ECLI:NL:RBROT:2023:2333

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
10/996688-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en mensensmokkel met uitbuiting van illegale werknemers in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en mensensmokkel. De verdachte, die illegale vreemdelingen in zijn bedrijf tewerkstelde, werd beschuldigd van het uitbuiten van deze werknemers onder erbarmelijke omstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van ongeveer 2,5 jaar drie illegaal verblijvende vreemdelingen heeft uitgebuit door hen onder slechte arbeidsomstandigheden te laten werken voor een loon dat ver onder het wettelijk minimum lag. De werknemers moesten lange werkdagen maken, vaak zonder betaling van overuren en zonder enige bescherming van arbeidsrechtelijke regelgeving. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat deze verklaringen onbetrouwbaar waren en enkel waren afgelegd om een verblijfsvergunning te verkrijgen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan mensenhandel en mensensmokkel, en hem een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die ook slachtoffer waren van de uitbuiting. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996688-18
Uitspraakdatum: 1 februari 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
bijgestaan door mr. S. Kegreisz, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 25 mei 2022 en 18 januari 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 25 mei 2022 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.M. van der Kallen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en het onder 4 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat de door aangevers afgelegde verklaringen onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn. Deze verklaringen zijn uitsluitend afgelegd ter verkrijging van een verblijfsvergunning.
Aangevers hebben daartoe hun verklaringen onderling op elkaar afgestemd en geprobeerd om van de verdachte en zijn medeverdachten op deze manier financieel beter te worden. Van arbeidsuitbuiting dan wel dwang is geenszins sprake geweest. Aangevers waren volledig vrij in hun keuze om al dan niet te werken voor de verdachte. Hun keuzevrijheid is op geen enkele manier ingeperkt. Nu de verklaringen van de aangevers aantoonbaar onjuist zijn, kan niet bewezen worden dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel, noch dat hij uit winstbejag heeft gehandeld.
4.2
Beoordeling
Betrouwbaarheid verklaringen aangevers
De verklaringen van aangevers zijn gedetailleerd, vinden steun in elkaar en komen in grote mate overeen, zijn op verschillende momenten en onafhankelijk van elkaar afgelegd, en vinden ook op onderdelen steun in de gegevens en foto’s in de mobiele telefoons van de aangevers en getuigen, aangetroffen administratie, de observaties en het aantreffen van twee werkende personen op twee verschillende in tijdstippen in de kelder van de winkel [naam winkel] . Er is geen reden om de verklaringen van aangevers als onbetrouwbaar ter zijde te schuiven. Ook het feit dat de aangevers op enig moment met de mogelijkheden van de zogenoemde B8-regeling bekend zijn geworden, maakt deze verklaringen niet op voorhand onbetrouwbaar.
Beoordeling bewijs
Er is ook geen grond te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van de aangevers, nu deze zoals hiervoor genoemd steun vinden in elkaar en andere bevindingen in het dossier. Het strafdossier biedt ook geen enkele aanwijzing voor de stelling van de verdediging dat hun verklaringen op elkaar afgestemd zouden zijn. De rechtbank hanteert voor de beoordeling derhalve de verklaringen van aangevers als uitgangspunt.
Feit 1
Uit deze verklaringen volgt dat de aangevers lange werkweken en -dagen maakten voor een loon dat aanzienlijk lager lag dan het minimumloon, dat dit loon niet altijd volledig werd betaald, dat aangevers in een kelder van de winkel verbleven zonder sanitaire voorzieningen, dat zij zo nodig ’s nachts moesten werken, dat er met onveilige machines werd gewerkt en dat de aangevers op geen enkele manier de bescherming genoten van arbeidsrechtelijke regelgeving. De verdachte was op de hoogte van de illegale status van de aangevers en heeft daar misbruik van gemaakt. Er is, anders dan door de verdediging betoogd, wel degelijk sprake geweest van uitbuiting van de onder feit 1 genoemde aangevers en de verdachte heeft daar voordeel uit genoten.
Feit 2
Hij heeft hen (en nog twee andere aangevers, zoals genoemd in feit 2) bovendien willens en wetens in staat gesteld om hun illegaal verblijf in Nederland mogelijk te maken. De verdachte heeft daarbij uit winstbejag gehandeld, immers heeft hij op deze manier zijn winkel en werkplaats draaiende gehouden. Dat hij feitelijk, zoals door hem gesteld, niet veel winst maakte, doet daar niet aan af.
Voor het overige vindt het verweer van de verdediging zijn weerlegging in de bewijsmiddelen.
4.3
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
4.4
Bewezenverklaring
In
bijlage IIheeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder
1, 2, 3 en 4ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
bij in de periode van 1 februari 2016 tot en met 31 juli 2017 in de gemeente Rotterdam
A.
een ander, te weten een persoon genaamd [naam slachtoffer 1]
door dwang en/of een andere feitelijkheid en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare
positie
heeft geworven en gehuisvest en heeft vervoerd en heeft opgenomen met
het oogmerk van uitbuiting en/of
door dwang en/of een andere feitelijkheid en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare
positie heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van
arbeid of diensten,
dan wel
door dwang en/of misleiding en/of een of meer andere feitelijkheden
en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
en/of door misbruik van een kwetsbare positie
enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest
vermoeden dat [naam slachtoffer 1] zich beschikbaar zou stellen tot het
verrichten van arbeid of diensten
en
B.
