ECLI:NL:RBOBR:2024:704

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
82.313878.22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van overtreding van artikel 197a en 197b van het Wetboek van Strafrecht met betrekking tot onrechtmatig verblijf van asielzoekers en Oekraïense vluchtelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het helpen van vreemdelingen bij het verkrijgen van onrechtmatig verblijf in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die op verschillende tijdstippen in 2021 en 2023 betrokken was bij de tewerkstelling van vreemdelingen, niet kon worden veroordeeld voor de overtredingen van artikel 197a en 197b van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank oordeelde dat de vreemdelingen, afkomstig uit Wit-Rusland en Oekraïne, in de ten laste gelegde periodes rechtmatig verblijf hadden in Nederland, omdat zij asielaanvragen hadden ingediend. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat het verblijf van deze vreemdelingen wederrechtelijk was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de feiten 1 en 2, die betrekking hadden op de Wit-Russische vreemdelingen, en van de feiten 3 en 4, die betrekking hadden op de Oekraïense vreemdelingen, voor zover deze betrekking hadden op een van de betrokkenen. De rechtbank legde wel een voorwaardelijke gevangenisstraf op van één maand met een proeftijd van twee jaar voor de bewezenverklaring van het helpen van een Oekraïense vreemdeling, [slachtoffer 4], bij het verkrijgen van onrechtmatig verblijf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 82.313878.22
Datum uitspraak: 29 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1982] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 december 2023 en 15 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 april 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 16 juni 2021 tot en met
15 november 2021 te Venray en/of Venlo en/of Beneden Leeuwen en/of Helmond
en/of Oss, althans in Nederland,
een of meerdere perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , met
de Belarussische nationaliteit, uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, dan wel voornoemde persoon daartoe gelegenheid en/of middelen en/of/ inlichtingen heeft verschaft, terwijl zij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was,
immers heeft hij, verdachte, bovengenoemde perso(o)n(en) arbeid laten verrichten
bij of via [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of gehuisvest, en hij aldus van het plegen van dit misdrijf zijn beroep en/of een gewoonte heeft gemaakt;

2.

hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 16 juni 2021 tot en met
15 november 2021 te Venray en/of Venlo en/of Beneden Leeuwen en/of Helmond
en/of Oss, althans in Nederland, een of meerdere perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , met de Belarussische nationaliteit,
die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had(den) verschaft,
krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen laten verrichten en/of
heeft gehuisvest, terwijl verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was,
en hij aldus van het plegen van dit misdrijf zijn beroep en/of een gewoonte heeft
gemaakt;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 16 juni 2021 tot en met
15 november 2021 te Venray en/of Venlo en/of Beneden Leeuwen en/of Helmond
en/of Oss, althans in Nederland, een of meerdere perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , met de Belarussische nationaliteit,
die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had(den) verschaft,
krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen laten verrichten en/of
heeft gehuisvest, terwijl verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was;

3.

hij op of omstreeks 8 maart 2023 te Rosmalen, althans in Nederland,
een of meerdere perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , met de
Oekraïense nationaliteit, uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, dan wel voornoemde persoon daartoe gelegenheid en/of middelen
en/of/ inlichtingen heeft verschaft, terwijl zij, verdachte, wist of ernstige redenen
had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was,
immers heeft hij, verdachte, bovengenoemde perso(o)n(en) arbeid laten verrichten
bij of via [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] , en hij aldus van het plegen van dit misdrijf zijn beroep en/of een gewoonte heeft gemaakt;

4.

