ECLI:NL:RBOBR:2024:389

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
82.299436.22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mensensmokkel en illegale tewerkstelling in Nederland

Op 6 februari 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensensmokkel en het illegaal tewerkstellen van vreemdelingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, in de periode van 2 september 2021 tot en met 17 januari 2022, dertien vreemdelingen heeft geholpen bij hun verblijf in Nederland door hen arbeid te laten verrichten in zijn eenmansbedrijf. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte wist dat deze vreemdelingen wederrechtelijk in Nederland verbleven. De verdachte heeft van deze misdrijven zijn beroep en gewoonte gemaakt, wat leidde tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank overwoog dat de verdachte uit winstbejag handelde, aangezien hij de vreemdelingen contant betaalde en geen loonheffingen of werkgeverslasten afdroeg. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte eerder was gewaarschuwd over zijn handelen, maar desondanks doorging met het illegaal tewerkstellen van vreemdelingen. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor het onder feit 1 bewezenverklaarde, omdat dit onder een bijzondere strafbepaling valt. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 23 januari 2024, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [82.299436.22]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 82.299436.22
Datum uitspraak: 06 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1988] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 december 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 september 2021 tot en met 17 januari 2022 te Rotterdam en/of Teteringen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen en/of alleen, (telkens) 14 (veertien) personen, te weten:
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] met de [nationaliteit 1] nationaliteit, en/of
[slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 14] met de [nationaliteit 2] nationaliteit, uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, dan wel voornoemde perso(o)n(en) (telkens) daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was,
immers heeft hij, verdachte, bovengenoemde perso(o)n(en) arbeid laten verrichten in het door verdachte gedreven eenmansbedrijf [bedrijf] , en hij aldus van het plegen van dit misdrijf zijn beroep en/of een gewoonte heeft gemaakt;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 september 2021 tot en met 17 januari 2022 te Rotterdam en/of Teteringen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen en/of alleen, (telkens) 14 (veertien) personen, te weten:
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] met de [nationaliteit 1] nationaliteit, en/of
[slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 14] met de [nationaliteit 2] nationaliteit, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had(den) verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was,
en hij aldus van het plegen van dit misdrijf zijn beroep en/of een gewoonte heeft gemaakt;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 september 2021 tot en met 17 januari 2022 te Rotterdam en/of Teteringen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen en/of alleen, (telkens) 14 (veertien) personen, te weten:[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] met de [nationaliteit 1] nationaliteit, en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 14] met de [nationaliteit 2] nationaliteit,die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had(den) verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van hetgeen aan verdachte onder feit 1 en feit 2 primair is ten laste gelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.

Bewijsmiddelen.

Omwille van de leesbaarheid van dit vonnis zijn de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen niet op deze plaats opgenomen, maar in een bijlage bij dit vonnis, welke bijlage als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.

Bewijsoverwegingen.

