Conclusie
Nummer22/00665
Inleiding
Het eerste middel
Ik doe hierbij aangifte van mishandeling. Ik kan mij nog goed herinneren wat er op die 23 oktober 2018 is gebeurd. Ik liep naar het toilet op mijn kamer, ik heb [kamer]
(het hof begrijpt: [kamer] aan de [a-straat 1] te [plaats]). Ik deel dit toilet en deze badkamer met [verdachte]
(het hof begrijpt: [verdachte]). Ik zag dat ze het toilet binnen kwam lopen. Ik voelde direct hierna pijn op mijn lichaam, rechter bovenarm en borst. Ik zag vervolgens bloed op mijn arm en borst. Ik ben vervolgens direct het toilet uitgelopen en de gang van de afdeling ingelopen. Ik ben overgebracht naar de GGZ in [plaats], hier heeft de arts mijn wonden gehecht en verbonden. Hier hoorde ik dat ik steekwonden had op mijn rug, borst en bovenarm. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
[slachtoffer] is zonet op verschillende plaatsen gestoken. Ik heb geconstateerd dat zij een diepe steekwond in haar rechter schouder heeft. Deze is dichtgemaakt middels drie hechtingen. Daarnaast constateer ik een kleine oppervlakkige steekwond in haar rechter borst en op haar rug. Voor zowel de steekwond op haar borst als rug heb ik een hechting gebruikt.
(p. 8) Op 24 oktober 2018 kreeg ik de melding dat er een persoon op 23 oktober 2018 bij de GGZ in [plaats] aan de [a-straat 1] was gestoken met een mes.
(pg. 9) [verdachte] heeft met een aardappelschilmesje op het lichaam van aangeefster gestoken. Later die dag [van 31 oktober 2018, MvW] heb ik een kort gesprek gehad met [verdachte]. Ze vertelde direct dat ze spijt had van haar daad.
(pg. 16) Ik had een mes meegenomen naar mijn kamer; ik had een aardappelschilmesje op mijn kamer.
(pg. 17) [slachtoffer] ging naar de wc en toen heb ik haar met een mes gestoken. Ze ging naar de wc en toen heb ik een paar keer gestoken en toen vluchtte ze weg.
(pg. 18) Ik wilde haar in haar arm en borst steken. Ik stak haar op het moment dat ze op de wc zat.”
en rugvan [slachtoffer], waar zich vitale organen bevinden. Door gebruik te maken van een mes en met kracht te steken, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. Dat het letsel uiteindelijk beperkt is gebleven, doet hieraan niet af.” (gecursiveerde woorden ingevoegd door het hof, MvW)
Het tweede middel
(pg. 3) Ik ben werkzaam als psychiater bij de GGZ [A]. Ik ben voornamelijk werkzaam op de GGZ-afdeling gelegen aan de [b-straat 1] te [plaats]. Op 13 oktober 2020, omstreeks 00:25 uur, vond er een brandstichting plaats welke door [verdachte] werd gepleegd, In haar kamer had ze verschillende stukken kleding op haar bed gelegd. Vervolgens had ze haar kleding in brand gestoken. Hierdoor stond haar kleding en dekbed in brand.
(pg. 4) Ik ben blij dat het op tijd kon worden geblust, anders was er een reële kans dat de brand steeds groter werd en het een grote uitslaande brand zou worden. Er wonen hier 23 patiënten. Veel van onze patiënten zijn slecht ter been. Als er een grote brand zou ontstaan dan wordt het moeilijk om alle personen veilig uit het pand te halen. Een brand is heel erg gevaarlijk in onze instelling. [verdachte] was de enige die op dat tijdstip in haar kamer was. Op dat tijdstip slapen de meeste patiënten ook. [verdachte] had tegen [betrokkene 3] gezegd dat ze de persoon was die de brand had gesticht. Ik hoorde haar ook tegen mij zeggen dat ze de persoon was welke de genoemde brand had gesticht. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
(pg. 7) In de nacht van 13 oktober 2020, was ik als verpleegkundige werkzaam voor GGZ [A] vestiging [b-straat 1] [plaats]. Tijdens mijn dienst was ik alleen, ik heb dan de zorg over drieëntwintig niet zelfredzame patiënten. Op 13 oktober, omstreeks 00:25 uur, kwam [verdachte] naar het kantoor gelopen. Ik hoorde dat ze zei: ‘ik heb mijn bed in de fik gezet’. Ik ben direct naar haar kamer gelopen. Ik zag dat de toegangsdeur (pg. 8) openstond. Ik zag dat op haar bed een aantal kledingstukken in brand stond. De vlammen waren ongeveer tachtig à honderd centimeter hoog. Wat mij opviel, was dat het raam open, op kantelen stond.
(pg. 16) Ik stelde een onderzoek in aan de [b-straat 1] te [plaats]. Hier zou in de nacht van 13 oktober brand zijn gesticht door bewoonster [verdachte]
(het hof begrijpt: [verdachte]). In dit pand is GGZ [A] gevestigd. Op de tweede verdieping verblijven drieëntwintig oudere cliënten en op de derde verdieping nog eens negen cliënten. Wij hebben de kamer bekeken
(het hof begrijpt: de kamer van [verdachte]). De kamer, ongeveer twintig vierkante meter, kan ik als volgt beschrijven; Rechts achtereenvolgens een kapstok, een kast, tafel en een klein tafeltje welke vol stonden/lagen met spullen. Links achter de doucheruimte een nachtkastje vol met spullen, een bed en dan tegen het raam aan een luie stoel vol met pluchen knuffels, kleding en andere spullen. Tussen deze stoel en het kleine tafeltje stond een houten stoel die ook vol lag met goederen. De brand is ontstaan op het bed. Het matras en dekbed, zijn beide brandvertragend. De brand is aangestoken door een aantal kledingstukken die op het dekbed lagen. Door de hitte is het dekbed wel aangestraald en beschadigd. Het raam en de deur stonden open toen de brand ontstond.
