ECLI:NL:RBOVE:2024:2856

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
84-152326-23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het helpen van vreemdelingen bij illegaal verblijf en arbeid in Nederland

Op 30 mei 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het helpen van drie Colombiaanse mannen bij het verkrijgen van wederrechtelijk verblijf in Nederland en het laten verrichten van arbeid door hen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 26 maart 2022 tot en met 26 juli 2022, twee van deze mannen arbeid heeft laten verrichten in een pand dat hij bezat, terwijl hij wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat hun verblijf in Nederland wederrechtelijk was. De verdachte is schuldig bevonden aan de feiten, maar is vrijgesproken van het helpen van de derde man, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij ook deze persoon arbeid had laten verrichten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 5000,-. De officier van justitie had een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank oordeelde dat een geldboete passend was, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die een 71-jarige first-offender is. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de schadelijke gevolgen van de handelwijze van de verdachte voor de arbeidsmarkt en het overheidsbeleid ter bestrijding van illegaal verblijf. De uitspraak benadrukt de ernst van het helpen van vreemdelingen bij illegaal verblijf en de gevolgen daarvan voor zowel de betrokkenen als de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84-152326-23 (P)
Datum vonnis: 30 mei 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1952 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 mei 2024
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. M.R. Kok, advocaat in Rotterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:drie mannen uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van wederrechtelijk verblijf in Nederland door deze mannen arbeid te laten verrichten;
feit 2:drie mannen, die wederrechtelijk in Nederland verbleven, arbeid heeft doen verrichten, terwijl hij wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat hun verblijf in Nederland wederechtelijk was;
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 maart 2022 tot en met 26 juli 2022 te [plaats], althans in Nederland, (telkens) 3 (drie) personen, te weten: [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] met de Colombiaanse nationaliteit, uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, dan wel voornoemde perso(o)n(en) (telkens) daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, immers heeft hij, verdachte, bovengenoemde perso(o)n(en) arbeid laten verrichten in het door verdachte gekochte pand aan de [adres 1] te [plaats], die aan verbouwing onderhevig was, en hij aldus van het plegen van dit misdrijf zijn beroep en/of een gewoonte heeft gemaakt;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 maart 2022 tot en met 26 juli 2022 te [plaats], althans in Nederland, (telkens) 3 (drie) personen, te weten: [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] met de Colombiaanse nationaliteit, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had(den) verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was, en hij aldus van het plegen van dit misdrijf zijn beroep en/of een gewoonte heeft gemaakt;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 maart 2022 tot en
met 26 juli 2022 te [plaats], althans in Nederland, (telkens) 3 (drie) personen, te weten: [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] met de Colombiaanse nationaliteit, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was.

3.De voorvragen

Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte. Uit het dossier blijkt dat de Nederlandse Arbeidsinspectie aan verdachte heeft meegedeeld dat voor de overtreding mogelijk een (bestuurlijke) boete zou worden opgelegd. In deze mededeling wordt niets gezegd over mogelijk strafrechtelijke vervolging. De mededeling zelf komt aan iedere toebehoorder of lezer limitatief over. Gelet op het voorgaande is het misleidend dat verdachte na deze mededeling en de oplegging van een boete ook nog strafrechtelijk wordt vervolgd. Hoewel de Nederlandse Arbeidsinspectie weet dat deze mededeling niet limitatief is en het OM ervan op de hoogte is dat deze tekst standaard in de proces-verbalen staat, wordt stelselmatig nagelaten om deze mededeling te wijzigen. Dat maakt dat het OM in de visie van de verdediging het vervolgingsrecht heeft verspeeld.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het OM ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat in art. 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) aan het OM de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het OM om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde (vgl. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280, NJ 2013/109).
Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het OM gedane, of aan het OM toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd. Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend, kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven evenwel in de regel niet worden ontleend (vgl. HR 8 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5002).
De rechtbank is van oordeel dat de door de Nederlandse Arbeidsinspectie gedane mededeling niet kan worden beschouwd als een door het OM gedane, of aan het OM toe te rekenen, uitlating en dat hieraan geen gerechtvaardigd vertrouwen dat vervolging achterwege zal blijven kan worden ontleend.
Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak en dat er geen andere redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde onder 1 en 2 primair wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken en ten aanzien van het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde onder feit 1 en feit 2 (primair) heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Juridisch kader
Voorop wordt gesteld dat de artikelen 197a en 197b Sr. beogen het overheidsbeleid bij bestrijding van illegaal verblijf van personen in Nederland en de publieke kas te beschermen.
In artikel 197a, eerste lid, Sr. wordt strafbaar gesteld, kort gezegd, degene die een ander behulpzaam is bij het verschaffen van toegang tot of doorreis – voor zover in deze zaak van belang – door Nederland in de wetenschap of bij het bestaan van ernstige redenen om te vermoeden dat die toegang of doorreis wederrechtelijk is, ook wel aangeduid als mensensmokkel.
Volgens vaste rechtspraak gaat het erom of de betrokkene het verblijf van de vreemdeling in Nederland in enigerlei opzicht bevordert of gemakkelijk maakt, terwijl de vreemdeling aan geen rechtsregel een recht of bevoegdheid daartoe kan ontlenen.
Betreft het hulp bij illegaal verblijf, dan geldt eveneens het vereiste dat de verdachte moet hebben gehandeld uit winstbejag (art. 197a lid 2 Sr.). Daarbij moet worden gedacht aan een gerichtheid op verrijking.
Onder invloed van internationale ontwikkelingen, ook in EU-verband, om te komen tot verbetering van de bestrijding van mensensmokkel is artikel 197a Sr verschillende keren gewijzigd, laatstelijk in 2016, in verband met de verhoging van de strafmaxima voor mensensmokkel.
Het aan artikel 197a Sr verwante artikel 197b Sr. ziet in de kern op het tewerkstellen van illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen. In deze bepaling wordt strafbaar gesteld degene die de illegaal naar Nederland gekomen vreemdeling op basis van een overeenkomst of een aanstelling arbeid doet verrichten. Het betreft gedragingen waardoor een wederrechtelijk verblijf van vreemdelingen wordt begunstigd. Doorgaans gaat het daarbij om illegale arbeid waarbij – onder meer – de werknemer geen aanspraak heeft op sociale rechten, mogelijk ook lagere verdiensten heeft dan collega’s die legaal werkzaam zijn en welke arbeid door het illegale karakter ook een verstorend effect op de reguliere arbeidsmarkt kan hebben.
Van belang is verder dat het strafmaximum bij mensensmokkel al dan niet uit winstbejag is verhoogd tot tien jaar indien de betrokkene daarvan een beroep of gewoonte maakt, dat wil zeggen dat hij zich vaker en met enige regelmaat aan mensensmokkel schuldig maakt (art. 197a lid 4 Sr.). Doet zich een dergelijke situatie voor in verband met artikel 197b Sr, dan geldt daarvoor een verhoogd strafmaximum van vier jaar (art. 197c Sr.).
Het voorgaande leidt de rechtbank met betrekking tot de aan verdachte ten laste gelegde feiten tot de volgende overwegingen.
Controle Nederlandse Arbeidsinspectie
De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft op 26 juli 2022 een controle in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen uitgevoerd in en bij een woning aan de [adres 2] in [plaats], waar een verbouwing plaatsvond. [2]
Verdachte is eigenaar van deze woning. [3]
Tijdens de controle zijn in de woning drie vreemdelingen aangetroffen, allen met de Colombiaanse nationaliteit. Twee van de drie personen waren aan het eten en de derde lag te slapen achter een stapel gipsplaten. De eerste twee personen, [betrokkene 1] en [betrokkene 3], hadden stof en verfvlekken op hun kleding. [4] De derde persoon was [betrokkene 2]. [5]
Wederrechtelijk verblijf en wetenschapUit de omstandigheden die de inspecteurs bij hun bezoek op 26 juni 2022 in de [adres 1] in [plaats] aantroffen – bezien in onderling verband en samenhang met de door [betrokkene 2] [6] en [betrokkene 1] [7] afgelegde getuigenverklaringen alsmede de verklaringen van verdachte tegenover de inspecteurs van de NLA en ter zitting – volgt dat twee van de drie in de tenlastelegging genoemde vreemdelingen, namelijk [betrokkene 3] en [betrokkene 1], op het moment dat zij op 26 juli 2022 werden aangetroffen, op enigerlei wijze bouwwerkzaamheden verrichtten in het pand van verdachte aan de [adres 1] in [plaats]. Voor deze mannen, beiden van Colombiaanse nationaliteit en geen EU-onderdaan, was geen TWV (tewerkstellingsvergunning) of GVVA (gecombineerde vergunning verblijf en arbeid) aangevraagd of afgegeven, noch beschikten zij over een verblijfsvergunning of waren zij in het bezit van een machtiging tot voorlopig verblijf.
