ECLI:NL:RBOBR:2024:194

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
82/275102-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaringen en (partiële) vrijspraken ter zake 197a en 197b van het Wetboek van Strafrecht

Op 22 januari 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte 1], die werd beschuldigd van het tewerkstellen van personen zonder geldige verblijfsstatus. De zaak kwam aan het licht na een inspectie door de Nederlandse Arbeidsinspectie op 4 augustus 2021, waarbij werd vastgesteld dat drie werknemers met de Chinese nationaliteit niet beschikten over de vereiste tewerkstellingsvergunning. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld, die onder andere mensensmokkel en het tewerkstellen van illegale werknemers omvatte. De verdachte heeft tijdens de zittingen verklaard dat zij op de hoogte was van de illegale status van de werknemers en dat haar motieven financieel waren, wat leidde tot de conclusie dat zij opzettelijk heeft gehandeld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar heeft vastgesteld dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het helpen van twee werknemers bij hun illegale verblijf in Nederland. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor het onder 1 bewezen verklaarde, omdat dit onder een bijzondere strafbepaling valt. De rechtbank heeft een geldboete opgelegd van € 10.000,-, waarvan € 5.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De uitspraak benadrukt de ernst van het tewerkstellen van illegale werknemers en de impact daarvan op de openbare orde en het migratiebeleid.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Datum uitspraak: 22 januari 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte 1] ,

gevestigd te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 december 2023 en 8 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 november 2023.
1.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 28 juni 2021 tot en met 4 augustus 2021 te Sittard, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen,
drie personen, te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] , in elk geval één ofmeer perso(o)n(en) met de Chinese nationaliteit,
uit winstbejag behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, dan wel voornoemde perso(o)n(en) (telkens) daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was,
immers heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s) bovengenoemde perso(o)n(en) gehuisvest en arbeid laten verrichten in haar bedrijf,
en zij, verdachte, en/of haar mededader(s) aldus van het plegen van dit misdrijf haar beroep en/of een gewoonte heeft gemaakt.
2. Primair:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 28 juni 2021 tot en met 4 augustus 2021 te Sittard, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen,
drie personen, te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] , in elk geval één of meer perso(o)n(en) met de Chinese nationaliteit,
die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had(den) verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was,
en zij, verdachte, en/of haar mededader(s) aldus van het plegen van dit misdrijf een beroep en/of een gewoonte heeft gemaakt;
2
.Subsidiair:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 28 juni 2021 tot en met 4 augustus 2021 te Sittard, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen,
drie personen, te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] , in elk geval één of meer perso(o)n(en) met de Chinese nationaliteit,
die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had(den) verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten,
terwijl verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 4 augustus 2021 heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: “de NLA”) een inspectie uitgevoerd bij het restaurant van [verdachte 1] te Sittard. Naar aanleiding van deze controle heeft de NLA aan verdachte een boete opgelegd van in totaal € 24.000,- vanwege een overtreding van artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: “de Wav”). Drie aldaar aanwezige werknemers met de Chinese nationaliteit waren namelijk niet in bezit van een geldige tewerkstellingsvergunning. Het ging daarbij om:
[betrokkene 1] , geboren op [1983] te China (hierna: “ [betrokkene 1] ”);
[betrokkene 2] , geboren op [1982] te China (hierna: “ [betrokkene 2] ”); en
[betrokkene 3] , geboren op [1981] te China (hierna: “ [betrokkene 3] ”).
Verdachte wordt in deze procedure vervolgd voor mensensmokkel en het tewerkstellen van mensen die wederrechtelijk in Nederland verblijven.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie meent dat het tenlastegelegde bewezen dient te worden verklaard, behoudens voor zover ten laste is gelegd dat verdachte een beroep of gewoonte maakt van de ten laste gelegde gedragingen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en heeft vrijspraak bepleit voor zover ten laste is gelegd dat verdachte een beroep of gewoonte maakt van de ten laste gelegde gedragingen.
Het oordeel van de rechtbank.
Verdachte heeft ondubbelzinnig bekend dat zij [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] opzettelijk behulpzaam is geweest bij hun verblijf en, in het geval van [betrokkene 1] , de toegang tot Nederland en dat hij bekend was met hun verblijfsstatus. Verdachte heeft ook verklaard dat haar motieven financieel van aard waren, zodat er sprake is van ‘winstbejag’. Tot slot heeft verdachte verklaard dat de indiensttreding van de drie werknemers steeds door haar twee bestuurders is verzorgd en dat de bestuurders ook steeds allebei wetenschap hadden van de verblijfstitels van de werknemers. Verdachte heeft eveneens verklaard dat de werknemers in de tenlastegelegde periode ten behoeve van haar werkzaam waren.
Beoordeling van de verschillende werknemers
De rechtbank zal hierna per werknemer beoordelen of hun toegang of verblijf wederrechtelijk was en, zo ja, welk verwijt verdachte kan worden gemaakt over het faciliteren van de toegang of het verblijf.