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [naam slachtoffer 1]
immers heeft hij, verdachte, die [naam slachtoffer 1]
- geworven door te vragen om te komen werken en
- gehuisvest en/of opgenomen door hem te laten slapen in de kelder van de
winkel [naam winkel] (feb 2016 - aug 2016) en
- vervoerd door hem op te halen in Brussel en naar Nederland te brengen
- terwijl hij illegaal was en
- geen zelfstandige woonruimte had en
- de Nederlandse taal niet sprak en
- geen ervaring had op de Nederlandse arbeidsmarkt en
- niet zijn paspoort in bezit had
- werd beloofd dat hij 50 per gewerkte dag van 8 uren zou krijgen
,waarbij de uitbuiting en uitbuitingssituatie er onder meer uit bestond dat
hij die [naam slachtoffer 1] voornoemd ertoe
heeft verplicht:
- een groot aantal dagen per week, een groot aantal uren per dag,
werkzaamheden te verrichten voor verdachte in zijn
bedrijf [naam winkel] en/of het/de (bijbehorende) depot/loods en-
die [naam slachtoffer 1]onder gevaarlijke omstandigheden moest werken en
- toen hij in de kelder was gehuisvest niet vrij was om te gaan en te staan
waar hij wilde en
- hij niet zijn religie vrijelijk kon praktiseren en
- zijn werkzaamheden
diendete verrichten tegen een arbeidsbeloning ver beneden het
wettelijk verplichte minimumloon en/of
-
die [naam slachtoffer 1]zakgeld kreeg
en waarbij het voordeel trekken uit de uitbuiting
hieruitheeft bestaan :
-dat het loon van [naam slachtoffer 1] (deels) werd ingehouden en-dat zijn werkzaamheden ver beneden het wettelijk verplichte minimum loon en
vakantiegeld werden betaald en
-dat overuren niet werden uitbetaald en
-dat hij bij ziekte niet werd uitbetaald.
2.
hij in de periode van 1 februari 2016
tot en met 1 augustus 2017 in de gemeente Rotterdam.
A.
een ander, te weten een persoon genaamd [naam slachtoffer 2]
door dwang en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met een andere
feitelijkheid en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare
positie
heeft gehuisvest en heeft opgenomen met
het oogmerk van uitbuiting en
door dwang en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met een andere
feitelijkheid en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare
positie heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het
verrichten van arbeid of diensten, dan wel
door dwang en/of misleiding en/of een of meer andere feitelijkheden en/of
door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of
door misbruik van een kwetsbare positie enige handeling heeft ondernomen
waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [naam slachtoffer 2] zich
beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten
en
B.
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [naam slachtoffer 2]
immers heeft hij, verdachte die [naam slachtoffer 2] :
- geworven door te vragen om te komen werken en
- gehuisvest en/of opgenomen door hem te laten slapen in de kelder van de
winkel [naam winkel]
- terwijl hij illegaal was en
- geen zelfstandige woonruimte had en
- de Nederlandse taal niet sprak en
- geen ervaring had op de Nederlandse arbeidsmarkt
,waarbij de uitbuiting en/of uitbuitingssituatie er onder meer uit bestond dat
hij die [naam slachtoffer 2] voornoemd ertoe heeft
verplicht:
- een groot aantal dagen per week, een groot aantal uren per dag,
werkzaamheden te verrichten voor verdachte in zijn
bedrijf [naam winkel] en/of het/de (bijbehorende) depot/loods en
-
- - - zijn werkzaamheden te verrichten tegen een arbeidsbeloning ver beneden het
wettelijk verplichte minimumloon
en waarbij het voordeel trekken uit de uitbuiting
hieruitheeft bestaan :
-dat het loon van [naam slachtoffer 2] (deels) werd ingehouden en
-dat zijn werkzaamheden ver beneden het wettelijk verplichte minimum loon en
vakantiegeld werden betaald en
-dat overuren niet werden uitbetaald.
3.
hij in de periode van 1 februari 2016
tot en met 1 juni 2017 in de gemeente Rotterdam,
A
een ander, te weten een persoon genaamd [naam slachtoffer 3]
door dwang en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met een andere
feitelijkheid en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare
positie
heeft gehuisvest en/ heeft opgenomen met
het oogmerk van uitbuiting en/of
door dwang en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met een andere
feitelijkheid en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare
positie heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het
verrichten van arbeid of diensten, dan wel
door dwang en/of misleiding en/of een of meer andere feitelijkheden en/of
door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of
door misbruik van een kwetsbare positie enige handeling heeft ondernomen
waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [naam slachtoffer 3] zich
beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten
en
B.