Volgens verdachte’s verklaring ter zitting, zakelijk weergegeven, heeft hij er niet voldoende bij stil gestaan dat hij werkzaamheden door vreemdelingen liet verrichten, dat hij ‘gedoe’ en ‘kosten van de accountant’ wilde vermijden en dat hij achteraf gezien misschien iets te lichtzinnig is geweest. Dit betekent dat verdachte heeft verzuimd om voorafgaand aan de aanvang van de werkzaamheden zélf na te gaan welke verplichtingen hij ten aanzien van voornoemde vreemdelingen in acht diende te nemen.
Hierbij betrekt de rechtbank dat zij de verklaring van verdachte ter zitting geloofwaardig acht. Verdachte heeft gedetailleerd en – ook in relatie tot zijn eerdere verklaring tegenover de inspecteurs van NLA – consistent verklaard over aanvang en aard van de werkzaamheden, de personen die deze werkzaamheden hebben uitgevoerd en de contante vergoeding die hij hen daarvoor persoonlijk heeft betaald. Zijn verklaring komt er in de kern op neer dat hij slechts twee mensen, [betrokkene 3] en [betrokkene 1], werkzaamheden heeft laten verrichten nadat deze zich daarvoor bij hem hadden aangeboden, dat hij hen daarvoor in persoon en contant heeft betaald, alsmede dat er wel sprake was van een derde vreemdeling die opeens ten tonele verscheen, maar dat hij deze geen werkzaamheden voor hem heeft laten verrichten en dus ook niet heeft betaald.
De verklaring van verdachte is wat betreft de feitelijke gang van zaken in lijn met de verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 1] voor zover deze in de kern inhouden – en wat er voor het overige ook van hun verklaringen zij – dat zij in genoemd pand gedurende maximaal ongeveer twee maanden werkzaamheden hebben verricht en daarvoor een vergoeding hebben ontvangen.
Ten aanzien van [betrokkene 3] is dit anders. In het licht van het voorgaande en de verklaringen van verdachte tegenover bedoelde inspecteurs en ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte ook [betrokkene 3] al dan niet uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland dan wel hem daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, noch dat hij hem krachtens overeenkomst arbeid heeft doen verrichten. Dit betekent dat verdachte voor zover het betreft [betrokkene 3] van de hem ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
Uit het voorgaande volgt dat twee vreemdelingen, [betrokkene 1] en [betrokkene 3], ongeveer twee maanden werkzaamheden voor verdachte als werkgever in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) hebben verricht en dat verdachte wist, althans moest weten dat het verblijf van deze personen in Nederland wederrechtelijk was.
Behulpzaam
De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest aan het illegale verblijf van [betrokkene 1] en [betrokkene 3] in Nederland. Door hen tijdens dat verblijf tegen betaling werkzaamheden te laten verrichten, heeft verdachte deze personen middelen (geld of voedsel) verschaft om in Nederland te kunnen verblijven. Daarmee heeft verdachte het (verdere) verblijf van de vreemdelingen in Nederland bevorderd of in elk geval gemakkelijker gemaakt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest aan het illegale verblijf van deze personen in Nederland.
Winstbejag
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte uit winstbejag heeft gehandeld. Dit leidt de rechtbank af uit de hiervoor aangehaalde verklaring van verdachte dat hij ‘geen gedoe’ wilde en ‘kosten van de accountant’ wilde vermijden. Daarin ligt besloten dat de handelwijze van verdachte was gericht op verrijking, nu hij met zijn handelwijze heeft bespaard op de verplicht in te houden loonheffingen en werkgeverslasten en op de kosten van zijn accountant.