hij op of omstreeks 8 maart 2023 te Rosmalen, althans in Nederland,
een of meerdere perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , met de
Oekraïense nationaliteit,
die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had(den) verschaft,
krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen laten verrichten,
terwijl verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de toegang of
dat verblijf wederrechtelijk was,
en hij aldus van het plegen van dit misdrijf zijn beroep en/of een gewoonte heeft
gemaakt;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
hij op of omstreeks 8 maart 2023 te Rosmalen, althans in Nederland,
een of meerdere perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , met de
Oekraïense nationaliteit,
die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had(den) verschaft,
krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen laten verrichten,
terwijl verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de toegang of
dat verblijf wederrechtelijk was;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Drie personen, onder wie de vreemdelingen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , beiden afkomstig uit Wit Rusland, hebben aangifte gedaan van arbeidsuitbuiting respectievelijk mensensmokkel tegen een persoon genaamd [verdachte] , die zij als hun werkgever beschouwden. [verdachte] is later door de politie geïdentificeerd als verdachte [verdachte] .
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij bovengenoemde personen uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en dat hij hen (krachtens overeenkomst of aanstelling) werkzaamheden heeft laten verrichten en/of heeft gehuisvest, terwijl hij wist of had moeten vermoeden dat het verblijf van deze personen in Nederland wederrechtelijk was. Verdachte zou zich daarmee schuldig hebben gemaakt aan het overtreden van de artikelen 197a en 197b (197c) van het Wetboek van Strafrecht (
feiten 1 en 2 primair en subsidiair)
Ten tijde van het opsporingsonderzoek heeft op 8 maart 2023 een controle plaatsgevonden van inspecteurs van de Nederlandse Arbeidsinspectie op een particulier adres in Rosmalen. Er zijn daar (onder meer) twee vreemdelingen aangetroffen, te weten [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] , die aldaar kluswerkzaamheden hebben verricht.
Deze Oekraïners beschikten, aldus het openbaar ministerie, niet over een vrijstelling voor het verrichten van arbeid.
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij ook deze personen uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en dat hij deze werkzaamheden (krachtens overeenkomst of aanstelling) door voornoemde [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] heeft laten verrichten, terwijl hij wist of had moeten vermoeden dat het verblijf van deze personen in Nederland wederrechtelijk was. Ook ten aanzien van deze twee personen zou verdachte zich schuldig hebben gemaakt aan het overtreden van de artikelen 197a en 197b (197c) van het Wetboek van Strafrecht
(feiten 3 en 4 primair en subsidiair).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht op de in haar requisitoir genoemde gronden de feiten 1 en 2 primair wettig en overtuigend bewezen.
Het verblijf van de twee in de tenlastelegging onder 1 en 2 genoemde personen was wederrechtelijk, omdat zij hebben gewerkt, terwijl dat niet was toegestaan en zij daarvoor geen vergunning hadden.
Volgens het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022 (art. 6.2) mogen asielzoekers de eerste zes maanden na de indiening van een asielaanvraag in Nederland niet werken. Daar komt bij dat werken, ook na verloop van deze eerste zes maanden, alleen is toegestaan met een tewerkstellingsvergunning. Bovendien kan iemand, die rechtmatig in Nederland verblijft, gelet op artikel 12, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000, het rechtmatig verblijf verliezen, wanneer hij werkt zonder een tewerkstellingsvergunning.
De officier van justitie vindt het onder 3 en 4 primair ten laste gelegde eveneens wettig en overtuigend bewezen.
[slachtoffer 4] heeft zich niet gemeld bij de gemeente. [slachtoffer 3] heeft zich wel bij de gemeente gemeld, maar heeft nooit toestemming gekregen (een zogenaamde sticker gehaald) en zijn asielprocedure gestart. Dit heeft als gevolg dat hij sinds 1 november 2022 niet had mogen werken. Nu [slachtoffer 3] illegaal gewerkt heeft, was ook zijn verblijf wederrechtelijk.
De Oekraïners mochten niet in Nederland werken. Verdachte wist dat deze twee Oekraïners geen toestemming hadden om te werken. Hij wist dat hij hen illegaal verblijf verschafte en illegaal arbeid liet verrichten. Verdachte is de Oekraïners behulpzaam geweest, gericht op voortzetting van het verblijf in Nederland en heeft hen daartoe middelen verschaft. Er is sprake van winstbejag en van een beroep of gewoonte.
Verdachte wist of moest redelijkerwijs vermoeden dat het verblijf van alle vier de betrokken personen wederrechtelijk was. Er is sprake van winstbejag en van een beroep of gewoonte.
Artikel 197b van het Wetboek van Strafrecht is volgens de officier van justitie geen bijzondere strafbepaling in de zin van artikel 55, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op de in de pleitaantekeningen genoemde gronden primair vrijspraak van de feiten 1 en 2 bepleit.
Van wederrechtelijk verblijf was volgens de raadsman in de tenlastegelegde periode geen sprake, omdat aangevers een asielaanvraag hadden ingediend en rechtmatig verblijf genoten, totdat op de asielaanvraag zou zijn beslist. Artikel 12 van de Vreemdelingenwet 2000 is volgens de verdediging niet van toepassing. Dit artikel ziet op de zogenaamde ‘vrije termijn’ voor personen die voldoen aan de voorwaarden bij grensoverschrijding. Overigens stelt de verdediging dat rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 in het algemeen niet van rechtswege komt te vervallen, ook niet als arbeid wordt verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen. Uit het dossier volgt dat aangevers een verblijfsvergunning asiel hebben ontvangen. De verdediging leidt hieruit af dat hun verblijf nimmer illegaal is geweest vanaf de datum van hun asielaanvraag. Subsidiair is de raadsman van mening dat verdachte niet behulpzaam is geweest bij het verschaffen van verblijf in Nederland door de aangevers arbeid te laten verrichten.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet wist of geen ernstige reden had om te vermoeden dat deze personen asiel hadden aangevraagd en (nog) niet gerechtigd waren om te werken. Van het maken van een gewoonte is geen sprake.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4 heeft de raadsman verwezen naar hetgeen bij feit 1 naar voren is gebracht.
Ten aanzien van de feiten 2 en 4 heeft de raadsman meest subsidiair aangevoerd dat artikel 197b van het Wetboek van Strafrecht een specialis is van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht, zodat artikel 55, tweede lid, van toepassing is. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen dan dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van de feiten 1 en 3.
Het oordeel van de rechtbank.