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [naam slachtoffer 3]
immers heeft hij, verdachte die [naam slachtoffer 3] :
-
- terwijl hij illegaal was
,en
- niet over een bankrekening beschikte
waarbij de uitbuiting en/of uitbuitingssituatie er onder meer uit bestond dat
hij die [naam slachtoffer 3] voornoemd ertoe heeft/
verplicht:
- een groot aantal dagen per week, een groot aantal uren per dag,
werkzaamheden te verrichten voor verdachte in zijn
bedrijf [naam winkel] en-
die [naam slachtoffer 3]onder gevaarlijke omstandigheden moest werken en- zijn werkzaamheden
diendete verrichten tegen een arbeidsbeloning ver beneden het
wettelijk verplichte minimumloon en/of
- dat hij precies genoeg betaald kreeg om te eten en de huur te betalen
en waarbij het voordeel trekken uit de uitbuiting
hieruitheeft bestaan :
-dat het loon van [naam slachtoffer 3] (deels) werd ingehouden en
-dat zijn werkzaamheden ver beneden het wettelijk verplichte minimum loon en
vakantiegeld werden betaald en
-dat overuren niet werden uitbetaald.
4.
hij in de periode van 1 februari 2016 tot en met 19 september 2018 in de gemeente Rotterdam,
[naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 4] en
[naam slachtoffer 2] en
[naam slachtoffer 3] en
[naam slachtoffer 5]
uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, dan wel
hundaartoe gelegenheid en/of middelen heeft verschaft,
immers heeft hij aan voornoemde personenarbeid laten verrichten in het door verdachte gedreven bedrijf [naam winkel] en het/de (bijbehorende) depot/loods, terwijl hij wist, dan wel ernstige redenen had te vermoeden dat het verblijf wederrechtelijk was en terwijl hij hiervan een beroep of gewoonte heeft gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

5.1
Kwalificatie
5.1.1
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat voor het onder 4 tenlastegelegde een bijzondere strafbepaling geldt, te weten artikel 197b Sr, en dat daardoor artikel 197a Sr niet mag worden toegepast (zogenoemde systematische lex specialis).
De officier van justitie betwist dat hiervan sprake is.
5.1.2
Beoordeling
Ingevolge art 55, tweede lid, Sr geldt dat indien voor een feit dat in een algemene strafbepaling valt een bijzondere strafbepaling bestaat, alleen deze bijzondere strafbepaling in aanmerking komt.
Uit vaste jurisprudentie kan worden afgeleid dat geen sprake is van een systematische lex specialis indien de ‘speciale’ bepaling niet alle bestanddelen bevat van de meer algemene bepaling, terwijl de wetsgeschiedenis geen aanknopingspunten bevat voor de opvatting dat de ‘speciale bepaling’ niettemin moet worden beschouwd als een bijzondere strafbepaling in de zin van art. 55.2 Sr.
Niet in geschil is dat artikel 197b Sr niet alle bestanddelen bevat van artikel 197a Sr. Een belangrijk bestanddeel dat wel in artikel 197a Sr maar niet in artikel 197b Sr staat is bijvoorbeeld ‘uit winstbejag’, hetgeen ook redengevend kan zijn voor (aanzienlijke) verschil in de maximale strafduur.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is de rechtbank voorts van oordeel dat uit de wetsgeschiedenis niet kan worden afgeleid dat artikel 197b Sr als bijzondere strafbepaling in de zin van artikel 55 tweede lid Sr is bedoeld. De wetgever heeft deze bepaling een geprivilegieerd delict genoemd, hetgeen niet per definitie hetzelfde is als een lex specialis in de zin van artikel 55 tweede lid Sr. Het staat de opsteller van een tenlastelegging vrij de niet geprivilegieerde variant van een delict ten laste te leggen als hij van mening is dat aan de bestanddelen van deze variant is voldaan.
5.1.3
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. De feiten zijn strafbaar.
5.1.4
Conclusie:
De bewezen verklaarde feiten leveren op:
Ten aanzien van 1, 2 en 3, de slachtoffers [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3]:
De eendaadse samenloop van:
mensenhandel, meermalen gepleegd
en
een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en hem daartoe gelegenheid en middelen verschaffen, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt;
Ten aanzien van 4, de slachtoffers [naam slachtoffer 4] en[naam slachtoffer 5] :
een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en hem daartoe gelegenheid en middelen verschaffen, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2
Feiten en omstandigheden waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel. Hij heeft gedurende een lange periode van ongeveer 2,5 jaar drie illegaal verblijvende vreemdelingen uitgebuit door hen onder zeer slechte omstandigheden werkzaamheden in zijn onderneming [naam winkel] te laten verrichten, misbruik makend van het feit dat zijn werknemers illegaal in Nederland verbleven.
De verdachte heeft de illegale werknemers lange werkdagen van gemiddeld 12 uur of meer laten maken tegen naar Nederlandse maatstaven zeer lage daglonen van gemiddeld € 50,-, die vaak, ondanks herhaald verzoek van de werknemers, niet of slechts gedeeltelijk uitbetaald werden. De werknemers moesten nagenoeg elke dag werken, kregen nauwelijks verlof en werden bij ziekte niet doorbetaald. Verder moest er zo nodig in de late avond- en/of in de nachtelijke uren worden doorgewerkt, zonder enige compensatie voor deze afwijkende werktijden. Bovendien werden timmerwerkzaamheden in het depot van de verdachte onder gevaarlijke omstandigheden verricht door onder meer het werken met onveilige (zaag)machines, hetgeen geleid heeft tot een arbeidsongeval bij een van de illegale werknemers.
De verdachte heeft illegale werknemers in de kelder van zijn winkel met weinig (sanitaire) voorzieningen en onder slechte omstandigheden gehuisvest en daar arbeid laten verrichten.
De verdachte heeft met zijn handelen misbruik gemaakt van de kwetsbare positie en afhankelijkheid waarin de illegale vreemdelingen zich bevonden en van het overwicht dat hij op hen had. De illegale vreemdelingen waren beperkt in hun keuzevrijheid en konden niet de keuzes maken die mondige werknemers in Nederland wel konden doen. De verdachte heeft de lichamelijke en geestelijke integriteit van deze werknemers op een grove wijze geschonden.
Door aldus te handelen heeft de verdachte zich aanzienlijk verrijkt door arbeidskosten te besparen. De verdachte heeft zich ten aanzien van deze drie uitgebuite werknemers en nog twee andere illegalen schuldig gemaakt aan mensensmokkel. De verdachte heeft deze vreemdelingen uit winstbejag in zijn onderneming laten werken en een aantal van hen tijdelijk gehuisvest, waarbij de verdachte een van hen in België heeft geworven en is gaan ophalen. Hij heeft hun illegale verblijf in Nederland daarmee mogelijk gemaakt, terwijl hij er zelf beter van werd.
Mensensmokkel maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en ondermijnt de belangen van de Nederlandse overheid die zij heeft bij het verwezenlijken van haar beleid bij het bestrijden van illegaal verblijf van vreemdelingen en illegale arbeid. Voorts houdt mensensmokkel een illegaal circuit in stand, dat ongewenste maatschappelijke effecten met zich brengt, met - niet zelden - persoonlijk leed tot gevolg. Verder ondergraaft dit feit het draagvlak om politieke vluchtelingen op te vangen.
De verdachte heeft geen rekening gehouden met de bovengenoemde schadelijke gevolgen van zijn handelen en was slechts gericht op eigen financieel eigen gewin. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 april 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.4
Strafmodaliteit
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en op de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken en de bij mensenhandel vermelde strafmaat beïnvloedende factoren en categorieën.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte niet eerder is veroordeeld en het tijdsverloop. De rechtbank ziet hierin aanleiding een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Bij de berechting van de onderhavige zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 24 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 15 augustus 2019 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Tussen 15 augustus 2019 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 42 maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van 24 maanden, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van 18 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf met 4 maanden.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een gevangenisstraf hebben opgelegd voor de duur van 28 maanden. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het beslag (op grond van artikel 94 Sv) op het geld op te heffen, nu daar ook conservatoir beslag op rust.
8.2
Beoordeling
De rechtbank zal hierna enkel een beslissing nemen over het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag. Gezien het standpunt van de officier van justitie dat dit beslag kan worden opgeheven, zal de rechtbank teruggave van dit beslagen goed gelasten. De rechtbank merkt op dat deze beslissing het conservatoire beslag niet raakt.
Ten aanzien van de in beslag genomen geldbedragen zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.
9
Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen
9.1
Algemene overwegingen
Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] met hun vorderingen tot schadevergoeding voor materiële en immateriële schade. De vorderingen van voornoemde benadeelde partijen worden hieronder besproken met een korte uiteenzetting van de gevorderde schade, het standpunt van de officier van justitie en de raadsvrouw bij elk van deze vorderingen.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het een gewoonte maken van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde mensenhandel met uitbuiting en de onder 4 ten laste gelegde mensensmokkel uit winstbejag van de bovengenoemde benadeelde partijen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de werknemers niet heeft betaald volgens het wettelijk minimumloon en de cao.
Bij de beoordeling van de hieronder vermelde vorderingen neemt de rechtbank het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van de Inspectie SZW van 16 april 2020 met de daarin opgenomen grondslagen en berekeningen (hierna het rapport) als uitgangspunt. Wat betreft de vergoeding van de materiële schade voor de benadeelde partijen baseert de rechtbank zich op de berekeningen die opgenomen zijn in hoofdstuk 8 van voornoemd rapport onder de titel slachtofferschade (p. 28 e.v.). De daar genoemde te ontvangen bedragen conform het minimumloon zijn per benadeelde partij gespecificeerd, waarbij het door hen aangegeven daadwerkelijk uitgekeerd nettoloon daarop in mindering gebracht is. Wat resteert is het bedrag waar de benadeelde partijen in ieder geval recht op hebben.