Juridisch kader feit 1
Voor een bewezenverklaring van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht (Sr.), -kort gezegd: mensensmokkel- is vereist dat verdachte, al dan niet uit winstbejag, behulpzaam is geweest een persoon toegang tot of doorreis door of verblijf te verschaffen in Nederland of een andere lidstaat van de EU, of betrokkene daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden, dat de toegang of doorreis of het verblijf wederrechtelijk is. Voor hulp bij illegaal verblijf (art. 197a lid 2 Sr) is het winstbejag een vereiste.
Een beroep of gewoonte maken als bedoeld in artikel 197a, lid 4 Sr duidt erop dat verdachte zich vaker en met enige regelmaat, al dan niet beroepsmatig, schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel of behulpzaam zijn bij het wederrechtelijk verblijf.
Juridisch kader feit 2
Artikel 197b Sr stelt strafbaar om iemand die illegaal in Nederland verblijft krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid te laten verrichten. Op grond van artikel 12 eerste lid onder c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) vervalt het verblijfsrecht of recht op oponthoud in Nederland als er voor een werkgever wordt gewerkt.
Een beroep of gewoonte maken als bedoeld in artikel 197c Sr duidt erop dat verdachte zich vaker en met enige regelmaat, al dan niet beroepsmatig schuldig heeft gemaakt aan het krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid laten verrichten van iemand die illegaal in Nederland verblijft.
Naar vaste rechtspraak dient het bestanddeel ‘behulpzaam bij’ in artikel 197a Sr in overeenkomstige zin te worden uitgelegd als in artikel 48 Sr, waarin medeplichtigheid in het algemeen strafbaar is gesteld. Het gaat er onder meer om of de betrokkene het verblijf van de vreemdeling in Nederland in enigerlei opzicht bevordert of gemakkelijk maakt. In lijn met het doel en de strekking van artikel 197a Sr, te weten het tegengaan van mensensmokkel, en conform het algemeen spraakgebruik dient onder ‘het verblijven in Nederland’ als bedoeld in dat artikel te worden verstaan: elk zich ophouden in Nederland
Het begrip ‘wederrechtelijk’ in de delictsomschrijving van artikel 197a Sr dient, gelet op de
wetsgeschiedenis, te worden uitgelegd als ‘zonder enig subjectief recht of enige
bevoegdheid’.
In welke gevallen een vreemdeling het recht heeft om in Nederland te verblijven, is bepaald in de Vw.
Wederrechtelijk verblijf en wetenschap.
In artikel 8 Vw staat limitatief vermeld wanneer een vreemdeling verblijfsrecht heeft in Nederland.
Artikel 12, eerste lid, onder c, van de Vw bepaalt - voor zover hier van belang - dat aan de vreemdeling die bij binnenkomst heeft voldaan aan de verplichtingen waaraan een persoon bij grensoverschrijding is onderworpen, is toegestaan in Nederland te verblijven, zolang hij geen arbeid voor een werkgever verricht in strijd met Wav.
Op grond van artikel 2 van de Wav is een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning (Twv) of zonder dat een vreemdeling in het bezit is van een gecombineerde vergunning verblijf en arbeid (GVVA).
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de in de tenlastelegging genoemde veertien vreemdelingen op het moment dat zij werden aangetroffen, allen op enigerlei wijze werkzaam waren als bouwvakker op een bouwlocatie in [plaats] . Voor deze mannen was geen Twv of GVVA aangevraagd of afgegeven. De aangetroffen mannen verrichtten in de tenlastegelegde periode dus arbeid voor een werkgever in strijd met de Wav.
Al deze mannen hadden de [nationaliteit 1] of [nationaliteit 2] nationaliteit en waren derhalve geen
EU-onderdaan. Zij beschikten geen van allen over een verblijfsvergunning noch waren zij in het bezit van een machtiging tot voorlopig verblijf.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte wist, althans moest weten dat het verblijf van deze personen in Nederland wederrechtelijk was. Vooropgesteld wordt dat een ieder wordt geacht de wet te kennen, zo ook verdachte. Een werkgever is verplicht om voorafgaand aan de werkzaamheden zelf na te gaan of de verplichtingen uit de Wav worden nagekomen.
Uit het boeterapport van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW) met kenmerk [nummer] van 20 januari 2022 blijkt dat de verdachte op 27 september 2021 door de arbeidsinspecteurs is gehoord als overtreder van de Wav op 2 september 2021. Dit betreft het eerste controlemoment waarop acht vreemdelingen op zijn werkproject zijn aangetroffen die niet over de juiste verblijfsdocumenten beschikten. Hierdoor was verdachte in ieder geval vanaf dat moment bekend geraakt met de regelgeving omtrent het tewerkstellen van vreemdelingen in Nederland. Desondanks zijn daarna op drie verschillende controlemomenten opnieuw illegale vreemdelingen op de werkprojecten van het bedrijf van verdachte aangetroffen. De aangetroffen vreemdelingen waren op die controlemomenten allen bezig met bouwwerkzaamheden waarbij zij gekleed waren in de bedrijfskleding van [bedrijf] . [bedrijf] was op dat moment het eenmansbedrijf van verdachte.
Ter terechtzitting heeft verdachte- zakelijk weergegeven- verklaard dat:
- hij pas achteraf op de hoogte is geraakt van de illegale verblijfsstatus van de acht aangetroffen vreemdelingen die op 2 september 2021 namens zijn bedrijf werkzaamheden verrichtten;
-hij niet wist dat de twee aangetroffen illegale vreemdelingen die op 7 oktober 2021 via een onbekend gebleven onderaannemer zouden zijn ingeschakeld voor zijn bedrijf werkzaam waren;
-de op 13 januari 2022 aangetroffen illegale vreemdeling uit eigen beweging op het werkproject van verdachte was gaan werken zonder dat verdachte daarvan op de hoogte was gesteld;