[betrokkene 1]

Voor [betrokkene 1] geldt dat hij zonder enige verblijfstitel in Frankrijk verbleef op het moment dat hij zich toegang verschafte tot Nederland en dat hij geen enkel zicht heeft gehad op enige verblijfsstatus in Nederland en dat dit ook nimmer de bedoeling was. Gelet hierop, was zowel zijn toegang tot als zijn verblijf in Nederland wederrechtelijk.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij, toen aan bestuurder [medeverdachte 1] door een bevriende Franse restauranthouder werd aangeboden om [betrokkene 1] in te lenen, heeft gevraagd naar de verblijfsstatus van [betrokkene 1] . Uit het feit dat [medeverdachte 1] daarop alleen een foto van het Chinese paspoort van [betrokkene 1] werd toegestuurd, kon hij naar eigen zeggen afleiden dat die verblijfsstatus niet bestond. Verdachte, aan wie deze kennis kan worden toegerekend, wist daarmee dus dat de toegang van [betrokkene 1] tot Nederland en het daarop volgende verblijf wederrechtelijk zou zijn. Verdachte heeft [betrokkene 1] desalniettemin – om niet – ingeleend, te werk gesteld en gehuisvest. Zij heeft daarmee opzettelijk de toegang tot en het verblijf in Nederland van [betrokkene 1] bevorderd, terwijl ze wist dat die toegang en verblijf wederrechtelijk waren.
Het onder feit 1 en 2 subsidiair ten aanzien van [betrokkene 1] ten laste gelegde kan daarom wettig en overtuigend worden bewezen.
Voor wat betreft feit 2 primair is er, nu er een koppeling wordt gemaakt met artikel 197c Sr, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs op grond waarvan een ‘beroep of gewoonte’ kan worden bewezen met betrekking tot de ten laste gelegde gedragingen. Ook ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde is geen sprake van ‘beroep of gewoonte’. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken voor het onder 2 primair ten aanzien van [betrokkene 1] tenlastegelegde. Hetzelfde geldt voor feit 1, voor zover daarin het maken van een beroep of gewoonte ten laste is gelegd.

[betrokkene 2]

