Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
(1) de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg, over de tenaamstelling van telefoonnummers;
(2) t/m (7) een aantal transcripties van telefoongesprekken;
(8) en (9) twee processen-verbaal van opsporingsambtenaren met betrekking tot het aantreffen en de inbeslagneming van een heroïnezending in een tweetal tassen op Schiphol;
(11) t/m (15) nog enkele transcripties van telefoongesprekken alsmede de tekst van enkele onderschepte tekstberichten en als bewijsmiddel (16):
Op 03 september 2013 hoorde ik, verbalisant [verbalisant 1] met collega [verbalisant 2] de verdachte [verdachte]. Tijdens het verhoor werd van 15.12 uur tot 15.30 uur een pauze gehouden. De audioapparatuur werd om 15.12 uur in de pauzestand gezet. Direct nadat collega [verbalisant 2] de verhoorruimte had verlaten zei verdachte tegen mij dat hij wekenlang een zending naar Schiphol probeerde te krijgen, maar dat dat hem steeds niet lukte. Ik vroeg hem hierop wat dat voor zending was, dat hij naar Schiphol probeerde te krijgen. Vervolgens zag ik dat verdachte naar het audioapparatuur keek. Ik zag vervolgens dat verdachte voorover boog en op het display van het audioapparatuur keek. Hierop zag ik dat verdachte het audioapparatuur in zijn handen nam en zag ik dat hij weer op het display van het apparaat keek. Ik zag dat verdachte het apparaat weer op tafel legde en weer ging zitten. Vervolgens antwoordde verdachte: "hero". Na een korte stilte zei verdachte vervolgens: "Er zijn meer Pakistanen die bezig zijn met heroïne."
a) Volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dient de verdachte niet enkel het recht te hebben op consultatie van een raadsman voorafgaand aan zijn verhoor, maar dient de raadsman ook aanwezig te zijn ten tijde van het verhoor, om zijn recht op een eerlijk proces ex artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te waarborgen. Daarbij wordt in het bijzonder verwezen naar de uitspraken Salduz tegen Turkije en Panovits tegen Cyprus en daarop gebaseerde jurisprudentie van het EHRM. Op 22 oktober 2013 is door de Europese Unie een Richtlijn (2013/48/EU) aangenomen, waarin deze rechten van de verdachte expliciet zijn opgenomen. De Richtlijn dient uiterlijk 27 november 2016 in Nederland te zijn omgezet. De Straatsburgse jurisprudentie heeft volgens de raadsman, met betrekking tot het recht op bijstand tijdens liet politieverhoor, declaratoire werking. Nu in deze zaak het recht op rechtsbijstand in strijd met artikel 6 EVRM is toegepast en artikel 359a Sv van is, dient al het uit de verhoren van de verdachte verkregene van het bewijs te worden uitgesloten.
(...)
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ten aanzien van het verweer onder a)
De Hoge Raad heeft bij arrest van 1 april 2014 met betrekking tot de huidige verhoorbijstand in Nederland het volgende overwogen:
"In artikel 15 van de Richtlijn van de Europese Unie (2013/48/EU) is bepaald dat de implementatietermijn loopt tot 27 november 2016. Dat brengt mee dat tot die datum geen rechtstreeks werkende rechten of verplichtingen aan de inhoud van die Richtlijn kunnen worden ontleend. Reeds uit het stellen van die termijn blijkt voorts dat de Europese regelgever aanvaardt dat zich de situatie kan voordoen dat de wetgeving van een lidstaat op dit moment nog niet voldoet aan de door de Richtlijn gestelde eisen. Dit laatste is met betrekking tot de verhoorbijstand in Nederland het geval, nu een op de bepalingen van de Richtlijn toegesneden wettelijke regeling daarvan vooralsnog ontbreekt. Het ligt - mede gelet op de beleidsmatige, organisatorische en financiële aspecten - op de weg van de wetgever de invoering van de vereiste wettelijke regeling van verhoorbijstand met voortvarendheid ter hand te nemen. Dit gaat de rechtsvormende taak van de Hoge Raad te buiten." (HR 1 april 2014, NJ 2014, 268)
Het hof maakt die overweging tot de zijne en ziet in het aangevoerde geen aanleiding hiervan af te wijken. Het verweer wordt verworpen."
3.Beoordeling van de middelen voor het overige
4.Beslissing
6 september 2016.