4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde onder feit 1 en feit 2 (primair) heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Juridisch kader
Voorop wordt gesteld dat de artikelen 197a en 197b Sr. beogen het overheidsbeleid bij bestrijding van illegaal verblijf van personen in Nederland en de publieke kas te beschermen.
In artikel 197a, eerste lid, Sr. wordt strafbaar gesteld, kort gezegd, degene die een ander behulpzaam is bij het verschaffen van toegang tot of doorreis – voor zover in deze zaak van belang – door Nederland in de wetenschap of bij het bestaan van ernstige redenen om te vermoeden dat die toegang of doorreis wederrechtelijk is, ook wel aangeduid als mensensmokkel.
Volgens vaste rechtspraak gaat het erom of de betrokkene het verblijf van de vreemdeling in Nederland in enigerlei opzicht bevordert of gemakkelijk maakt, terwijl de vreemdeling aan geen rechtsregel een recht of bevoegdheid daartoe kan ontlenen.
Betreft het hulp bij illegaal verblijf, dan geldt eveneens het vereiste dat de verdachte moet hebben gehandeld uit winstbejag (art. 197a lid 2 Sr.). Daarbij moet worden gedacht aan een gerichtheid op verrijking.
Onder invloed van internationale ontwikkelingen, ook in EU-verband, om te komen tot verbetering van de bestrijding van mensensmokkel is artikel 197a Sr verschillende keren gewijzigd, laatstelijk in 2016, in verband met de verhoging van de strafmaxima voor mensensmokkel.
Het aan artikel 197a Sr verwante artikel 197b Sr. ziet in de kern op het tewerkstellen van illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen. In deze bepaling wordt strafbaar gesteld degene die de illegaal naar Nederland gekomen vreemdeling op basis van een overeenkomst of een aanstelling arbeid doet verrichten. Het betreft gedragingen waardoor een wederrechtelijk verblijf van vreemdelingen wordt begunstigd. Doorgaans gaat het daarbij om illegale arbeid waarbij – onder meer – de werknemer geen aanspraak heeft op sociale rechten, mogelijk ook lagere verdiensten heeft dan collega’s die legaal werkzaam zijn en welke arbeid door het illegale karakter ook een verstorend effect op de reguliere arbeidsmarkt kan hebben.
Van belang is verder dat het strafmaximum bij mensensmokkel al dan niet uit winstbejag is verhoogd tot tien jaar indien de betrokkene daarvan een beroep of gewoonte maakt, dat wil zeggen dat hij zich vaker en met enige regelmaat aan mensensmokkel schuldig maakt (art. 197a lid 4 Sr.). Doet zich een dergelijke situatie voor in verband met artikel 197b Sr, dan geldt daarvoor een verhoogd strafmaximum van vier jaar (art. 197c Sr.).
Het voorgaande leidt de rechtbank met betrekking tot de aan verdachte ten laste gelegde feiten tot de volgende overwegingen.
Controle Nederlandse Arbeidsinspectie
De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft op 26 juli 2022 een controle in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen uitgevoerd in en bij een woning aan de [adres 2] in [plaats], waar een verbouwing plaatsvond.
Verdachte is eigenaar van deze woning.
Tijdens de controle zijn in de woning drie vreemdelingen aangetroffen, allen met de Colombiaanse nationaliteit. Twee van de drie personen waren aan het eten en de derde lag te slapen achter een stapel gipsplaten. De eerste twee personen, [betrokkene 1] en [betrokkene 3], hadden stof en verfvlekken op hun kleding.De derde persoon was [betrokkene 2].
Wederrechtelijk verblijf en wetenschapUit de omstandigheden die de inspecteurs bij hun bezoek op 26 juni 2022 in de [adres 1] in [plaats] aantroffen – bezien in onderling verband en samenhang met de door [betrokkene 2]en [betrokkene 1]afgelegde getuigenverklaringen alsmede de verklaringen van verdachte tegenover de inspecteurs van de NLA en ter zitting – volgt dat twee van de drie in de tenlastelegging genoemde vreemdelingen, namelijk [betrokkene 3] en [betrokkene 1], op het moment dat zij op 26 juli 2022 werden aangetroffen, op enigerlei wijze bouwwerkzaamheden verrichtten in het pand van verdachte aan de [adres 1] in [plaats]. Voor deze mannen, beiden van Colombiaanse nationaliteit en geen EU-onderdaan, was geen TWV (tewerkstellingsvergunning) of GVVA (gecombineerde vergunning verblijf en arbeid) aangevraagd of afgegeven, noch beschikten zij over een verblijfsvergunning of waren zij in het bezit van een machtiging tot voorlopig verblijf.