Voor [betrokkene 2] geldt dat zij op enig moment naar Nederland is gekomen. Wanneer precies, is niet gebleken. Verdachte heeft wel verklaard dat [betrokkene 2] al ruim vóór de coronacrisis (voorjaar 2020) in dienst was getreden van [verdachte 1] Verdachte heeft verklaard dat zij toen al snel merkte dat [betrokkene 2] bij lange na niet over de vereiste kwaliteiten beschikte om als ‘Specialiteitenkok Chinese keuken’ te worden aangemerkt. Die kwaliteit was wel essentieel voor het verkrijgen en behouden van de Gecombineerde Vergunning voor Verblijf en Arbeid (GVVA) waaraan [betrokkene 2] haar verblijfsstatus ontleende. Verdachte had dus al langere tijd wetenschap van een omstandigheid die ernstige reden gaf om te twijfelen aan de onaantastbaarheid van de verblijfsstatus van [betrokkene 2] . Zij verschafte haar desalniettemin arbeid en huisvesting en besloot de GVVA om te zetten van de onderneming in Valkenburg naar die in Sittard. Met deze omzetting beoogde verdachte het verblijf van [betrokkene 2] in Nederland te bestendigen. Verdachte heeft daarmee opzettelijk het verblijf van [betrokkene 2] in Nederland bevorderd, terwijl zij wist dat dit verblijf wederrechtelijk was.
Het onder feit 1 en 2 subsidiair ten aanzien van [betrokkene 2] ten laste gelegde kan, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend worden bewezen.
Voor wat betreft 2 primair is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs op grond waarvan een ‘beroep of gewoonte’ kan worden bewezen met betrekking tot de ten laste gelegde gedragingen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken voor het onder 2 primair ten aanzien van [betrokkene 2] tenlastegelegde. Hetzelfde geldt voor feit 1, voor zover daarin het maken van een beroep of gewoonte ten laste is gelegd.

[betrokkene 3]

Voor [betrokkene 3] geldt dat hij al sinds juni 2019 werkzaam was voor [verdachte 1] in Valkenburg. Hij beschikte hiervoor over een geldige GVVA. Het restaurant van [verdachte 1] in Valkenburg was gesloten in de tenlastegelegde periode, vanwege de corona-maatregelen. Op het moment van de tenlastelegging was [betrokkene 3] nog steeds in dienst van [verdachte 1] in Valkenburg. Zijn tewerkstelling in [verdachte 1] was niet in overeenstemming met de GVVA, aangezien deze uitsluitend geldig was voor [verdachte 1] in Valkenburg. De vraag is of dit betekent dat [betrokkene 3] in de tenlastegelegde periode wederrechtelijk in Nederland verbleef.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Hoewel de
tewerkstellingbij verdachte onrechtmatig was en deze onrechtmatige toestand ruim vijf weken heeft geduurd, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van een wederrechtelijk verblijf. Daartoe acht de rechtbank van belang dat [betrokkene 3] gedurende deze periode in dienst was bij [verdachte 1] in Valkenburg en ook betaald werd door dit bedrijf, zoals was vereist op grond van de GVVA. De voortduring van het verblijf van [betrokkene 3] in Nederland is door de kortdurende tewerkstelling bij eenzelfde soort onderneming van (deels) dezelfde eigenaar, gedurende de sluiting van het restaurant in Valkenburg, niet serieus bedreigd. Integendeel, [betrokkene 3] is later rechtmatig in Sittard gaan werken en werkt daar ten tijde van deze uitspraak nog steeds, zo heeft de rechtbank van verdachte ter zitting begrepen. Hieruit leidt de rechtbank af dat de vergunningverlenende instanties in de wetenschap van de tijdelijke tewerkstelling bij [verdachte 1] kennelijk geen aanleiding hebben gezien om de verblijfstitel van [betrokkene 3] in te trekken.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat [betrokkene 3] aan geen rechtsregel enige titel kon ontlenen in de ten laste gelegde periode. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, voor zover deze feiten betrekking hebben op [betrokkene 3] .
Conclusie
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank het ten laste gelegde uitsluitend bewezen verklaard:
  • Feit 1, voor zover betrekking hebbend op [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ;
  • Feit 2 subsidiair, voor zover betrekking hebben op [betrokkene 1] en [betrokkene 2] .
Deze feiten zijn feitelijk gepleegd door de heren [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (hierna: “ [medeverdachte 1 en 2] "). Dit kan worden toegerekend aan verdachte nu [medeverdachte 1 en 2] statutair bestuurder zijn van verdachte en in die hoedanigheid ook hebben gehandeld, de gedragingen in de invloedsfeer van verdachte hebben plaatsgevonden, de gedragingen passen binnen de bedrijfsvoering van verdachte – het aannemen en tewerkstellen van personeel -, de gedragingen dienstig zijn geweest aan verdachte en verdachte kon ingrijpen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsbijlage komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat
1.
zij in de periode 28 juni 2021 tot en met 4 augustus 2021 te Sittard,
tezamen en in vereniging met een anderen,