Vrijspraak ten aanzien van de feiten 1 en 2 primair en subsidiair

Ten aanzien van feit 1 is onder meer ten laste gelegd dat verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat het verblijf van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) in Nederland wederrechtelijk was.
Ten aanzien van feit 2 is ten laste gelegd dat voornoemde personen zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland hebben verschaft en dat verdachte dat wist of ernstige redenen had dat te vermoeden.
Voor een bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 primair en subsidiair is vereist dat vaststaat dat in de ten laste gelegde periode, van 16 juni 2021 tot en met 15 november 2021, sprake is geweest van een wederrechtelijk verblijf van voornoemde personen in Nederland.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de rechtmatigheid van het verblijf in Nederland van voornoemde personen het volgende af.
[slachtoffer 2] , afkomstig uit Wit Rusland, heeft op 6 maart 2021 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
[slachtoffer 1] , eveneens afkomstig uit Wit Rusland, heeft een asielaanvraag in Nederland ingediend op 2 mei 2021.
In de ten laste gelegde periode was er nog niet beslist op voornoemde asielaanvragen.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] waren dus in de ten laste gelegde periode beiden in afwachting van een beslissing op hun asielaanvraag.
Op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 heeft een asielzoeker, in afwachting van de beslissing op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, rechtmatig verblijf in Nederland, totdat op de aanvraag is beslist. Deze algemene regel geldt zolang bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist
Uit artikel 3.1 van het Vreemdelingenbesluit 2000 volgt dat het indienen van een asielaanvraag tot gevolg heeft dat uitzetting achterwege blijft, tenzij één van de uitzonderingen als bedoeld in artikel 3.1, eerste en tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 aan de orde is. De genoemde uitzonderingen houden geen van alle in het zich niet houden aan de regels en/of het in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen verrichten van arbeid in Nederland.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft op grond van artikel 12, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 het rechtmatig verblijf verliest, wanneer hij in strijd met de regels gaat werken. Ook voor de vreemdeling die in Nederland asiel heeft aangevraagd vervalt, aldus de officier van justitie, het verblijfsrecht als hij werkt in strijd met de regels of terwijl hij daarvoor geen vergunning heeft. Op dat moment wordt, aldus de officier van justitie, het verblijf van de asielzoeker in Nederland van rechtswege onrechtmatig.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in deze visie.
Uit artikel 3.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 leidt de rechtbank af dat artikel 12 van de Vreemdelingenwet gaat over de zogenaamde vrije termijn. Dit artikel ziet, zoals de raadsman terecht heeft gesteld, op andere categorieën vreemdelingen dan asielzoekers.
Artikel 12, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 is dan ook niet van toepassing op de vreemdeling die in afwachting is van een beslissing op zijn asielaanvraag.
Dit leidt tot de conclusie dat niet vaststaat dat ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de ten laste gelegde periode sprake is geweest van een onrechtmatig (of wederrechtelijk) verblijf in Nederland. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte (alleen al om deze reden) moet worden vrijgesproken van de feiten 1 en 2 primair en subsidiair, nu er geen wettig en overtuigend bewijs is voor het behulpzaam zijn bij het zich verschaffen of het voortzetten van een wederrechtelijk verblijf van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in Nederland.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.

De bewijsmiddelen.

Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis.