Volgens verdachte’s verklaring ter zitting, zakelijk weergegeven, heeft hij er niet voldoende bij stil gestaan dat hij werkzaamheden door vreemdelingen liet verrichten, dat hij ‘gedoe’ en ‘kosten van de accountant’ wilde vermijden en dat hij achteraf gezien misschien iets te lichtzinnig is geweest. Dit betekent dat verdachte heeft verzuimd om voorafgaand aan de aanvang van de werkzaamheden zélf na te gaan welke verplichtingen hij ten aanzien van voornoemde vreemdelingen in acht diende te nemen.
Hierbij betrekt de rechtbank dat zij de verklaring van verdachte ter zitting geloofwaardig acht. Verdachte heeft gedetailleerd en – ook in relatie tot zijn eerdere verklaring tegenover de inspecteurs van NLA – consistent verklaard over aanvang en aard van de werkzaamheden, de personen die deze werkzaamheden hebben uitgevoerd en de contante vergoeding die hij hen daarvoor persoonlijk heeft betaald. Zijn verklaring komt er in de kern op neer dat hij slechts twee mensen, [betrokkene 3] en [betrokkene 1], werkzaamheden heeft laten verrichten nadat deze zich daarvoor bij hem hadden aangeboden, dat hij hen daarvoor in persoon en contant heeft betaald, alsmede dat er wel sprake was van een derde vreemdeling die opeens ten tonele verscheen, maar dat hij deze geen werkzaamheden voor hem heeft laten verrichten en dus ook niet heeft betaald.
De verklaring van verdachte is wat betreft de feitelijke gang van zaken in lijn met de verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 1] voor zover deze in de kern inhouden – en wat er voor het overige ook van hun verklaringen zij – dat zij in genoemd pand gedurende maximaal ongeveer twee maanden werkzaamheden hebben verricht en daarvoor een vergoeding hebben ontvangen.
Ten aanzien van [betrokkene 3] is dit anders. In het licht van het voorgaande en de verklaringen van verdachte tegenover bedoelde inspecteurs en ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte ook [betrokkene 3] al dan niet uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland dan wel hem daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, noch dat hij hem krachtens overeenkomst arbeid heeft doen verrichten. Dit betekent dat verdachte voor zover het betreft [betrokkene 3] van de hem ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
Uit het voorgaande volgt dat twee vreemdelingen, [betrokkene 1] en [betrokkene 3], ongeveer twee maanden werkzaamheden voor verdachte als werkgever in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) hebben verricht en dat verdachte wist, althans moest weten dat het verblijf van deze personen in Nederland wederrechtelijk was.
Behulpzaam
De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest aan het illegale verblijf van [betrokkene 1] en [betrokkene 3] in Nederland. Door hen tijdens dat verblijf tegen betaling werkzaamheden te laten verrichten, heeft verdachte deze personen middelen (geld of voedsel) verschaft om in Nederland te kunnen verblijven. Daarmee heeft verdachte het (verdere) verblijf van de vreemdelingen in Nederland bevorderd of in elk geval gemakkelijker gemaakt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest aan het illegale verblijf van deze personen in Nederland.
Winstbejag
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte uit winstbejag heeft gehandeld. Dit leidt de rechtbank af uit de hiervoor aangehaalde verklaring van verdachte dat hij ‘geen gedoe’ wilde en ‘kosten van de accountant’ wilde vermijden. Daarin ligt besloten dat de handelwijze van verdachte was gericht op verrijking, nu hij met zijn handelwijze heeft bespaard op de verplicht in te houden loonheffingen en werkgeverslasten en op de kosten van zijn accountant.
Beroep en/of gewoonte
Op grond van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1 en 2 wat betreft zowel het aantal personen als de periode, is de rechtbank van oordeel dat verdachte die feiten niet op een grote schaal, noch voor een lange termijn heeft verricht, in ieder geval niet zodanig dat de handelwijze van verdachte kan leiden tot de slotsom dat verdachte van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten zijn beroep en/of een gewoonte heeft gemaakt. Zo is ook niet aannemelijk geworden dat verdachte reeds eerder ter zake van feiten zoals thans ten laste gelegd is gewaarschuwd. Van dit onderdeel van de ten laste gelegde feiten zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
Conclusie
De rechtbank acht, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen alsmede de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals bewezen is verklaard.