twee personen, te weten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ,

uit winstbejag behulpzaam zijn geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland,
terwijl zij, verdachte, en haar mededaders wisten dat dat verblijf wederrechtelijk was,
immershebbenzij, verdachte, en haar mededaders bovengenoemde personen gehuisvest en arbeid laten verrichten in haar bedrijf.
2
.Subsidiair:
zij in de periode 28 juni 2021 tot en met 4 augustus 2021 te Sittard,
tezamen en in vereniging met anderen,

twee personen, te weten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ,

die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland hadden verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten,
terwijl verdachte en haar mededaders wisten dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was;

De strafbaarheid van het feit.

De rechtbank zal de verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging ten aanzien van het onder feit 1 en 2 bewezenverklaarde. Dit doet de rechtbank omdat voor het bewezenverklaarde delict een bijzondere strafbepaling bestaat die bij uitsluiting in aanmerking dient te worden genomen. De rechtbank legt dit hieronder uit.
In de wetsgeschiedenis bij de eerste strafverhoging van artikel 197a Sr wordt onder meer vermeld:
“Ten slotte vermelden wij nog dat in de artikelen 197b en volgende van het Wetboek van Strafrecht geen wijzigingen worden aangebracht. Deze artikelen, ingevoegd bij de Wet van 23 december 1993, Stb. 707, tot wijziging van de Vreemdelingenwet en van het Wetboek van Strafrecht, stellen als misdrijf strafbaar de tewerkstelling van wederrechtelijk hier te lande verblijvende vreemdelingen. Ten aanzien van die specifieke vorm van begunstiging van illegaal verblijf zijn de hierboven genoemde redenen tot verhoging van de strafbedreiging niet van toepassing. Het betreft hier immers delicten met een geheel andere achtergrond, ten aanzien waarvan de hoogte van de strafbedreiging nog steeds in overeenstemming kan worden geacht met de ernst van het delict en welke ook overigens de effectiviteit van de rechtshandhaving niet belemmert
. De hier voorgestelde wijzigingen van artikel 197a hebben daardoor tot gevolg dat de artikelen 197b en 197c voortaan als een geprivilegieerd delict moeten worden beschouwd ten opzichte van artikel 197a[curs. rechtbank]
.” [1]
Sindsdien heeft de wetgever zich niet uitgelaten over de bijzondere status van artikel 197b Sr, ook niet bij de tweede verhoging van de maximumstraf ten aanzien van artikel 197a Sr in 2016.
De wetgever noemt artikel 197b Sr met zoveel woorden een ‘geprivilegieerd delict’. Hoewel dit geen wettelijk begrip is, wordt de term in rechtsgeleerde literatuur uitsluitend gebruikt om bijzondere strafbepalingen aan te duiden waarvan de maximale strafdreiging lager is dan voor de relevante algemene strafbepaling het geval is. In het licht van dit bestendige gebruik van het begrip kan de wetgever niet anders hebben bedoeld dan dat artikel 197b ten opzichte van artikel 197a Sr een bijzondere strafbepaling vormt in de zin van artikel 55 lid 2 Sr.
De wetgever heeft aldus ondubbelzinnig tot uitdrukking gebracht dat de tewerkstelling als specifieke vorm van begunstiging van illegaal verblijf, een verlaagde strafmaat verlangt. De wetgever heeft kennelijk bij voortduring gemeend dat het behulpzaam zijn bij wederrechtelijk verblijf in Nederland door middel van werkverschaffing minder strafwaardig is dan wanneer sprake is van andere vormen van hulp. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze keuze van de wetgever te doorkruisen.
Dat in deze zaak tevens sprake is geweest van huisvesting van de werknemers, doet daar niet aan af omdat de huisvesting onlosmakelijk verbonden was met de werkverschaffing.