De bovengenoemde berekeningen wijken af van de berekeningen in de vorderingen van de benadeelde partijen. De rechtbank overweegt dat daar waar een benadeelde partij meer heeft gevorderd dan in voornoemd rapport is vermeld, dit restant van de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard. De berekening daarvan vergt nader onderzoek en levert een onevenredige belasting van het strafproces op. Dit deel van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Daar waar minder is gevorderd dan in het rapport is vermeld, wordt het gevorderde bedrag toegewezen.
De vordering van [benadeelde partij 1] :
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd:
[benadeelde partij 1] .De benadeelde partij vordert aan materiële schade primair een vergoeding van € 10.478,- (€ 10.303,- aan achterstallig loon en € 175,- aan medische kosten) subsidiair een vergoeding van € 6.896,- (€ 6.721,- aan achterstallig loon en € 175,- aan medische kosten) en aan immateriële schade een vergoeding van € 7.000,-, en meer subsidiair een vergoeding naar billijkheid voor de materiële en de immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit.
9.2
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd op grond van de berekening uit het rapport tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 11.994,16, en tot toewijzing van de medische kosten van € 175,- en de immateriële schade van € 7.000,-.
9.3
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft primair de niet-ontvankelijkheid van de vordering bepleit wegens de door de haar bepleite integrale vrijspraak en subsidiair tot afwijzing.
9.4
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor.
De schade wegens te weinig ontvangen netto loon in het bovengenoemde rapport is voor de benadeelde partij berekend op een bedrag van € 11.994,16, terwijl primair een lager netto loon gevorderd wordt van € 10.303,-. Gelet hierop zal de rechtbank het primair gevorderde lagere nettoloon uit de vordering volledig toewijzen.
Uit de verklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] is verder gebleken dat de verdachte hem op 31 juli 2017, hem vrij kort na het ongeluk, waarin zijn vinger in de zaag terecht is gekomen, naar het Franciscus Gasthuis heeft gebracht. De nagel van de vinger van de benadeelde partij was geamputeerd. De verdachte heeft destijds de medische kosten van € 175,48 voor de benadeelde partij voorgeschoten en heeft daarna dit bedrag op zijn loon ingehouden. Dit in onderling samenhang bezien met de medische verklaring van het Franciscus Gasthuis, de foto’s in de telefoon van de benadeelde partij en diens verklaring is naar het oordeel van de rechtbank de schade als gevolg van een arbeidsongeval tijdens de werkzaamheden voor de verdachte genoegzaam onderbouwd. De rechtbank zal de gevorderde medische kosten dan ook toewijzen.
Voorts is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en 4 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
De benadeelde partij heeft objectiveerbaar lichamelijk letsel als gevolg van een arbeidsongeval, te weten geamputeerde vinger/nagel opgelopen door het werken met een gevaarlijke/onveilige zaagmachine in het depot van de verdachte. Dit levert een zelfstandige grond op voor smartengeld als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b. van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW).
Voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij een periode van 6 maanden onder slechte omstandigheden in de kelder van de winkel [naam winkel] van de verdachte heeft gewoond en heeft gewerkt. In het begin mocht hij deze kelder gedurende een periode niet verlaten van de verdachte. Gelet op dit en in samenhang bezien met de aard en de ernst van de normschending van het bewezenverklaarde brengt met zich mee dat de relevante nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b BW kan worden aangenomen, zodat aan de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
De rechtbank zal de bovengenoemde immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op een bedrag van € 2.500,-, en dit deel van de vordering van de benadeelde partij toewijzen. Het restant van de vordering van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat dit nader onderzoek zou vergen naar de gegrondheid van de vordering. De benadeelde partij zal daarom hierin niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 31 juli 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.5
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 12.978,48, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] :
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd:
[benadeelde partij 2]. De benadeelde partij vordert aan materiële schade primair een vergoeding van € 13.944,- aan achterstallig salaris, subsidiair een vergoeding van € 10.132,- daarvoor, en aan immateriële schade een vergoeding van € 2.000,- en meer subsidiair een vergoeding naar billijkheid voor de materiële en de immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit.
9.6
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd op grond van de berekening uit het rapport tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 12.775,71, waaronder een bedrag van € 2.000,- aan immateriële schade.
9.7
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft primair de niet-ontvankelijkheid van de vordering bepleit wegens de door haar bepleite integrale vrijspraak en subsidiair tot afwijzing van de vordering.
9.8
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De schade wegens te weinig ontvangen netto loon in het bovengenoemde rapport is voor de benadeelde partij berekend op een bedrag van € 12.775,71, terwijl primair een hoger netto loon gevorderd wordt van € 13.944,-. Nu het primair gevorderde loon hoger is dan het berekende loon in het rapport zal de rechtbank het bedrag van € 12.775,71 uit het rapport toewijzen en het restant van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De berekening daarvan vergt nader onderzoek en levert een onevenredige belasting van het strafproces op. Dit deel van de vordering kan slechts worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde immateriële schade onvoldoende is onderbouwd. Dit deel van de vordering van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat dit nader onderzoek zou vergen naar de gegrondheid hiervan. De benadeelde partij zal daarom hierin niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 augustus 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.9
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 12.775,71, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] :
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd:
[benadeelde partij 3]. De benadeelde partij vordert aan materiële schade primair een vergoeding van € 236.400,- aan achterstallig salaris, subsidiair een vergoeding van € 125.960,- daarvoor, en aan immateriële schade een vergoeding van € 10.000,- en meer subsidiair een vergoeding naar billijkheid voor de materiële en de immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit.