Beroep en/of gewoonte
Op grond van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1 en 2 wat betreft zowel het aantal personen als de periode, is de rechtbank van oordeel dat verdachte die feiten niet op een grote schaal, noch voor een lange termijn heeft verricht, in ieder geval niet zodanig dat de handelwijze van verdachte kan leiden tot de slotsom dat verdachte van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten zijn beroep en/of een gewoonte heeft gemaakt. Zo is ook niet aannemelijk geworden dat verdachte reeds eerder ter zake van feiten zoals thans ten laste gelegd is gewaarschuwd. Van dit onderdeel van de ten laste gelegde feiten zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
Conclusie
De rechtbank acht, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen alsmede de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals bewezen is verklaard.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 26 maart 2022 tot en met 26 juli 2022 te [plaats], (telkens) 2 (twee) personen, te weten: [betrokkene 1] en [betrokkene 3] met de Colombiaanse nationaliteit, uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, dan wel voornoemde personen daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, immers heeft hij, verdachte, bovengenoemde personen arbeid laten verrichten in het door verdachte gekochte pand aan de [adres 1] te [plaats], dat aan verbouwing onderhevig was;
2.
hij in de periode van 26 maart 2022 tot en met 26 juli 2022 te [plaats], (telkens) 2 (twee) personen, te weten: [betrokkene 1] en [betrokkene 3] met de Colombiaanse nationaliteit, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland hadden verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

197a en 197b Sr
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vraag of artikel 197b Sr een specialis van artikel 197a Sr betreft het standpunt ingenomen dat dat niet het geval is, onder verwijzing naar een bij het requisitoir gevoegde notitie en een schriftuur in hoger beroep in een andere zaak waar dit standpunt niet was gevolgd, en heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Gelet op de uitleg van ‘verschaffen van verblijf’ in artikel 197a lid 2 Sr inhoudende dat met het bij laten werken de werkgever die persoon ook verblijf verschaft voor de uren dat die persoon voor de werkgever bezig is, kan met deze uitleg arbeid onder artikel 197a lid 2 Sr vallen.
Voorts staan alle bestanddelen van artikel 197b Sr in wezen ook in artikel 197a Sr.
In Tekst & Commentaar (ondersteund door jurisprudentie) staan twee situaties beschreven waarin 197a Sr in elk geval wel van toepassing is:
- Ten aanzien van de smokkelaar die uit winstbejag met de persoon doorgaat waar lid 1 is opgehouden in de zin van schijnhuwelijken , huisvesten en juridisch adviseren;
- In situaties waarin de wederrechtelijkheid als gevolg van het tewerkstellen intreedt
(toeristenvisum, schijnconstructies, GVVA bij de regeling Aziatische horeca).
Het zou betekenen dat de werkgever niet hoeft te weten of iemand al illegaal verblijft of dat de tewerkstelling die status wijzigt. Terwijl zowel bij 197a als 197b het beschermd belang is dat het overheidsbeleid bij bestrijding van illegaal verblijf van personen in Nederland en de publieke kas worden beschermd. Daarbij komt dat de straf verhogende omstandigheden van artikel 197a Sr zoals zwaar lichamelijk letsel (lid 5 strafbedreiging van 15 jaar) of dodelijke afloop (lid 6 strafbedreiging van 18 jaar) ook meer recht aan de behoefte van afschrikwekkende werking dan de strafbedreiging van 1 jaar bij artikel 197b of 197c Sr wat ook tijdens de tewerkstelling gebeurt.
Het in artikel 55 Sr beschreven doel om cumulatie van straf tegen te gaan is hier niet aan de orde. Artikel 197a Sr lijkt de meest specifieke strafbepaling te hebben, omdat hierin het element van winstbejag is opgenomen. Dat artikel 197b Sr een geprivilegieerde logische specialis is lijkt dan ook strijdig te zijn met het doel van de wetgever van afschrikwekkende werking.
Met de verwijzing naar kamerstukken uit 1995 wordt voorbij gegaan aan de latere ontwikkelingen in de maatschappij en het recht. In 2015 is als gevolg van de vluchtelingen-crisis met stoom en kokend water een nieuwe wetswijziging van artikel 197a Sr tot stand gekomen die in 2016 in werking trad. Wederom met een verhoging van de strafmaat, nu van 4 jaar naar 6 jaar. In de toelichting werd expliciet genoemd dat er een samenhang is tussen mensensmokkel en mensenhandel (Kamerstukken 1 2015-2916, 34 345). Het is mogelijk dat door de snelheid de wetgever is vergeten aandacht te besteden aan de in 1995 genoemde zinsnede over de specialis. Aan alles wat de wetgever in 2015/2016 aandraagt lijkt toch echt te volgen dat de strafbaarstelling van de situatie zoals in deze zaak moet worden afgedaan als mensensmokkel.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in zijn standpunt en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging ten aanzien van het onder feit 1 bewezenverklaarde. Dit doet de rechtbank omdat zij wel van oordeel is dat voor het bewezenverklaarde delict een bijzondere strafbepaling bestaat die bij uitsluiting in aanmerking dient te worden genomen. De rechtbank legt dit hieronder uit.
