ECLI:NL:RBOBR:2024:4204

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
82/101840-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prejudiciële vragen aan de Hoge Raad over de verhouding tussen artikelen 197a, tweede lid, en 197b van het Wetboek van Strafrecht

Op 20 augustus 2024 vond een openbare terechtzitting plaats bij de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch, waar de rechtbank zich boog over een strafzaak tegen een verdachte die indirect bestuurder is van een bedrijf. De zaak betreft de tewerkstelling van vier Turkse chauffeurs zonder de benodigde vergunningen in Nederland. De rechtbank overweegt prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad over de verhouding tussen artikel 197a, tweede lid, en artikel 197b van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, die ter zitting aanwezig was, verzocht om aanhouding om zijn raadsman, mr. P.J. Verbeek, te kunnen consulteren. De officier van justitie, mr. E.D.I. Martens, steunde dit verzoek en voegde toe dat de strafrechtelijke route gekozen is naast een bestuursrechtelijke route, omdat de bestuursrechtelijke boetes vaak niet geïnd kunnen worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er verschillende opvattingen bestaan over de verhouding tussen de genoemde artikelen en wenst hierover duidelijkheid van de Hoge Raad. De rechtbank heeft de zaak aangehouden en zal het proces-verbaal met de te stellen vragen naar de Hoge Raad zenden. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak is voorlopig gepland op 16 januari 2025.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 82.101840.23
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van bovengenoemde rechtbank, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, op 20 augustus 2024.
De samenstelling van de rechtbank is als volgt:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. S.J.H. van de Kant en mr. L.J. Verborg, leden,
bijgestaan door H.A. van Neerven, griffier.
Als officier van justitie fungeert mr. E.D.I. Martens.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen. De voorzitter stelt de identiteit van de verdachte vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de rechtbank te zijn genaamd:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2002] ,
wonende te [adres] .
De voorzitter vermaant verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt verdachte mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
Voor zover op deze terechtzitting verklaringen zijn afgelegd, zijn deze zakelijk weergegeven.
Verdachte
De uitnodiging voor deze zitting heb ik laat gelezen. Op 17 mei 2024 heb ik ingelogd op MijnOverheid.nl. Toen heb ik gezien dat er een brief voor mij was. Ik dacht aanvankelijk dat die brief over een andere rechtszaak ging. Deze week heb ik contact opgenomen met mijn raadsman mr. Verbeek uit Ede. De tijd is te kort geweest om deze zaak met hem te bespreken. Daarom verzoek ik behandeling van deze zaak aan te houden. Ik zal contact met mr. Verbeek opnemen en hem vragen zich formeel als mijn raadsman te stellen.
De voorzitter
De rechtbank overweegt prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen over de verhouding tussen de artikelen 197a, tweede lid, en 197b van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie en verdachte zullen in de gelegenheid worden gesteld zich hierover uit te laten.
De officier van justitie draagt de zaak voor en vordert wijziging van de tenlastelegging.
De rechtbank hoort verdachte over deze vordering. De rechtbank wijst de vordering toe en beveelt dat de tenlastelegging zal worden gewijzigd zoals in die vordering staat omschreven. Een kopie van die vordering, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt, is aan dit proces-verbaal gehecht.
De rechtbank beslist dat kan worden volstaan met de uitreiking van een door de griffier gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen. De griffier overhandigt een door hem gewaarmerkt afschrift van de wijziging aan verdachte. Met toestemming van verdachte wordt het onderzoek aanstonds voortgezet.
De officier van justitie
Tegen het verzoek tot aanhouding van verdachte om hem in de gelegenheid te stellen zijn advocaat te kunnen consulteren, verzet ik mij niet. Dat verzoek kan worden toegewezen, mede tegen de achtergrond dat de rechtbank overweegt in deze strafzaak prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen.
De voorzitter
In het dossier wordt de zaak als volgt geschetst. Verdachte is indirect (feitelijk) bestuurder van [bedrijf] Verdachte – dan wel het door hem bestuurde bedrijf – heeft in de periode van 1 juni 2020 tot en met 31 augustus 2020 in Nederland vier chauffeurs met de Turkse nationaliteit tewerkgesteld als vrachtwagenchauffeur. Verdachte kende deze chauffeurs naar eigen zeggen via zijn vader. De vier chauffeurs waren niet in het bezit van een Tewerkstelling Vergunning (TWV) of Gecombineerde Vergunning Verblijf en Arbeid (GVVA). De chauffeurs werden voor hun werkzaamheden zwart en contant betaald.
Voorts acht ik van belang het volgende te benoemen. Het ‘verblijf’ van de Turkse chauffeurs in Nederland is kennelijk wederrechtelijk geworden door het verrichten van arbeid in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen (artikel 12, eerste lid, onder c, Vreemdelingenwet). Uit het dossier volgt niet waar de vreemdelingen in Nederland verbleven als zij niet in de vrachtwagen reden in het kader van hun werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur. Aan [bedrijf] is een bestuurlijke boete opgelegd in verband met overtredingen van artikel 2, eerste lid van de Wet arbeid vreemdelingen.