-de drie illegale vreemdelingen die op 17 januari 2022 zijn aangetroffen niet voor zijn bedrijf werkzaam waren, maar slechts zijn bedrijfsbus aan het parkeren waren op het moment dat zij door de arbeidsinspecteur werden aangesproken;
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte volstrekt onaannemelijk. Immers hebben alle aangetroffen vreemdelingen verklaard dat zij werkzaam waren voor het bedrijf [bedrijf] , of in ieder geval “voor een baas”.
Ook hebben zij verklaard dat zij voor hun werkzaamheden contant werden betaald of in ruil daarvoor voedsel kregen.
Bovendien hebben de vreemdelingen ook aangegeven dat zij zelf op de hoogte waren van het feit dat zij in Nederland geen werkzaamheden mochten verrichten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het daarom niet anders zijn dan dat verdachte deze illegale vreemdelingen willens en wetens op zijn werkprojecten arbeid heeft laten verrichten.
Behulpzaam
Ten aanzien van het bestanddeel ‘behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf’ geldt dat ook behulpzaamheid die gericht is op voortzetting van het verblijf in Nederland valt onder artikel 197a lid Sr.
Door de in de tenlastelegging genoemde personen- die hier geen verblijfsrecht hadden- in Nederland tegen betaling werkzaamheden te laten verrichten, heeft verdachte deze personen middelen (geld of voedsel) verschaft om in Nederland te kunnen verblijven.
Daarmee heeft verdachte het (verdere) verblijf van de vreemdelingen in Nederland bevorderd of in elk geval gemakkelijker gemaakt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest aan het illegale verblijf van deze personen in Nederland.
Winstbejag
Dat verdachte uit winstbejag heeft gehandeld, leidt de rechtbank af uit de omstandigheid dat verdachte de vreemdelingen niet op de loonlijst plaatste. De vreemdelingen werden contant uitbetaald. Verdachte heeft daarmee de verplichte loonheffingen en werkgeverslasten uitgespaard voor zijn bedrijf [bedrijf] . Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het handelen van verdachte gericht was op verrijking.
Overeenkomst of aanstelling
Zoals de rechtbank reeds heeft vastgesteld, heeft verdachte veertien vreemdelingen in de ten laste gelegde periode arbeid laten verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bewijsmiddelen en de eerder gedane vaststellingen dat het verblijf in Nederland van de in de bewijsmiddelen genoemde personen wederrechtelijk was. Ook heeft de rechtbank reeds overwogen dat verdachte wist dat hun verblijf wederrechtelijk was.
De vervolgvraag die beantwoord dient te worden is of verdachte de vreemdelingen krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft laten verrichten in Nederland, waarbij de rechtbank opmerkt dat deze begrippen op basis van de jurisprudentie van de Hoge Raad ruim uitgelegd dienen te worden. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Van de in totaal veertien aangetroffen vreemdelingen hebben er tien expliciet verklaard dat zij voor het bedrijf “ [bedrijf] ” werkten. Daarnaast hebben vier van hen tevens vermeld dat zij voor hun werkzaamheden contant werden betaald door [broer verdachte] , de broer van verdachte. Ook droegen alle aangetroffen bouwvakkers werkkleding waarop de naam [bedrijf] stond vermeld. Uit deze feiten en omstandigheden blijkt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat de aangetroffen [nationaliteit 1] en [nationaliteit 2] mannen krachtens overeenkomst voor verdachte werkten.
Beroep of gewoonte
Gelet op de periode dat verdachte de illegale personen voor zijn bedrijf [bedrijf] heeft laten werken, het aantal aangetroffen illegale personen en het feit dat hij ná de eerste controle op 2 september 2021 op dezelfde voet verder is gegaan, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat hij van het bewezenverklaarde een gewoonte heeft gemaakt.
Tezamen en in vereniging.
De rechtbank acht de bijdrage van derden bij de feiten 1 en 2 onvoldoende concreet om te kunnen spreken van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde in vereniging plegen van de feiten.
Partiële vrijspraak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de in de tenlastelegging genoemde persoon [slachtoffer 8] niet beschikte over de juiste verblijfsdocumenten. Deze persoon heeft de [nationaliteit 1] nationaliteit, terwijl in de tenlastelegging staat vermeld dat hij de [nationaliteit 2] nationaliteit zou hebben. Verdachte wordt daarom van het ten laste gelegde- voor zover dat betrekking heeft op deze persoon- vrijgesproken. Dit leidt ertoe dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte dertien personen- die wederrechtelijk in Nederland verbleven- arbeid voor zijn eenmansbedrijf [bedrijf] heeft laten verrichten.
Conclusie
De rechtbank acht- op grond van hetgeen hiervoor is overwogen alsmede de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien- wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals bewezen is verklaard.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 02 september 2021 tot en met 17 januari 2022 te Rotterdam
13 (
13 (dertien) personen, te weten:
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met de [nationaliteit 1] nationaliteit, en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] en [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] met de [nationaliteit 2] nationaliteit,
uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en voornoemde personen telkens daartoe gelegenheid en/of middelen heeft verschaft, terwijl hij, verdachte, wist dat dat verblijf wederrechtelijk was,
immers heeft hij, verdachte, bovengenoemde personen arbeid laten verrichten in het door verdachte gedreven eenmansbedrijf [bedrijf] en hij aldus van het plegen van dit misdrijf zijn beroep en een gewoonte heeft gemaakt;
2.
Op tijdstippen in de periode van 02 september 2021 tot en met 17 januari 2022 te Rotterdam