In de wetsgeschiedenis bij de eerste strafverhoging van artikel 197a Sr wordt onder meer vermeld: “Ten slotte vermelden wij nog dat in de artikelen 197b en volgende van het Wetboek van Strafrecht geen wijzigingen worden aangebracht. Deze artikelen, ingevoegd bij de Wet van 23 december 1993, Stb. 707, tot wijziging van de Vreemdelingenwet en van het Wetboek van Strafrecht, stellen als misdrijf strafbaar de tewerkstelling van wederrechtelijk hier te lande verblijvende vreemdelingen. Ten aanzien van die specifieke vorm van begunstiging van illegaal verblijf zijn de hierboven genoemde redenen tot verhoging van de strafbedreiging niet van toepassing. Het betreft hier immers delicten met een geheel andere achtergrond, ten aanzien waarvan de hoogte van de strafbedreiging nog steeds in overeenstemming kan worden geacht met de ernst van het delict en welke ook overigens de effectiviteit van de rechtshandhaving niet belemmert
. De hier voorgestelde wijzigingen van artikel 197a hebben daardoor tot gevolg dat de artikelen 197b en 197c voortaan als een geprivilegieerd delict moeten worden beschouwd ten opzichte van artikel 197a”[curs. rechtbank]
.
Sindsdien heeft de wetgever zich niet uitgelaten over de bijzondere status van artikel 197b Sr, ook niet bij de tweede verhoging van de maximumstraf ten aanzien van artikel 197a Sr in 2016.
De wetgever noemt artikel 197b Sr met zoveel woorden een ‘geprivilegieerd delict’. Hoewel dit geen wettelijk begrip is, wordt de term in rechtsgeleerde literatuur uitsluitend gebruikt om bijzondere strafbepalingen aan te duiden waarvan de maximale strafdreiging lager is dan voor de relevante algemene strafbepaling het geval is. In het licht van dit bestendige gebruik van het begrip kan de wetgever niet anders hebben bedoeld dan dat artikel 197b ten opzichte van artikel 197a Sr een bijzondere strafbepaling vormt in de zin van artikel 55 lid 2 Sr.
De wetgever heeft aldus ondubbelzinnig tot uitdrukking gebracht dat de tewerkstelling als specifieke vorm van begunstiging van illegaal verblijf, een verlaagde strafmaat verlangt. De wetgever heeft kennelijk bij voortduring gemeend dat het behulpzaam zijn bij wederrechtelijk verblijf in Nederland door middel van werkverschaffing minder strafwaardig is dan wanneer sprake is van andere vormen van hulp. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze keuze van de wetgever te doorkruisen. Het betreft een systematische en geen logische specialis, omdat niet alle bestanddelen uit artikel 197a Sr zijn opgenomen in de artikelen 197b en 197c Sr, zoals het bestanddeel ‘uit winstbejag’. Deze specialiteitsverhouding, zoals hierboven is overwogen, volgt uit de wetsgeschiedenis.
Het voorgaande betekent dat artikel 197b Sr, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, is aan te merken als een specialis van artikel 197a Sr. In een dergelijk geval dient de zaak te worden beoordeeld op grond van de specialis. Dit brengt mee dat het standpunt van de officier van justitie wordt verworpen en dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor zover die rechtsvervolging is ingestoken op grond van de generalis (feit 1). Het bewezenverklaarde levert daarom uitsluitend het in de uitspraak vermelde strafbare feit op.
Het onder 2 van de tenlastelegging bewezenverklaarde feit is strafbaar gesteld in artikel 197b van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doen verrichten, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte een taakstraf op te leggen voor de duur van 150 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de voorkeur uitgaat naar het toepassen van artikel 9a Sr of het opleggen van een geldboete en heeft verzocht bij de op te leggen straf rekening te houden met de volgende persoonlijke omstandigheden van verdachte. De verdachte is een 71 jaar oude ‘first-offender’. Daarbij komt dat een veroordeling, mede gezien zijn leeftijd, verstrekkende gevolgen kan hebben voor zijn mogelijkheden om zijn vrienden in de Verenigde Staten ooit nog te bezoeken. .
