ECLI:NL:HR:2018:437

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
27 maart 2018
Zaaknummer
16/04407
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsbijstand door de voorkeursadvocaat en bewijsuitsluiting in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1988, die in hoger beroep had aangevoerd dat zijn recht op rechtsbijstand door zijn voorkeursadvocaat was geschonden. De verdediging beriep zich op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, en stelde dat het niet geven van gehoor aan het verzoek om rechtsbijstand van de voorkeursadvocaat leidde tot bewijsuitsluiting van de verklaring die de verdachte bij de politie had afgelegd.

Het Hof had het verweer van de verdachte verworpen, omdat uit het dossier bleek dat de verdachte voorafgaand aan zijn verhoor bij de politie rechtsbijstand had gehad van mr. A.M. van Bremen. Het Hof concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte niet effectief was bijgestaan en dat er geen aanknopingspunten waren voor de stelling dat er geen pogingen waren gedaan om gehoor te geven aan het verzoek om rechtsbijstand door mr. E. Tamas. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof het verweer zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk had verworpen.

De Hoge Raad concludeerde dat het middel tevergeefs was voorgesteld en dat de beslissing van het Hof in stand bleef. De uitspraak benadrukt het belang van effectieve rechtsbijstand en de voorwaarden waaronder bewijsuitsluiting kan plaatsvinden in het strafrecht.

Uitspraak

27 maart 2018
Strafkamer
nr. S 16/04407
LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 13 april 2016, nummer 22/002339-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E. Tamas, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel komt op tegen de verwerping van een tot bewijsuitsluiting strekkend verweer, inhoudende dat "er geen gehoor is gegeven aan het verzoek van de verdachte om rechtsbijstand van zijn voorkeursadvocaat".
2.2.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde door de raadsman van de verdachte gevoerde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman betoogd - zakelijk weergegeven - dat er sprake is van schending van artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu er geen gehoor is gegeven aan het verzoek van de verdachte om rechtsbijstand van zijn voorkeursadvocaat. De verdediging heeft zich in dit kader beroepen op een uitspraak van het Europees hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) van 20 oktober 2015 (Dvorski tegen Kroatië). Als er geen pogingen zijn gedaan de voorkeursadvocaat in te schakelen is er volgens het EHRM sprake van strijd met het recht op een eerlijk proces. De schending dient ertoe te leiden dat de bij de politie afgelegde verklaring van de verdachte van het bewijs wordt uitgesloten, met als gevolg vrijspraak van de verdachte ter zake van het ten laste gelegde.
Het hof overweegt als volgt. Blijkens pagina 17 van het dossier, betreffende een verklaring optreden strafpiket, heeft de verdachte voorafgaand aan zijn verhoor bij de politie consultatiebijstand gehad van mr. A.M. van Bremen. Gesteld noch gebleken is dat de rechtsbijstand door mr. Van Bremen niet effectief is geweest. Het hof stelt aldus vast dat de verdachte niet verstoken is geweest van rechtsbijstand. Voorts stelt het hof vast dat in het procesdossier geen aanknopingspunten te vinden zijn voor de stelling van de raadsman dat geen pogingen zijn gedaan om gehoor te geven aan het verzoek van de verdachte om rechtsbijstand door mr. Tamas. Het verweer wordt verworpen."
2.3.
In de hiervoor onder 2.2 weergegeven overwegingen van het Hof ligt als diens oordeel besloten dat het in het middel bedoelde verweer inhield dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv en dat zulks tot bewijsuitsluiting dient te leiden. Reeds omdat uit niets blijkt dat bij de behandeling van de zaak door het Hof door of namens de verdachte iets is aangevoerd over het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het daardoor veroorzaakte nadeel, heeft het Hof het verweer zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk verworpen.
2.4.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 maart 2018.