Op 6 februari 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensensmokkel en het illegaal tewerkstellen van vreemdelingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, in de periode van 2 september 2021 tot en met 17 januari 2022, dertien vreemdelingen heeft geholpen bij hun verblijf in Nederland door hen arbeid te laten verrichten in zijn eenmansbedrijf. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte wist dat deze vreemdelingen wederrechtelijk in Nederland verbleven. De verdachte heeft van deze misdrijven zijn beroep en gewoonte gemaakt, wat leidde tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank overwoog dat de verdachte uit winstbejag handelde, aangezien hij de vreemdelingen contant betaalde en geen loonheffingen of werkgeverslasten afdroeg. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte eerder was gewaarschuwd over zijn handelen, maar desondanks doorging met het illegaal tewerkstellen van vreemdelingen. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor het onder feit 1 bewezenverklaarde, omdat dit onder een bijzondere strafbepaling valt. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 23 januari 2024, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord.