ECLI:NL:HR:2018:1051

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
2 juli 2018
Zaaknummer
17/01374
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overzichtsarrest zwaar lichamelijk letsel en de kwalificatie van zware mishandeling

In deze zaak gaat het om de kwalificatie van zwaar lichamelijk letsel in het kader van een strafzaak tegen de verdachte, die op 3 oktober 2015 in Leiden een ander, [betrokkene 3], heeft mishandeld. De Hoge Raad behandelt de vraag of de gebroken kaak en de afgebroken tand van het slachtoffer als zwaar lichamelijk letsel kunnen worden gekwalificeerd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het letsel als zwaar lichamelijk letsel moest worden aangemerkt, maar de Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel niet voldoende gemotiveerd is. De Hoge Raad wijst op de noodzaak van nadere vaststellingen omtrent de aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen, en het uitzicht op herstel. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak voor wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden waaronder letsel is toegebracht, en de noodzaak om deze beoordeling goed te motiveren.

Uitspraak

3 juli 2018
Strafkamer
nr. S 17/01374
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 28 februari 2017, nummer 22/002628-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.A.C. de Bruijn, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, in welke vernietiging niet is begrepen de aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van [betrokkene 1] (feit 1) en [betrokkene 2] (feit 1), tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Aan de beoordeling van het eerste middel voorafgaande beschouwing

2.1.
Mishandeling wordt bedreigd met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren (art. 300, eerste lid, Sr). Deze mishandeling kan bestaan in het toebrengen van lichamelijk letsel. Indien het feit "zwaar lichamelijk letsel" tot gevolg heeft, wordt het feit bedreigd met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren (art. 300, tweede lid, Sr). Het opzettelijk aan een ander toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – zware mishandeling – wordt bedreigd met een gevangenisstraf van acht jaren (art. 302, eerste lid, Sr). Ook in andere strafbepalingen is het toebrengen of veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel opgenomen als delictsbestanddeel dan wel als strafverzwarende omstandigheid (zie bijvoorbeeld art. 308, eerste lid, Sr en art. 312, tweede lid, Sr).
2.2.
Het Wetboek van Strafrecht bevat geen definitie of omschrijving van zwaar lichamelijk letsel. Art. 82 Sr geeft echter wel tot op zekere hoogte invulling aan dat begrip doordat deze bepaling inhoudt dat onder zwaar lichamelijk letsel wordt begrepen: "ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden, en afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw", alsmede "storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken geduurd heeft". Blijkens de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 8-10 besproken wetsgeschiedenis strekt art. 82 Sr ertoe buiten twijfel te stellen dat in de in die bepaling genoemde gevallen sprake is van zwaar lichamelijk letsel, maar is niet beoogd in art. 82 Sr een limitatieve opsomming te geven.
2.3.
In lijn met de wetsgeschiedenis is in de rechtspraak van de Hoge Raad vooropgesteld dat art. 82 Sr de rechter de vrijheid laat om ook buiten de hiervoor onder 2.2 aangeduide gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar normaal spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Gelet op de uiteenlopende vormen waarin lichamelijk letsel zich kan voordoen, kan bezwaarlijk precies worden aangegeven wanneer dat letsel als zwaar lichamelijk letsel geldt.
2.4.
Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. (Vgl. onder meer HR 16 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5802, NJ 2000/510.) De beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd. Bij een veelvoud van verwondingen kan in voorkomende gevallen de beoordeling worden betrokken op de verwondingen in hun totaliteit (vgl. HR 15 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5618).
De vaststelling aan de hand van deze gezichtspunten of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, zal vaak worden gegrond op gegevens van medische aard. In evidente gevallen kan bij die vaststelling ook in aanmerking worden genomen hetgeen algemene ervaringsregels omtrent die gezichtspunten leren.
2.5.
Wat de aard van het letsel betreft, kan uit de onder 2.2 genoemde wetsgeschiedenis worden afgeleid dat, buiten de in art. 82 Sr genoemde gevallen, ook het verlies van het gebruik van een zintuig, verminking en verlamming als zwaar lichamelijk letsel zijn te beschouwen. Van zodanig letsel kan eveneens sprake zijn bij ernstige lichamelijke schade aan de gezondheid, bijvoorbeeld vanwege een inwendige biochemische ontregeling die haar oorsprong vindt in het achterwege laten van het gebruik van voor de gezondheid onontbeerlijke geneesmiddelen of vanwege een besmetting van een persoon met een bacterie of virus, zoals het HIV-virus (vgl. HR 1 maart 1983, ECLI:NL:HR:1983:AB7540, NJ 1983/497, respectievelijk HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 2003/552).
Psychische gevolgen die niet zonder meer zijn aan te merken als een (ver)storing van de verstandelijke vermogens zoals bedoeld in art. 82, tweede lid, Sr, kunnen echter niet worden aangemerkt als "zwaar lichamelijk letsel" (vgl. met betrekking tot thans art. 248, zevende lid, Sr, HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9407, NJ 2013/436).
2.6.
Een veelvoorkomende categorie letsel betreft (bot)fracturen. Indien sprake is van een zodanige fractuur dat operatief ingrijpen van een zekere ernst is vereist, geldt in de regel dat die fractuur, vanwege onder meer de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen, zwaar lichamelijk letsel vormt. Ten aanzien van gebitsschade, zoals afgebroken tanden, verdient opmerking dat, nu gebitsschade niet zonder meer kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, in beginsel nadere specifieke vaststellingen met betrekking tot in het bijzonder de noodzaak en de aard van het medische (tandheelkundige) ingrijpen, noodzakelijk zijn. Overigens kan, in relatie tot de hier genoemde alsook andersoortige vormen van letsel, relevant medisch ingrijpen ook bestaan uit een andere medische behandeling dan operatief ingrijpen.
2.7.
Een ander mogelijk gezichtspunt betreft het uitzicht op herstel. Daarbij geldt – ook buiten de situatie waarin operatief ingrijpen heeft plaatsgevonden – dat van zwaar lichamelijk letsel niet alleen sprake kan zijn indien het uitzicht op herstel in belangrijke mate ontbreekt, doch ook indien het letsel gepaard gaat met een langere periode van herstel of van onzekerheid over de mogelijkheid en de mate van herstel. Voorts kan van belang zijn in hoeverre tijdens de periode van herstel sprake is van pijn en/of fysieke beperkingen. Daarom is bijvoorbeeld de enkele vaststelling dat sprake is van een (al dan niet zware) hersenschudding, niet toereikend voor de kwalificatie "zwaar lichamelijk letsel"; daarvoor zijn nadere vaststellingen noodzakelijk (vgl. HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:89).
In voorkomende gevallen kan in de beoordeling voorts worden betrokken of restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meerdere littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert, en eventueel of in verband met dat litteken – langdurige – pijnklachten (hebben) bestaan.
2.8.
De beantwoording van de vraag of letsel als "zwaar lichamelijk letsel" moet worden aangemerkt, is buiten de hiervoor onder 2.2 aangeduide gevallen in belangrijke mate voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Zijn oordeel dienaangaande kan in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst. Indien echter uit de bestreden beslissing niets blijkt omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel zal dat aanleiding kunnen geven tot cassatie.