9.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd op grond van de tenlastegelegde periode van 1 februari 2016 tot en met 31 juli 2017 en de berekening uit het rapport tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 21.655,20, waaronder een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade, en tot de niet-ontvankelijkheid van het restant van de vordering.
9.11
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft primair de niet-ontvankelijkheid van de vordering bepleit wegens de door de haar bepleite integrale vrijspraak en subsidiair tot afwijzing van de vordering.
9.12
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit in de periode van 1 februari 2016 tot en met 1 juni 2017 rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De schade wegens te weinig ontvangen netto loon in de vordering is door de benadeelde partij berekend op een aanzienlijk hoger bedrag aan nettoloon dan in het ontnemingsrapport van € 21.188,80 omdat de vordering uitgaat van een periode van 10 jaar. Die periode en berekening volgt de rechtbank niet, gelet op de bovengenoemde bewezenverklaarde periode vanaf 1 februari 2016 en de berekening uit het rapport dat zij als grondslag neemt voor haar berekening. Nu de berekening in het rapport echter uitgaat van de datum 1 januari 2016 wordt een correctie toegepast. De rechtbank zal het bedrag aan nettoloon van € 20.155,20 als door de officier van justitie is berekend derhalve volgen: 78 weken x 40 uur x € 7,96 = € 24.835,20 minus het ontvangen netto loon € 4.680,- ((78 weken x (€ 50,- + 70,-/2)) en het restant van de vordering niet ontvankelijk verklaren gelet op voornoemde periode en het feit dat de berekening daarvan nader onderzoek vergt en een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Dit deel van de vordering kan slechts worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde immateriële schade onvoldoende is onderbouwd. Dit deel van de vordering van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat dit nader onderzoek zou vergen naar de gegrondheid hiervan. De benadeelde partij zal daarom hierin niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 juni 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.13
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 20.155,20, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] :
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd:
[benadeelde partij 4] .De benadeelde partij vordert aan materiële schade primair een vergoeding van € 4.190,- en aan immateriële schade een vergoeding van € 1.500,- en subsidiair een vergoeding naar billijkheid voor de materiële en de immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit.
9.14
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 3.849,06 op grond van de berekening uit het rapport, waaronder een bedrag van € 1.000,- aan de immateriële schade.
9.15
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft primair de niet-ontvankelijkheid van de vordering bepleit wegens de door de haar bepleite integrale vrijspraak en subsidiair tot afwijzing van de vordering.
9.16
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 4 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De schade wegens te weinig ontvangen netto loon in het bovengenoemde rapport is voor de benadeelde partij berekend op een bedrag van € 2.849,06, terwijl primair € 6.849,- en subsidiair € 4.062,- aan netto loon gevorderd wordt. Nu het gevorderde netto loon hoger is dan het berekende loon in het ontnemingsrapport zal de rechtbank slechts het bedrag van € 2.849,06 uit het rapport toewijzen. Het restant van het deel van de vordering wordt niet ontvankelijk verklaard, nu de berekening daarvan nader onderzoek vergt. Dit levert een onevenredige belasting van het strafproces op. Dit deel van de vordering kan slechts worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde immateriële schade onvoldoende is onderbouwd. Dit deel van de vordering van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat dit nader onderzoek zou vergen naar de gegrondheid hiervan. De benadeelde partij zal daarom hierin niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 19 september 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.17
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.849,06, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De rechtbank acht oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht bij elk van de vorderingen van de benadeelde partijen passend en geboden.
Het totaal van de op te leggen dagen gijzeling voor de afzonderlijke schadevergoedingsmaatregelen zou volgens de gebruikelijke staffel uitkomen op 370 dagen, terwijl het aantal dagen dat in dit geval volgens de wet mag worden opgelegd ten hoogste 360 is. Daarom wordt op elk van die aantallen dagen een correctie pro rata van 360/370ste toegepast.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 57, 197a en 273f van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
8 (acht) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van:
1.