13 (dertien) personen, te weten:

[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met de [nationaliteit 1] nationaliteit, en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] en [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] met de [nationaliteit 2] nationaliteit,
die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland hadden verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten, terwijl hij, verdachte, wist dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was, en hij aldus van het plegen van dit misdrijf zijn beroep en een gewoonte heeft gemaakt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

De rechtbank zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging ten aanzien van het onder feit 1 bewezenverklaarde. Dit doet de rechtbank omdat voor het bewezenverklaarde delict een bijzondere strafbepaling bestaat die bij uitsluiting in aanmerking dient te worden genomen. De rechtbank legt dit hieronder uit.
In de wetsgeschiedenis bij de eerste strafverhoging van artikel 197a Sr wordt onder meer vermeld:
“Ten slotte vermelden wij nog dat in de artikelen 197b en volgende van het Wetboek van Strafrecht geen wijzigingen worden aangebracht. Deze artikelen, ingevoegd bij de Wet van 23 december 1993, Stb. 707, tot wijziging van de Vreemdelingenwet en van het Wetboek van Strafrecht, stellen als misdrijf strafbaar de tewerkstelling van wederrechtelijk hier te lande verblijvende vreemdelingen. Ten aanzien van die specifieke vorm van begunstiging van illegaal verblijf zijn de hierboven genoemde redenen tot verhoging van de strafbedreiging niet van toepassing. Het betreft hier immers delicten met een geheel andere achtergrond, ten aanzien waarvan de hoogte van de strafbedreiging nog steeds in overeenstemming kan worden geacht met de ernst van het delict en welke ook overigens de effectiviteit van de rechtshandhaving niet belemmert
. De hier voorgestelde wijzigingen van artikel 197a hebben daardoor tot gevolg dat de artikelen 197b en 197c voortaan als een geprivilegieerd delict moeten worden beschouwd ten opzichte van artikel 197a”[curs. rechtbank]
. [1]
Sindsdien heeft de wetgever zich niet uitgelaten over de bijzondere status van artikel 197b Sr, ook niet bij de tweede verhoging van de maximumstraf ten aanzien van artikel 197a Sr in 2016.
De wetgever noemt artikel 197b Sr met zoveel woorden een ‘geprivilegieerd delict’. Hoewel dit geen wettelijk begrip is, wordt de term in rechtsgeleerde literatuur uitsluitend gebruikt om bijzondere strafbepalingen aan te duiden waarvan de maximale strafdreiging lager is dan voor de relevante algemene strafbepaling het geval is. In het licht van dit bestendige gebruik van het begrip kan de wetgever niet anders hebben bedoeld dan dat artikel 197b ten opzichte van artikel 197a Sr een bijzondere strafbepaling vormt in de zin van artikel 55 lid 2 Sr.
De wetgever heeft aldus ondubbelzinnig tot uitdrukking gebracht dat de tewerkstelling als specifieke vorm van begunstiging van illegaal verblijf, een verlaagde strafmaat verlangt. De wetgever heeft kennelijk bij voortduring gemeend dat het behulpzaam zijn bij wederrechtelijk verblijf in Nederland door middel van werkverschaffing minder strafwaardig is dan wanneer sprake is van andere vormen van hulp. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze keuze van de wetgever te doorkruisen. Het betreft een systematische en geen logische specialis, omdat niet alle bestanddelen uit artikel 197a Sr zijn opgenomen in de artikelen 197b en 197c Sr, zoals het bestanddeel ‘uit winstbejag’. Deze specialiteitsverhouding, zoals hierboven is overwogen, volgt uit de wetsgeschiedenis.
Het voorgaande betekent dat artikel 197b Sr is aan te merken als een specialis van artikel 197a Sr. In een dergelijk geval dient de zaak te worden beoordeeld op grond van de specialis. Dit brengt mee dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor zover die rechtsvervolging is ingestoken op grond van de generalis (feit 1). Het bewezenverklaarde levert daarom uitsluitend het in de uitspraak vermelde strafbare feit op.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2 primair:
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan
8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. In dat kader heeft de raadsman aangevoerd dat vrijheid het enige is wat verdachte thans op de been houdt nu zijn bedrijf inmiddels failliet is verklaard, hetgeen in zijn privésituatie ook veel spanningen met zich meebrengt. De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een taakstraf op te leggen eventueel in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is uit winstbejag - als bewezenverklaard - dertien vreemdelingen behulpzaam geweest bij hun verblijf in Nederland, terwijl hij wist dat hun verblijf wederrechtelijk was. Hij heeft deze vreemdelingen bouwvakkerswerkzaamheden voor zijn bedrijf [bedrijf] laten verrichten waarmee hij voor zichzelf financieel gewin creëerde.