Ten aanzien van de feiten 3 en 4:

De tenlastelegging:
Ten aanzien van feit 3 is onder meer ten laste gelegd dat verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat het verblijf van [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) en [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) wederrechtelijk was.
Ten aanzien van feit 4 is ten laste gelegd dat voornoemde personen zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland hebben verschaft, terwijl verdachte dat wist of ernstige redenen had om dat te vermoeden. Voor een bewezenverklaring van de feiten 3 en 4 primair en subsidiair is vereist dat vaststaat dat op 8 maart 2023 sprake is geweest van een wederrechtelijk verblijf van voornoemde personen in Nederland
Het juridisch kader met betrekking tot de (on)rechtmatigheid van het verblijf in Nederland voor Oekraïners.
Sinds 4 maart 2022 is de Richtlijn Tijdelijke Bescherming geactiveerd op grond waarvan ontheemden uit Oekraïne opvang en voorzieningen krijgen in Nederland en andere
EU-landen. Op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming Oekraïne kunnen vreemdelingen, afkomstig uit Oekraïne, zich melden bij de gemeente om zich in te laten schrijven in de Basisregistratie Personen (BRP). Een aanvraag voor verblijf onder de richtlijn start officieel als de vreemdeling zich inschrijft bij de gemeente.
De aanmelding bij de gemeente, waarbij een verzoek wordt gedaan om de verstrekking van opvang en voorzieningen als ontheemde uit Oekraïne en op grond waarvan de vreemdeling is ingeschreven, wordt door de IND aangemerkt als uiting van een asielwens. Hiermee ontstaat op dat moment rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000. Voor Oekraïners die zich in Nederland hebben gemeld voor opvang en verblijf, geldt vervolgens dezelfde regeling als die hierboven is beschreven. Ook ten aanzien van deze groep vreemdelingen blijft uitzetting immers achterwege en wel op grond van artikel 3.1a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Ook hier is dus sprake van rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000, zolang niet op de aanvraag is beslist.

Vrijspraak ten aanzien van de onder 3 en 4 genoemde persoon, [slachtoffer 3] .

Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [slachtoffer 3] zich heeft gemeld bij de gemeente op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming Oekraïne. [slachtoffer 3] heeft zich bij die gelegenheid geïdentificeerd aan de hand van een Oekraïens paspoort.
Uit het proces-verbaal van bevindingen (AMB-022-01) blijkt dat [slachtoffer 3] sinds 1 november 2022 in Nederland niet mag werken, omdat hij een daarvoor benodigde sticker niet heeft opgehaald. Blijkens vermelding van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) mocht [slachtoffer 3] wel nog altijd in Nederland verblijven, omdat er een procedure open stond.
De omstandigheid dat [slachtoffer 3] werk heeft verricht zonder de benodigde sticker en/of tewerkstellingsvergunning maakt dan ook, naar het oordeel van de rechtbank, niet dat zijn verblijf in Nederland op 8 maart 2023 wederrechtelijk was.
Dit leidt tot de conclusie dat niet vaststaat dat ten aanzien van [slachtoffer 3] op of omstreeks 8 maart 2023 sprake is geweest van een onrechtmatig (of wederrechtelijk) verblijf in Nederland. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte eveneens moet worden vrijgesproken van de feiten 3 en 4 primair en subsidiair, voor zover die feiten betrekking hebben op [slachtoffer 3] .
Bewijsoverweging ten aanzien van de onder 3 en 4 genoemde persoon, [slachtoffer 4] .
Was de toegang of het verblijf in Nederland van [slachtoffer 4] wederrechtelijk?
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de persoon [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ), geboren op [1985] , niet voorkomt in de systemen. Dit betekent dat [slachtoffer 4] zich niet heeft gemeld bij de gemeente in het kader van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming Oekraïne of anderszins vóór 8 maart 2023 in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend.
Daarmee was het verblijf van [slachtoffer 4] in Nederland wederrechtelijk.
Is verdachte door het laten verrichten van arbeid, behulpzaam geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland of heeft hij daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft?
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer 4] op 8 maart 2023 de kluswerkzaamheden in Rosmalen in opdracht en/of door tussenkomst van verdachte heeft verricht.
De eigenaren van het pand, waar de werkzaamheden zijn verricht, hebben aangegeven dat zij de opdracht tot de verbouwwerkzaamheden in hun woning aan het bedrijf van [verdachte] (verdachte) hebben gegeven. [verdachte] is de man die op 8 maart 2023 op het moment van de controle is weggevlucht uit de woning. De offertes zijn door [verdachte] gemaakt en de opdrachtgever heeft de betalingen voor de werkzaamheden op het rekeningnummer van [verdachte] gestort.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [verdachte] is en dat hij op 8 maart 2023 in de woning in Rosmalen was.
Op grond hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is die [slachtoffer 4] op 8 maart 2023 in de woning te Rosmalen arbeid heeft laten verrichten.
Ten aanzien van het bestanddeel ‘behulpzaam zijn bij het verschaffen van verblijf’ in Nederland heeft te gelden dat ook behulpzaamheid, die is gericht op voortzetting van het verblijf in Nederland, valt onder artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht. Doordat verdachte [slachtoffer 4] liet werken, heeft verdachte deze persoon gelegenheid en middelen verschaft om in Nederland te kunnen verblijven.
Winstbejag (feit 3)
Het gaat bij winstoogmerk om een gerichtheid op verrijking. Onder ‘winst’ dient te worden verstaan: ‘iedere stoffelijke verrijking die zou kunnen intreden ten gevolge van het begaan van het verboden feit, daargelaten of deze verrijking om te zetten is in bepaalde valuta of economische eenheden.
Terzake [slachtoffer 4] is geen loonbelasting betaald door verdachte, en/of [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en [slachtoffer 4] stond niet op de loonlijst van verdachte of voornoemde bedrijven, waardoor verdachte de verplichte loonheffingen en werkgeverslasten heeft uitgespaard. Daarmee kan worden vastgesteld dat verdachte uit winstbejag heeft gehandeld.
Wist verdachte dat het verblijf wederrechtelijk was of had hij ernstige redenen dit te vermoeden?
Uit de tapgesprekken van 8 en 10 maart 2023 blijkt dat verdachte wist dat [slachtoffer 4] uit Oekraïne kwam, kort daarvoor in Nederland was aangekomen en geen stempel had in zijn paspoort, die nodig is om te mogen werken in Nederland. Verdachte wist dan ook dat hij [slachtoffer 4] illegaal arbeid liet verrichten.
Daarnaast rust op verdachte, als degene die de werkzaamheden heeft laten verrichten, een onderzoeksplicht. Verdachte had moeten onderzoeken of [slachtoffer 4] zich heeft gemeld bij de gemeente in het kader van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming Oekraïne en daarmee rechtmatig in Nederland verbleef. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte dit heeft onderzocht. Door dit na te laten heeft verdachte onder deze omstandigheden welbewust de aanmerkelijk kans aanvaard dat het verblijf van [slachtoffer 4] in Nederland wederrechtelijk was
De rechtbank acht onder de gegeven omstandigheden dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wist dat het verblijf van [slachtoffer 4] in Nederland wederrechtelijk was.
Is er sprake van een beroep of gewoonte?
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte van het plegen van de misdrijven van artikel 197a en 197b van het Wetboek van Strafrecht een beroep of gewoonte heeft gemaakt, nu de rechtbank ten aanzien van één persoon op één dag een overtreding van de artikelen 197a en 197b van het Wetboek van Strafrecht bewezen heeft verklaard. Gelet op de bewezenverklaring kan niet worden gesproken van het stelselmatig plegen van deze misdrijven.
De rechtbank zal verdachte dan ook partieel vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde
‘beroep en of een gewoonte maken’ en van het onder feit 4 primair ten laste gelegde.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte

3

op 8 maart 2023 te Rosmalen, een persoon, te weten [slachtoffer 4] , met de
Oekraïense nationaliteit, uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, dan wel voornoemde persoon daartoe gelegenheid en/of middelen
heeft verschaft, terwijl hij, verdachte, wist dat dat verblijf wederrechtelijk was,
immers heeft hij, verdachte, bovengenoemde persoon arbeid laten verrichten
bij of via [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] .

4 subsidiair:

op 8 maart 2023 te Rosmalen, een persoon, te weten [slachtoffer 4] , met de Oekraïense nationaliteit, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen laten verrichten, terwijl verdachte wist dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Ontslag van alle rechtsvervolging terzake van feit 3.

Ten laste van de verdachte is voor wat betreft de feiten 3 en 4 subsidiair zowel bewezenverklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt
aan mensensmokkel als bedoeld in artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht alsmede aan
de variant die mensensmokkel kent in artikel 197b van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank stelt vast dat de gedragingen van de verdachte er in de kern op neerkomen dat hij een in Nederland verblijvende persoon van Oekraïense nationaliteit, [slachtoffer 4] , arbeid heeft laten verrichten in Nederland, terwijl hij wist dat diens verblijf in Nederland wederrechtelijk was.
Gelet op die specifieke gedragingen in het licht bezien van de bewoordingen van de
tenlastelegging en gelet op de jurisprudentie van het gerechtshof [1] , is er naar
het oordeel van de rechtbank sprake van een geval waarin mensensmokkel als bedoeld in artikel 197b van het Wetboek van Strafrecht een geprivilegieerde systematische specialis vormt van het bepaalde in artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte dient daarom ten aanzien van feit 3 te worden ontslagen van alle
rechtsvervolging.