Geld Euro
- IBG d.d. 16-08-2019 totaal 2540,- IBN-V-001-001
2. Geld buitenlands
- ibn 94 beslag 16-09-2019 (44 stuks MAD 8090 DIRHAM);
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 1], te betalen een bedrag van
€ 12.978,48 (zegge: twaalfduizend negenhonderdachtenzeventig euro en achtenveertig eurocent), bestaande uit € 10.478,48 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij 1]te betalen
€ 12.978,48(hoofdsom,
zegge: twaalfduizend negenhonderdachtenzeventig euro en achtenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
31 juli 2017tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 12.978,48niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
96 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 2], te betalen een bedrag van
€ 12.775,71 (zegge: twaalfduizend zevenhonderdvijfenzeventig euro en eenenzeventig eurocent)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
1 augustus 2017tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij 2]te betalen
€ 12.775,71(hoofdsom,
zegge: twaalfduizend zevenhonderdvijfenzeventig euro en eenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
1 augustus 2017tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 12.775,71niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
95 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 3], te betalen een bedrag van
€ 20.155,20 (zegge: twintigduizend honderdvijfenvijftig euro en twintig eurocent) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij 3]te betalen
€ 20.155,20(zegge:
twintigduizend honderdvijfenvijftig euro en twintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
1 juni 2017tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 20.155,20niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
132 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 4], te betalen een bedrag van
€ 2.849,06 (zegge: tweeduizend achthonderdnegenveertig euro en zes eurocent)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 19 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij 4]te betalen
€ 2.849,06 (zegge: tweeduizend achthonderdnegenveertig euro en zes eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
19 september 2018tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.849,06 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
37 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
mr. C. Laukens en mr. L. Daum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
bij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2016
tot en met 31 juli 2017 in de gemeente Rotterdam, althans in Nederland,
(lid 3 sub 1)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A.
een ander, te weten een persoon genaamd [naam slachtoffer 1]
(sub 1)
door dwang en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met een andere
feitelijkheid en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare
positie
heeft geworven en/of gehuisvest en/of heeft vervoerd en/of heeft opgenomen met
het oogmerk van uitbuiting en/of
(sub 4)
door dwang en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met een andere
feitelijkheid en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare
positie
heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van
arbeid of diensten,
dan wel
door dwang en/of misleiding en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en)
en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
en/of door misbruik van een kwetsbare positie
enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest
vermoeden dat [naam slachtoffer 1] zich beschikbaar zou stellen tot het
verrichten van arbeid of diensten
en/of
B.
(sub 6)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [naam slachtoffer 1]
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [naam slachtoffer 1]
- geworven door te vragen om te komen werken en/of
- gehuisvest en/of opgenomen door hem te laten slapen in de kelder van de
winkel [naam winkel] (feb 2016 - aug 2016) en/of
- vervoerd door hem op te halen in Brussel en naar Nederland te brengen
- terwijl hij illegaal was en/of
- geen zelfstandige woonruimte had en/of
- de Nederlandse taal niet sprak en/of
- geen ervaring had op de Nederlandse arbeidsmarkt en/of
- niet zijn paspoort in bezit had
- werd beloofd dat hij 50 per gewerkte dag van 8 uren zou krijgen
waarbij de uitbuiting en/of uitbuitingssituatie er onder meer uit bestond dat
hij en/of diens mededader(s) die [naam slachtoffer 1] voornoemd ertoe
heeft/hebben verplicht:
- een groot aantal dagen per week, een groot aantal uren per dag,
werkzaamheden te verrichten voor verdachte en/of zijn mededader(s) in zijn/hun
bedrijf [naam winkel] en/of het/de (bijbehorende) depot/loods en/of
- onder gevaarlijke omstandigheden moest werken en/of
- toen hij in de kelder was gehuisvest niet vrij was om te gaan en te staan
waar hij wilde en/of
- hij niet zijn religie vrijelijk kon praktiseren en/of
- zijn werkzaamheden te verrichten tegen een arbeidsbeloning ver beneden het
wettelijk verplichte minimumloon en/of
- hij zakgeld kreeg
en/of waarbij het voordeel trekken uit de uitbuiting heeft bestaan uit:
-dat het loon van [naam slachtoffer 1] (deels) werd ingehouden en/of
-dat zijn werkzaamheden ver beneden het wettelijk verplichte minimum loon en
vakantiegeld werden betaald en/of
-dat overuren niet werden uitbetaald en/of
-dat hij bij ziekte niet werd uitbetaald.
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2016
tot en met 1 augustus 2017 in de gemeente Rotterdam , althans in Nederland,
(lid 3 sub 1)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A.
een ander, te weten een persoon genaamd [naam slachtoffer 2]
(sub 1)
door dwang en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met een andere
feitelijkheid en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare
positie
heeft geworven en/of gehuisvest en/of heeft vervoerd en/of heeft opgenomen met
het oogmerk van uitbuiting en/of
(sub 4)
door dwang en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met een andere
feitelijkheid en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare
positie heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het
verrichten van arbeid of diensten, dan wel
door dwang en/of misleiding en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of
door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of
door misbruik van een kwetsbare positie enige handeling heeft ondernomen
waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [naam slachtoffer 2] zich
beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten
en/of
B.