Het voorgaande betekent dat artikel 197b Sr is aan te merken als een specialis van artikel 197a Sr. In een dergelijk geval dient te zaak te worden beoordeeld op grond van de specialis. Dit brengt mee dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor zover die rechtsvervolging is ingestoken op grond van de generalis (feiten 1 en 2). Het bewezenverklaarde levert daarom uitsluitend het in de uitspraak vermelde strafbare feit op.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor wat bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een taakstraf geëist van € 30.000,- euro, waarvan € 10.000,- voorwaardelijk.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de omstandigheden waaronder de bewezenverklaarde gedragingen zijn begaan. Het was coronatijd, er was een tekort aan geschikt personeel en de onderneming was – mede als gevolg hiervan – verlieslatend en stonden op omvallen. Er is alleen maar geprobeerd om het hoofd boven water te houden. Zij acht een geldboete van € 30.000,-, waarvan € 20.000,- voorwaardelijk geëigender.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Algemeen
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het tewerkstellen van twee mensen waarvan hij wist dat zij wederrechtelijk in Nederland verbleven. Dit feit is strafbaar gesteld omdat de openbare orde ermee wordt aangetast en omdat er een acute gevaarzetting mee wordt gevormd voor de publieke kas. De tewerkgestelden draaien immers niet mee in het stelsel van sociale verzekeringen en genieten niet de sociale rechten die een rechtmatig verblijvende werknemer heeft. Daarnaast verkeren de tewerkgestelden zich inherent in een onwenselijk afhankelijke positie van hun werkgever. Door de tewerkgestelden werk te verschaffen, frustreert de werkgever bovendien het Nederlandse migratiebeleid.
In deze zaak heeft verdachte twee mensen tewerkgesteld. Ten aanzien van beide personen geldt het volgende.
Verdachte beging het bewezenverklaarde in een periode waarin zij vanwege de coronacrisis een zeer hectisch en onzeker bestaan doormaakte. Verdachte heeft, zoals vrijwel alle horecaondernemingen in die periode, alle zeilen bij moeten zetten om het hoofd boven water te houden. De rechtbank weegt deze context in strafmatigende mee in het bepalen van de strafmaat.
Ook zal de rechtbank in strafmatigende zin rekening houden met het feit dat verdachte al is beboet op grond van de Wav.
Eveneens houdt de rechtbank in strafmatigende zin rekening met het feit dat de bewezenverklaarde gedragingen inmiddels 2,5 jaar geleden hebben plaatsgevonden.
Tot slot weegt de rechtbank in strafmatigende zin mee dat verdachte een open proceshouding heeft gehad en rekenschap heeft gegeven voor wat hij verkeerd heeft gedaan.
[betrokkene 2]
Voor [betrokkene 2] geldt dat zij via een bemiddelingsbureau naar Nederland is gekomen en aanvankelijk in [verdachte 1] in Valkenburg is gaan werken. Pas toen kwam verdachte erachter dat zij niet de kwalificaties bezat die haar verblijfstitel vergde. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij, nadat zij ontdekte dat [betrokkene 2] geen specialiteitenkok was, [betrokkene 2] een kans heeft willen geven om zich die kookvaardigheden eigen te maken. Verdachte deed dit in plaats van dat hij bij de vergunningverlenende instanties melding maakte van [betrokkene 2] onjuiste verblijfsstatus.
Voor [betrokkene 2] zijn sociale premies en belastingen afgedragen. Zij kreeg huisvesting verzorgd en haar salarisbetaling waren in lijn met de daarvoor geldende regels.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij welbewust het Nederlandse beleid rondom arbeidsmigratie heeft doorkruist. Zij wist dat [betrokkene 2] aanwezigheid in Nederland uitsluitend werd gerechtvaardigd door bijzondere vaardigheden waarover zij niet beschikte.
[betrokkene 1]