De rechtbank heeft geconstateerd dat in uitspraken van feitenrechters verschillende opvattingen naar voren komen over de verhouding tussen artikel 197a, tweede lid, Sr en 197b Sr. De rechtbank heeft de uiteenlopende uitspraken in een overzicht vervat, dat aan het proces-verbaal van de zitting zal worden gehecht. De rechtbank ziet een zaaksoverstijgend belang om helderheid te verkrijgen over de verhouding tussen artikel 197a, tweede lid, Sr en 197b Sr. Gelet hierop wenst de rechtbank volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen.
1. Is sprake van (een vorm van) een specialiteitsverhouding tussen art. 197a, tweede lid, en art. 197b Sr?
a. a) Zo ja, wat voor specialiteitsverhouding bestaat er tussen art. 197a, tweede lid, en 197b Sr?
b) Zo nee, hoe moet de toelichting van de wetgever in de MvT (Kamerstukken II 1994-1995, 24 269, nr. 3, blz. 3) met betrekking tot het ‘geprivilegieerd delict’ worden opgevat?
2. In hoeverre kunnen casusgerelateerde elementen bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag of in een concreet geval al dan niet sprake is van een (specialiteits)verhouding? Zonder uitputtend te zijn, noemt de rechtbank de volgende elementen:
- de mate van voordeel voor de verdachte;
- het moment waarop en de grond op basis waarvan het verblijf (van een vreemdeling die arbeid verricht) in Nederland wederrechtelijk is (geworden);
- de aard van het verblijf en het verband tussen het verblijf en de te verrichten arbeid;
- de aard en inhoud van de overeenkomst op basis waarvan arbeid wordt verricht;
3. Welke rechtsgevolgen heeft de verhouding tussen 197a, tweede lid, en 197b Sr als beide feiten, alternatief dan wel cumulatief, ten laste zijn gelegd? Heeft die verhouding in het bijzonder gevolgen voor:
- de bewezenverklaring,
- de strafbaarheid van het feit (kwalificatie)
- de strafbaarheid van verdachte
- de strafoplegging (incl. eventuele samenloopperikelen)?
De rechtbank is ook geïnteresseerd in de vraag of er onder geen enkele omstandigheid sprake kan zijn van een vervolgingsbeletsel, indien in het bestuursrecht reeds een boete is opgelegd wegens overtreding van artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen. In deze casus is de bestuursrechtelijke boete echter opgelegd aan de rechtspersoon, terwijl in de strafzaak de natuurlijke persoon terechtstaat, zodat deze casus zich niet leent voor die vraag.
De voorzitter deelt mede dat volgens het procesreglement van de Hoge Raad de officier van justitie en de verdediging een termijn krijgen voor het indienen van schriftelijke opmerkingen, indien de Hoge Raad de vraag in behandeling neemt.
De rechtbank geeft de officier van justitie en de verdachte te gelegenheid te reageren op de door de rechtbank geformuleerde vragen.
Vervolgens deelt de
officier van justitiehaar visie mede over het stellen van prejudiciële vragen, overeenkomstig haar op schrift gestelde standpunt verwoord in haar e-mailbericht van 19 augustus 2024. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. Een kopie van het schriftelijk standpunt van de officier van justitie maakt als bijlage deel van dit proces-verbaal uit. Zij voegt daar het volgende aan toe:
Ik kan mij vinden in de geformuleerde vragen. Er is overigens gekozen voor de strafrechtelijke route naast een bestuursrechtelijke route omdat toepassing van het bestuursrecht mogelijk geen gevolgen voor het bedrijf heeft. De ervaring is dat bestuurlijke boetes vaak niet kunnen worden geïnd omdat de verdachte bedrijven worden beëindigd en een nieuw bedrijf wordt opgestart waarop de bestuurlijke boete niet kan worden verhaald. Bij een strafrechtelijke veroordeling krijgt het verdachte bedrijf een strafblad dat ook de eventuele rechtsopvolger van het verdachte bedrijf raakt. Bovendien kan in het strafrecht ook de natuurlijk persoon als feitelijk leidinggever worden vervolgd, zoals in dit geval. In vaste jurisprudentie wordt ook onderkend dat de bestuursrechtelijke route en de strafrechtelijke route naast elkaar kunnen bestaan, omdat de doelen anders zijn.
Verdachte
Ik begrijp dat de rechtbank vragen wil stellen aan de hoogste rechter. Ik begrijp ook dat het van belang is dat mijn advocaat zich stelt in de strafzaak, zodat hij op de juridische inhoud kan ingaan in die procedure bij de hoogste rechter.
De rechtbank onderbreekt het onderzoek om zich in raadkamer te beraden. Na de hervatting van het onderzoek deelt
de voorzitterhet volgende mede.
 De rechtbank zal de behandeling van deze zaak aanhouden om verdachte in de gelegenheid te stellen contact met zijn raadsman op te nemen, mede met het oog op de prejudiciële procedure.
 De rechtbank zal het proces-verbaal van deze zitting, waarin de aan de Hoge Raad te stellen prejudiciële vragen zijn verwoord, naar de Hoge Raad zenden.
 Na afloop van de prejudiciële procedure, zal de inhoudelijke behandeling van de strafzaak plaatsvinden. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen verdachte zal – onder voorbehoud – plaatsvinden op 16 januari 2025 op een nog nader te bepalen tijdstip.
De rechtbank:

schorsthet onderzoek
voor onbepaalde tijd, in afwachting van de reactie van de Hoge Raad op de door de rechtbank gestelde prejudiciële vragen en om verdachte in de gelegenheid te stellen zijn raadsman te consulteren.
 beveelt de oproeping van verdachte tegen het tijdstip van de nadere terechtzitting met kennisgeving van dat tijdstip aan de raadsman van verdachte. Dit zal mr. P.J. Verbeek, advocaat te Ede zijn, aldus verdachte.
Stelt de stukken met dat doel in handen van de officier van justitie.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.