(sub 6)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [naam slachtoffer 2]
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [naam slachtoffer 2] :
- geworven door te vragen om te komen werken en/of
- gehuisvest en/of opgenomen door hem te laten slapen in de kelder van de
winkel [naam winkel]
- terwijl hij illegaal was en/of
- geen zelfstandige woonruimte had en/of
- de Nederlandse taal niet sprak en/of
- geen ervaring had op de Nederlandse arbeidsmarkt
waarbij de uitbuiting en/of uitbuitingssituatie er onder meer uit bestond dat
hij en/of diens mededader(s) die [naam slachtoffer 2] voornoemd ertoe heeft/hebben
verplicht:
- een groot aantal dagen per week, een groot aantal uren per dag,
werkzaamheden te verrichten voor verdachte en/of zijn mededader(s) in zijn/hun
bedrijf [naam winkel] en/of het/de (bijbehorende) depot/loods en/of
- onder gevaarlijke omstandigheden moest werken en/of
- toen hij in de kelder was gehuisvest niet vrij was om te gaan en te staan
waar hij wilde en/of
- hij niet zijn religie vrijelijk kon praktiseren en/of
- zijn werkzaamheden te verrichten tegen een arbeidsbeloning ver beneden het
wettelijk verplichte minimumloon
en/of waarbij het voordeel trekken uit de uitbuiting heeft bestaan uit:
-dat het loon van [naam slachtoffer 2] (deels) werd ingehouden en/of
-dat zijn werkzaamheden ver beneden het wettelijk verplichte minimum loon en
vakantiegeld werden betaald en/of
-dat overuren niet werden uitbetaald.
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2016
tot en met 1 juni 2017 in de gemeente Rotterdam, althans in Nederland,
(lid 3 sub 1)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A
een ander, te weten een persoon genaamd [naam slachtoffer 3]
(sub 1)
door dwang en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met een andere
feitelijkheid en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare
positie
heeft geworven en/of gehuisvest en/of heeft vervoerd en/of heeft opgenomen met
het oogmerk van uitbuiting en/of
(sub 4)
door dwang en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met een andere
feitelijkheid en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare
positie heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het
verrichten van arbeid of diensten, dan wel
door dwang en/of misleiding en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of
door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of
door misbruik van een kwetsbare positie enige handeling heeft ondernomen
waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [naam slachtoffer 3] zich
beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten
en/of
B.
(sub 6)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [naam slachtoffer 3]
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [naam slachtoffer 3] :
- geworven door te vragen om te komen werken
- terwijl hij illegaal was en/of
- geen zelfstandige woonruimte had en/of
- de Nederlandse taal niet sprak en/of
- geen ervaring had op de Nederlandse arbeidsmarkt en/of
- niet over een bankrekening beschikte
waarbij de uitbuiting en/of uitbuitingssituatie er onder meer uit bestond dat
hij en/of diens mededader(s) die [naam slachtoffer 3] voornoemd ertoe heeft/hebben
verplicht:
- een groot aantal dagen per week, een groot aantal uren per dag,
werkzaamheden te verrichten voor verdachte en/of zijn mededader(s) in zijn/hun
bedrijf [naam winkel] en/of het/de (bijbehorende) depot/loods
- onder gevaarlijke omstandigheden moest werken en/of
- zijn werkzaamheden te verrichten tegen een arbeidsbeloning ver beneden het
wettelijk verplichte minimumloon en/of
- dat hij precies genoeg betaald kreeg om te eten en de huur te betalen
en/of waarbij het voordeel trekken uit de uitbuiting heeft bestaan uit:
-dat het loon van [naam slachtoffer 3] (deels) werd ingehouden en/of
-dat zijn werkzaamheden ver beneden het wettelijk verplichte minimum loon en
vakantiegeld werden betaald en/of
-dat overuren niet werden uitbetaald.
4.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari
2016 tot en met 19 september 2018 in de gemeente Rotterdam, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens)
[naam slachtoffer 1] en/of
[naam slachtoffer 4] en/of
[naam slachtoffer 2] en/of
[naam slachtoffer 3] en/of
[naam slachtoffer 5]
uit winstbejag behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van
verblijf in Nederland, dan wel hem/hen daartoe gelegenheid en/of middelen
heeft/hebben verschaft,
immers heeft/hebben hij en/of één of meer van zijn mededader(s) (aan)
voornoemde perso(o)n(en ) arbeid laten verrichten in het door verdachte
gedreven bedrijf [naam winkel] en/of het/de (bijbehorende) depot/loods,
terwijl hij/zij wist(en), dan wel ernstige redenen had(den) te vermoeden dat
het verblijf wederrechtelijk was en terwijl hij/zij hiervan een beroep of
gewoonte van heeft/hebben gemaakt.
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meerdere tijdstippen
in of omstreeks de periode van 1 februari 2016 tot en met 19 september 2018 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens)
een of meer ander(en), te weten [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 4] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 5],
welke perso(o)n(en) zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had(den) verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft/hebben doen
verrichten in het door verdachte en/of zijn mededader(s) gedreven bedrijf [naam winkel] en/of
het/de (bijbehorende) depot/loods,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans ernstige redenen had(den) om te vermoeden,
dat die toegang of dat verblijf wederrechtelijk was,
van het plegen van welk feit hij, verdachte, en/of zijn, verdachtes, mededader(s) een beroep of gewoonte heeft/hebben gemaakt;