat leidde tot de invoering van art. 197b Sr. Daarin werden de opgenomen strafbaarstelling en strafverzwarende omstandigheden in art. 197c Sr omschreven als “gekwalificeerde strafbedreigingen”. Dat het daarbij gaat om een
geprivilegieerdelogische ‘specialis-generalis-verhouding’ volgt sinds 15 november 1996 door de wijziging van 197a (oud) Sr uit het systeem van de wet en wordt bevestigd door de opvatting van de wetgever dat art. 197b Sr “als een geprivilegieerd delict moeten worden beschouwd ten opzichte van artikel 197a” Sr.
NbSr2013/2 m.nt. R. van den Munckhof (rov. 2.4), “indien het handelen van de dader is ingegeven door een gerichtheid op verrijking, waarbij het niet noodzakelijk behoeft te gaan om een op geld waardeerbaar voordeel, en evenmin bepalend is of het beoogde voordeel ook daadwerkelijk werd behaald. Voldoende is dat blijkt dat de dader op de bedoelde verrijking uit is geweest.” [58] In de zaak die hieraan ten grondslag lag had de verdachte in zijn woning een 16-jarig in China geboren meisje als kinderoppas werkzaamheden in zijn woning laten verrichten. Het behalen van een voordeel was er in de woorden van de Hoge Raad in gelegen dat “de verdachte zich aldus de kosten heeft bespaard die het in dienst nemen van een au pair met inachtneming van alle toepasselijke regels, betreffende onder meer de tewerkstelling van vreemdelingen en de heffing en afdracht van loonbelasting en premies, met zich mee zou hebben gebracht.”
NJ2004/626 waar de opvatting werd afgewezen dat art. 197b Sr slechts van toepassing is bij georganiseerde handel in illegale arbeidskrachten of indien de arbeid is verricht in een onderneming van handel of nijverheid (rov.3.6). De verdachte had een meisje uit Roemenië laten overkomen om in zijn woning huishoudelijke werkzaamheden te verrichten en voor zijn kinderen te zorgen. Ik vraag mij in dit verband overigens af juist is wat Lindenberg stelt, namelijk dat het bestanddeel “krachtens aanstelling of overeenkomst arbeid doet verrichten” verhindert dat werkzaamheden die niet met medeweten of instemming van de werkgever worden verricht, strafrechtelijke aansprakelijkheid van de werkgever doen ontstaan. [62] In dat geval lijkt mij niet te zijn voldaan aan de voorwaarde dat de werkgever weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat de toegang of het verblijf wederrechtelijk is van degene die de werkzaamheden verricht. Anders dan Lindenberg kennelijk meent, kan ook de ondernemer die aan een loonbedrijf werk uitbesteedt en dus niet rechtstreeks een overeenkomst met de (illegale) werknemers aangaat, naar mijn inzicht het strafbare feit van art. 197b begaan.
cumulatievetenlastelegging van overtreding van art. 197a lid 2 Sr (bijvoorbeeld als feit 1) en van overtreding van art. 197b Sr (bijvoorbeeld als feit 2) kan de feitenrechter (met een toereikende bewijsvoering) tot een bewezenverklaring van beide feiten komen. Gevolgen voor de bewezenverklaring heeft deze manier van ten laste leggen dus niet. Rechtsgevolgen komen pas in het beeld bij de kwalificatiebeslissing. Omdat art. 197b Sr zich als een geprivilegieerde (logische of systematische) specialis verhoudt tot art. 197a lid 2 Sr als generalis kunnen beide bewezenverklaarde feiten uitsluitend worden gekwalificeerd als overtreding van art. 197b Sr. [67] Dit betekent voor de verdachte dat de in art. 197b Sr gestelde gevangenisstraf van één jaar kan worden opgelegd, dan wel de in art. 197c Sr bedreigde gevangenisstraf van vier jaar indien de verdachte van het feit een beroep of gewoonte maakt en deze strafverzwarende omstandigheden zijn tenlastegelegd en bewezenverklaard.