Voorts is bij de opgelegde (bestuurlijke) boete op pagina 95 van het dossier uitgegaan van een eerste overtreding en een normale mate van verwijtbaarheid waarbij niet is gebleken van opzet of grove schuld. Hoewel de inzet van vreemdelingen wellicht niet wenselijk is geweest, is cliënt zeker niet de enige, maar gebeurt het dagelijks. Een eventuele waarschuwing om herhaling te voorkomen is niet nodig omdat cliënt zijn lesje – ook thuis – geleerd heeft en het onwaarschijnlijk is dat het zich nogmaals zal voordoen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van het feit
Verdachte heeft twee vreemdelingen van wie hij wist of in ieder geval ernstige redenen had om te vermoeden dat zij wederrechtelijk in Nederland verbleven, werkzaamheden laten verrichten in een pand in [plaats]. De illegale vreemdelingen kregen ‘zwart’ contant betaald. Deze handelwijze heeft schadelijke (financieel-)economische gevolgen. Verdachte heeft daarmee onder meer de verplichte loonheffingen en werkgeverslasten bespaard, waardoor aannemers op oneerlijk wijze zijn beconcurreerd. Daarnaast heeft verdachte met zijn handelwijze het overheidsbeleid ter zake van de bestrijding van illegaal verblijf en het laten verrichten van werkzaamheden door illegale vreemdelingen ondermijnd. Daarbij komt, en dat is inherent aan deze situatie, dat ook de illegale werknemers in een kwetsbare situatie verkeren, niet alleen als het gaat om veiligheid op de werkplek, maar ook wat betreft aanspraken op(sociale) voorzieningen in Nederland.
De rechtbank zal, zoals hiervoor is overwogen, rekening ermee houden dat twee vreemdelingen werkzaamheden hebben verricht voor de verdachte gedurende een kortere periode dan ten laste is gelegd (maximaal ongeveer twee maanden) en dat verdachte al is beboet op grond van de Wav.
Voorts weegt de rechtbank mee dat verdachte ter zitting een open, coöperatieve proceshouding heeft getoond en rekenschap heeft gegeven voor wat hij verkeerd heeft gedaan en daarvoor verantwoordelijk wenst te nemen.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 28 december 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
De op te leggen (hoofd)straf
Met de op te leggen straf beoogt de rechtbank duidelijk te maken dat verdachte dergelijke feiten niet meer dient te plegen. Tegelijkertijd acht de rechtbank het van belang dat verdachte, gelet op de hierboven beschreven omstandigheden, niet onevenredig hard wordt gestraft. Dat betekent dat de rechtbank, anders dan door de officier van justitie is gevorderd onderscheidenlijk door de verdediging is bepleit, niet zal overgaan tot het opleggen van een taakstraf, terwijl naar haar oordeel evenmin kan worden volstaan met toepassing van artikel 9a Sr.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geldboete ter hoogte van € 5.000,00 passend en geboden is.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 23, 24c en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 (primair) ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart dat het onder feit 1 bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat verdachte op dat onderdeel van alle rechtsvervolging;
- verklaart het onder feit 2 (primair) bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde onder 2 het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland heeft verschaft,
krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doen verrichten, terwijl hij weet of
ernstige redenen heeft om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk
is, meermalen gepleegd
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 2 (primair) bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro);
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. H. Stam en mr. H. Manuel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.L. Struik, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2024.
Buiten staat
Mr. Stam is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de Nederlandse Arbeidsinspectie in het onderzoek Beebe, met onderzoeksnummer 6640-2022-0169. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het boeterapport Wet arbeid vreemdelingen, p. 36 laatste alinea.
3.Het boeterapport Wet arbeid vreemdelingen, p. 39 tiende alinea.
4.Het boeterapport Wet arbeid vreemdelingen, p. 37, tweede tot en met zesde alinea. p. 38, vierde alinea en p. 39 eerste alinea.
5.Het boeterapport Wet arbeid vreemdelingen, p. 38 tiende alinea.
6.Het proces-verbaal getuigenverklaring van verhoor van getuige [betrokkene 2] van 26 juli 2022, p. 56.
7.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 1] van 26 juli 2022, p. 54.