3.Beoordeling van het eerste middel

3.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde ontoereikend is gemotiveerd nu uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat sprake was van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in art. 302, eerste lid, Sr.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig het hem onder 2 tenlastegelegde bewezenverklaard dat:
"hij op 3 oktober 2015 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander aan [betrokkene 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en een afgebroken tand, heeft toegebracht, door [betrokkene 3] meermalen met een vuist in het gezicht te slaan/stompen".
3.2.2.
Het door het Hof in zoverre bevestigde vonnis van de Rechtbank houdt ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende in:
"Aangifte
Op 14 oktober 2015 heeft [betrokkene 3] aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij op 3 oktober 2015 in de vroege ochtend samen met een vriend op weg was naar de woning van een kennis van hen, [betrokkene 4] . Zij woonde aan de [a-straat] te Leiden. De vriend en hij gingen de woning binnen. In de woning waren nog twee andere mannen. Eén van hen was een blanke man van 30-35 jaar oud, die veel tatoeages over zijn gehele lichaam en een redelijk groot postuur had. Hij is er later achter gekomen dat dit de verdachte was, zijnde de ex-vriend van [betrokkene 4] . Hij herkende de verdachte in een documentaire als de persoon die hem mishandeld en bedreigd had. De tweede man was een negroïde man. In de woonkamer namen [betrokkene 3] en zijn vriend plaats op de bank. De blanke man zei op dwingende wijze "je moet geld gaan pinnen, je moet drugs halen". [betrokkene 3] zei dat hij geen geld had. Toen werd tegen zijn vriend gezegd dat deze 500 euro moest gaan pinnen. Zijn vriend reageerde niet echt. De tweede man zei tegen zijn vriend dat hij "bloed wilde zien". Dit kwam ook erg bedreigend over. Uit het niets kreeg [betrokkene 3] een harde vuistslag in zijn gezicht. Dit gebeurde met veel kracht, want door de klap zakte hij in elkaar, voelde hij een hevige pijnscheut door zijn hoofd gaan en voelde hij dat één van zijn voortanden afbrak. Hij hoorde later van zijn vriend dat de blanke man deze klap gaf. Vervolgens voelde en zag hij dat de tweede man hem meerdere keren hard en met kracht in zijn gezicht sloeg. Hij voelde hierdoor enorme pijn in zijn rechterkaak en zijn lip. Door de hevige klappen die hij kreeg besefte hij niet meer goed wat er gebeurde en zakte hij nog verder in elkaar. Hij zag dat hij hevig bloedde en dat zijn bloed voor hem op de vloer terecht kwam. (...) De volgende dag is hij naar de spoedeisende hulp van het LUMC gegaan. Geconstateerd is dat onder meer zijn rechterkaak was gebroken en dat hij een afgebroken voortand had. (...)
De verklaringen van de getuigen
[betrokkene 5] heeft, in aanwezigheid van haar vriend [betrokkene 6] , verklaard dat zij en haar vriend op 3 oktober 2015 [betrokkene 3] (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 3] ) aantroffen. [betrokkene 3] had een bebloed gezicht en miste een halve tand. (...)
[betrokkene 4] heeft verklaard dat zij in haar woning, op een hocker, een paar bloeddruppels heeft gezien. (...)
Het oordeel van de rechtbank
(...)
De rechtbank is (...) van oordeel dat het letsel van de aangever, een gebroken kaak en een afgebroken voortand, dient te worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel."
3.3.
Blijkens de bewijsvoering heeft het slachtoffer ten gevolge van het met de vuist slaan/stompen in het gezicht een gebroken kaak en een afgebroken tand bekomen. Het daarop gebaseerde oordeel van het Hof dat aldus zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, is – mede gelet op hetgeen onder 2 is vooropgesteld – niet toereikend gemotiveerd, nu ten aanzien van zowel de gebroken kaak als de afgebroken tand nadere vaststellingen omtrent in het bijzonder de noodzaak en de aard van medisch, al dan niet operatief of tandheelkundig ingrijpen alsmede het uitzicht op herstel ontbreken. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.4.
Het middel slaagt.

4.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien, M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in het bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 juli 2018.