(pg. 17) In het ergste scenario zou de kamer uitbranden en de gang vol met rook komen te staan. Er was voldoende brandstof in de kamer aanwezig om tot een fikse brand te komen. De cliënten op de tweede verdieping zijn niet zelfredzaam. Dit varieert van lopen met rollator, verplaatsen in een scootmobiel en zelfs bedlegerig. De aanwezige medewerkers zouden dan in een gang die vol met rook staat drieëntwintig cliënten moeten evacueren en daarna nog eens negen cliënten van de derde verdieping.
(pg. 33) Opmerking verbalisant: Dit verhoor wordt middels de vraag antwoord methode afgenomen. Vragen van de verbalisant gaan vooraf met de letter ‘V’, de opmerkingen van de verbalisanten gaan vooraf aan de letter “O’, antwoorden van de verdachte met de letter ‘A’.
(pg. 34) V: Je bent dinsdagmiddag 13 oktober 2020 aangehouden voor brandstichting bij een GGZ-instelling te [plaats]. Wat is er volgens jou gebeurd?
A: Ik had een shirtje en een broek in brand gestoken, die lagen op mijn bed. Ik heb meteen daarna de nachtdienst geroepen en die kwam het gelijk blussen.
V: Hoe heb jij de brand gesticht?
A: Met een aansteker.”
Het derde middel
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat derechtbank ten onrechte de bekennende verklaring van verdachte bij de politie heeft gebruikt, nu zij geen verhoorbijstand, noch consultatie door een raadsman heeft gehad, zulks terwijl het een kwetsbare verdachte betreft.
“Artikel 27c
Artikel 281.De verdachte heeft het recht om zich, overeenkomstig de bepalingen van dit wetboek, te doen bijstaan door een raadsman.2. Aan de verdachte wordt overeenkomstig de wijze bij de wet bepaald door een aangewezen of gekozen raadsman rechtsbijstand verleend.(…)
1. De verdachte kan vrijwillig en ondubbelzinnig afstand doen van het recht op rechtsbijstand, bedoeld in artikel 28, eerste lid, tenzij in dit wetboek anders is bepaald.
2. Wanneer de rechter of opsporingsambtenaar blijkt dat de verdachte de in het eerste lid bedoelde afstand van recht wil doen, licht deze hem in over de gevolgen daarvan en deelt deze hem mee dat hij van zijn beslissing kan terugkomen. Hiervan wordt proces-verbaal opgemaakt.
1. Indien een kwetsbare verdachte of een verdachte van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld, is aangehouden, stelt de hulpofficier van justitie die bij de voorgeleiding beveelt dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek, het bestuur van de raad voor rechtsbijstand onverwijld van zijn aanhouding in kennis, opdat het bestuur een raadsman aanwijst. Deze kennisgeving kan achterwege blijven indien de verdachte een raadsman heeft gekozen en deze of een vervangende raadsman tijdig beschikbaar zal zijn.
2. Indien een verdachte die is aangehouden voor een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, desgevraagd rechtsbijstand wenst, stelt de hulpofficier van justitie die bij de voorgeleiding beveelt dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek, het bestuur van de raad voor rechtsbijstand hiervan onverwijld in kennis, opdat het bestuur een raadsman aanwijst. De tweede volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.
3. Indien de verdachte is aangehouden voor een strafbaar feit waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten, en hij desgevraagd rechtsbijstand wenst, wordt hij in de gelegenheid gesteld contact op te nemen met een door hem gekozen raadsman.
(…)
1. De aangehouden verdachte voor wie ingevolge artikel 28b een raadsman beschikbaar is, wordt de gelegenheid verschaft om voorafgaand aan het eerste verhoor gedurende een termijn van ten hoogste een half uur met hem een onderhoud te hebben. De hulpofficier van justitie kan deze termijn, indien deze ontoereikend blijkt, op verzoek van de verdachte of zijn raadsman met ten hoogste een half uur verlengen, tenzij het belang van het onderzoek zich daartegen verzet. Het onderhoud kan ook door middel van telecommunicatie plaatsvinden.
2. De verdachte, bedoeld in artikel 28b, eerste lid, kan slechts afstand doen van het in het eerste lid bedoelde onderhoud, nadat hij door een raadsman over de gevolgen daarvan is ingelicht.
1. Op verzoek van de aangehouden verdachte en de verdachte die is uitgenodigd om op een plaats van verhoor te verschijnen om te worden verhoord, kan de raadsman het verhoor bijwonen en daaraan deelnemen. Het verzoek wordt gericht aan de verhorende ambtenaar of de hulpofficier van justitie. De verhorende ambtenaar kan een verzoek van de verdachte of diens raadsman tot onderbreking van het verhoor voor onderling overleg afwijzen, indien door het voldoen aan herhaalde verzoeken de orde of de voortgang van het verhoor zou worden verstoord.
2. De verdachte kan tijdens het verhoor dat niet door een raadsman wordt bijgewoond, verzoeken dat het wordt onderbroken voor overleg met een raadsman. De verhorende ambtenaar stelt hem daartoe zo veel mogelijk in de gelegenheid, tenzij door het voldoen aan herhaalde verzoeken de orde of de voortgang van het verhoor zou worden verstoord.
(…)”
“Artikel 6.1.50
Artikel 6.1.51
Ibrahim and Others,cited above, § 274, and
Simeonovi, cited above, § 120):