Verdachte heeft van zijn handelen een gewoonte gemaakt. De illegale vreemdelingen bevonden zich in een afhankelijke positie van verdachte. Zij hadden geen wettelijk arbeidscontract, kregen zwart betaald en konden aldus geen aanspraak maken op de (sociale) voorzieningen in dit land. Bovendien was het contante loon dat zij ontvingen -naar Nederlandse maatstaven- laag. Het behoeft geen betoog dat dit onwenselijke gevolgen voor de rechtspositie en veiligheid van deze vreemdelingen heeft. Persoonlijk leed en uitbuiting liggen in een dergelijk kwetsbare situatie immers op de loer. Daarnaast heeft het tewerkstellen van illegale vreemdelingen schadelijke (financieel-) economische gevolgen. Verdachte heeft door de vreemdelingen zwart uit te betalen immers de verplichte loonheffingen en werkgeverslasten uitgespaard. Dit leidt tot oneerlijke concurrentie en tot verstoring van de reguliere arbeidsmarkt.
Verdachte heeft door zijn handelen het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegaal verblijf in Nederland ondermijnd. Hij heeft geen rekening gehouden met de bovengenoemde schadelijke gevolgen van zijn handelen en was slechts gericht op eigen financieel gewin.
De rechtbank rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Daarbij merkt de rechtbank nog op dat verdachte hardleers is gebleken. In totaal zijn er vier inspecties geweest op bouwlocaties van verdachte. Elke inspectie had voor verdachte een signaal moeten zijn dat hij zijn handelwijze diende aan te passen, doch hij ging op de zelfde voet verder. Ook dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 december 2023, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte; met name de nadelige financiële gevolgen die de zaak voor de verdachte heeft gehad. Verdachte is viermaal bestuurlijk beboet in verband met overtreding van de Wav. Daarnaast is zijn bedrijf [bedrijf] op 7 november 2023 failliet verklaard.
Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In dit geval geldt als maximale strafbedreiging voor het bewezenverklaarde feit 2 een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren nu verdachte van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de aard en de hoogte van de straf acht geslagen op deze maximale strafbedreiging en de omstandigheid dat verdachte op geen enkel moment in het strafproces verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor zijn handelen.
Ook het feit dat verdachte in een periode van slechts enkele maanden tot vier keer toe telkens andere illegale arbeidsmigranten voor zijn bedrijf werkzaamheden heeft laten verrichten acht de rechtbank bijzonder laakbaar.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor de helft voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
De rechtbank legt daarmee een langere onvoorwaardelijke straf op dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt en de officier van justitie bij zijn eis met name onvoldoende oog heeft gehad voor de houding van verdachte ter terechtzitting en het gebrek aan reflectie van verdachte op zijn eigen handelen.
Dat een gevangenisstraf- zoals door de raadsman is betoogd- mogelijk consequenties zal hebben voor de persoonlijke omstandigheden van verdachte, heeft de rechtbank bij haar oordeel over de straf betrokken.
De tenuitvoerlegging van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55, 57, 197b en 197c van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
bewezenverklaring:
verklaart hetgeen onder feit 1 en onder feit 2 primair ten laste is gelegd bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
ontslag van alle rechtsvervolging
verklaart - ingevolge artikel 55, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht - het onder feit 1 bewezenverklaarde niet strafbaar;
ontslaat verdachte ter zake van dat feit van alle rechtsvervolging;
kwalificatie
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doen verrichten, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt ter zake het onder feit 2 primair bewezenverklaarde op de volgende straf:
een gevangenisstrafvoor de duur van
12 maandenwaarvan
6 maanden voorwaardelijkmet een
proeftijd van 2 jaren;
voorwaarde is, dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.H. van de Kant, voorzitter,
mr. A.H.J.J. van de Wetering mr. T.J. Roest Crollius, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 06 februari 2024.
Mr. Roest Crollius is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.