Voor [betrokkene 1] geldt dat hij door een bevriende Franse restauranthouder is uitgeleend aan de onderneming van verdachte om enige tijd hand en spandiensten te verrichten. De verrichte werkzaamheden waren niet specialistisch van aard. Verdachte had ook op andere wijze kunnen en moeten voorzien in een helpende hand.
Verdachte heeft [betrokkene 1] vanuit Frankrijk laten overkomen terwijl zij wist dat zij daarmee een wederrechtelijk verblijvend iemand naar Nederland zou laten komen. Daarmee heeft hij niet alleen het Nederlandse migratiebeleid doorkruist, maar heeft hij ook een bijdrage geleverd aan een vreemdelingenrechtelijk onrechtmatige toestand in Frankrijk. [betrokkene 1] draaide bovendien vanwege zijn verblijfsstatus, anders dan [betrokkene 2] , niet mee in het stelsel van sociale zekerheid. Verdachte heeft zich bovendien niet vergewist van de voorwaarden waaronder [betrokkene 1] te werk was gesteld.
Al deze omstandigheden maken het tewerkstellen van [betrokkene 1] door verdachte zeer laakbaar. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor het feit dat verdachte alles in het werk stelde om zijn bedrijf overeind te houden, heeft zij met het laten overkomen van [betrokkene 1] de grenzen van het betamelijke zeer ernstig overschreden. Verdachte lijkt zich bij [betrokkene 1] uitsluitend te hebben laten leiden door het feit dat [betrokkene 1] zonder tegenprestatie werd aangeboden. Dat alleen al had reden genoeg voor verdachte moeten zijn om haar handen hier vanaf te trekken. Dat heeft zij niet gedaan en wordt haar – zoals gezegd – aangerekend.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank houdt verder in strafmatigende noch in strafverzwarende zin rekening met het feit dat verdachte geen strafblad heeft.
Strafmaat
Met de op te leggen straf beoogt de rechtbank verdachte duidelijk te maken dat hij dergelijke feiten niet meer dient te plegen. Daarnaast wil de rechtbank aan de samenleving duidelijk maken dat werkgevers die wederrechtelijk verblijvende personen tewerkstellen, naast de in de Wav genoemde economische belangen óók de openbare orde schaden.
De rechtbank zal een geldboete opleggen van € 10.000,-, waarvan € 5.000,- voorwaardelijk.
De rechtbank legt een lichtere straf op dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank gaat namelijk uit van een bewezenverklaring van een beperkter deel van de tenlastelegging. Daarnaast hanteert de rechtbank, vanwege hetgeen is overwogen onder ‘De strafbaarheid van het feit’, een ander strafmaximum dan de officier van justitie.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 23, 47, 51, 55 en 197b Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Vrijspraak
Verklaart niet bewezen hetgeen onder 2 primair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Bewezenverklaring
Verklaart het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Ontslag van alle rechtsvervolging
Verklaart – ingevolge artikel 55, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht – het onder 1 bewezenverklaarde niet strafbaar.
Ontslaat verdachte ter zake van dat feit van alle rechtsvervolging.
Kwalificatie
Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van: een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doen verrichten, terwijl zij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is.
Strafbaarheid
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Straf
Legt ter zake het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde op de volgende straf:
- een geldboete ter hoogte van 10.000,- euro waarvan 5.000,- euro voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. O.Y. Ifzaren, voorzitter,
mr. A.C. Palmboom en mr. S.J.H. van de Kant, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.J.B. van Weegen, griffier,
en is uitgesproken op 22 januari 2024.

Voetnoten

1.