Strafbaarheid van het als feit 4 subsidiair bewezenverklaarde

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 4 subsidiair bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen onder 4 subsidiair bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 8 maanden geëist, met aftrek van de duur van de inverzekeringstelling, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring en schuldigverklaring komen van één of meerdere feiten, dan verzoekt de raadsman rekening te houden met de volgende persoonlijke omstandigheden. Verdachte is first offender. Verdachte verkeerde in een penibele situatie, zijn verblijfsvergunning was niet verlengd en hij kon niet terug naar Tunesië. Momenteel heeft verdachte een rechtmatig verblijf in België. Er loopt in België een toetsing aan het EU-recht. Een veroordeling zal waarschijnlijk leiden tot een ongewenst verklaring voor Nederland, waardoor hij vijf jaar niet naar Nederland mag komen. Ten slotte heeft de raadsman verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het tijdsverloop en de lange duur van het onderzoek.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het tewerkstellen van een persoon, van wie hij wist dat hij wederrechtelijk in Nederland verbleef en op dat moment geen werkzaamheden in Nederland mocht verrichten. Dit feit is strafbaar gesteld omdat de openbare orde ermee wordt aangetast en omdat er een acute gevaarzetting mee wordt gevormd voor de publieke kas. De tewerkgestelden draaien immers niet mee in het stelsel van sociale verzekeringen en genieten niet de sociale rechten die een rechtmatige verblijvende werknemer heeft. Daarnaast verkeert de tewerkgestelde zich in een onwenselijk afhankelijke postitie van de werkgever. Door de tewerkgestelden werk te verschaffen, frustreert de werkgever bovendien het Nederlandse migratiebeleid.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met de omstandigheid dat verdachte een blanco strafblad heeft en niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Kijkend naar de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, acht de rechtbank een gevangenisstraf van één maand, met aftrek van het voorarrest, geheel voorwaardelijk
met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.
Het opleggen van deze voorwaardelijke gevangenisstraf dient tevens om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, verdachte zal vrijspreken van de feiten onder 1, 2 primair en subsidiair en onder 4 primair en verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 3. De rechtbank is voorts van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

De benadeelde partij heeft een bedrag van € 11.034,-- aan materiële schade, betreffende een boete van € 309,-- en gemiste inkomsten tot een bedrag van € 10.725,-- gevorderd.
Betreffende immateriële schade heeft de benadeelde partij een bedrag van € 2.500,-- gevorderd, met wettelijke rente en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd, met wettelijke rente en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht deze vordering af te wijzen dan wel de benadeelde partij
niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken voor de feiten waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De benadeelde partij heeft een bedrag van € 3.375,-- aan materiële schade, betreffende gederfde inkomsten, gevorderd.
Terzake immateriële schade heeft de benadeelde partij een bedrag van € 1.000,-- gevorderd, met wettelijke rente en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd, met wettelijke rente en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht deze vordering af te wijzen dan wel de benadeelde partij
niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken voor de feiten waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 197b Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Vrijspraak
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2 primair en 2 subsidiair en 4 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Bewezenverklaring
verklaart het ten laste gelegde onder 3 en 4 subsidiair bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Ontslag van alle rechtsvervolging
verklaart ingevolge artikel 55, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht het onder 3 bewezen verklaarde niet strafbaar.
Ontslaat verdachte ter zake van feit 3 van alle rechtsvervolging.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
feit 4 subsidiair:
een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doen verrichten, terwijl hij weet dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is
Strafbaarheid
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Straf
legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 4 subsidiair:
 Een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht en een proeftijd van 2 jaren
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.

t.a.v. feit 1, feit 2 primair, feit 2 subsidiair:

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :

Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

t.a.v. feit 1, feit 2 primair, feit 2 subsidiair:

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :

Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. B.A.J. Zijlstra, voorzitter,
mr. M.J.M.A. van der Put en mr. A. Jansen, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 29 februari 2024.

Voetnoten

1.Arrest Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 9 november 2023 in de zaak met parketnummer 20.000170.23