Voetnoten
1.De volledige kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde luidt: “om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te bevorderen een ander middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen”.
2.Het onder feit 2 eerste (bitcoins) en tweede (geld) cumulatief/alternatief bewezenverklaarde is gekwalificeerd als: “medeplegen van schuldwitwassen” en “schuldwitwassen”.
3.De volledige kwalificatie van het bewezenverklaarde onder 3 primair luidt: “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van Politie, Team rechtshulp, Den Haag, doorgenummerd blz. 455-461, door het hof opgenomen onder bewijsmiddel 10.
5.Zie onder meer de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, zoals die door het hof is opgenomen als bewijsmiddel 2.
6.Arrest van het hof, p. 9 en 10.
7.Zie het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting d.d. 18 januari 2022, p. 2 en het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting d.d. 22 april 2022, p. 2 en 4.
8.NB: het requisitoir op dit punt is voor het overgrote deel gelijkluidend aan de appelmemorie met betrekking tot het beslag, met een enkele aanvulling in het requisitoir.
9.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting d.d. 22 april 2022, p. 2.
10.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting d.d. 22 april 2022, p. 2 en 3.
11.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting d.d. 22 april 2022, p. 4. Door verdachte zelf is opgemerkt dat hij zijn iPhone en USB-sticks terug wil krijgen omdat daarop privéfoto’s staan en (desgevraagd) dat hij niet kan aangeven op welke iPhone of USB-sticks privégegevens staan en dat hij niet alsnog toestemming wil geven voor een onderzoek door de politie naar de inhoud van de in beslag genomen telefoons en gegevensdragers.
12.Fokkens in: Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, art. 33a Sr, aant. 5 (online, bijgewerkt 1 september 2020).
13.Meijer in: Tekst & Commentaar, art. 33a Sr, aant. 3f (online, bijgewerkt 1 augustus 2023).
14.Het toebehorensvereiste staat in onderhavige zaak niet ter discussie en laat ik daarom verder rusten.
23.HR 7 december 1971, NJ 1972, 197 (De Marconist).
25.P.C. Vegter in: Handboek strafzaken, paragraaf 55.3 (online, bijgewerkt 1 maart 2014); F.W. Bleichrodt & P.C. Vegter, Sanctierecht. Deventer: Kluwer 2021, p. 297; Meijer in: Tekst & Commentaar bij art. 36c Sr, aant. 2c (online, bijgewerkt 1 augustus 2023).
26.Zie bijvoorbeeld: HR 25 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:773, waarin het hof, onder verwijzing naar een onherroepelijke veroordeling ter zake van (kort gezegd) afdreiging, verkrachting, computervredebreuk en het wederrechtelijk wissen van gegevens, bevolen tot onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen, waaronder een groot aantal gegevensdragers, meerdere computerkasten, een iPad en twee iPhone. Door de steller van het middel werd geklaagd over de onttrekking van een computerkast en de iPad. De Hoge Raad casseerde omdat het hof ontoereikend heeft gemotiveerd waarom de voorwerpen behoorden tot een gezamenlijkheid van voorwerpen met betrekking waartoe en met behulp waarvan strafbare feiten zijn begaan, terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. In de conclusie stelde AG Paridaens vast dat geen van de stukken (waaronder de vordering van de officier van justitie, het proces-verbaal van behandeling in raadkamer en de bestreden beschikking) iets inhield waaruit deze relatie kon volgen. NB: In een tweede cassatieronde (HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:85) kwam de Hoge Raad ten aanzien van de computerkast wederom tot een vernietiging. De Hoge raad achtte de motivering van het hof dat uit de veroordeling in de hoofdzaak blijkt dat de belanghebbende voor een aantal van de strafbare feiten gebruik heeft gemaakt van zijn computers niet voldoende voor vaststelling van een relatie in de zin van art. 36c Sr tussen de computerkast en een van de in de hoofdzaak bewezen verklaarde feiten. 27.HR 23 december 1980, NJ 1981, 208.
28.De meeste zaken betreffen drugsgerelateerde delicten, waar het gaat om ‘bedrijfskapitaal voor de handel in drugs’. Maar ook bij veroordelingen voor bijv. mensensmokkel wordt geld, aangemerkt als bedrijfskapitaal, verbeurd verklaard. Zie onder meer HR 3 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ6747. 29.Opgemerkt moet worden dat de Hoge Raad gedurende enige tijd weer van deze koers leek terug te komen. Zie hierover de conclusie van oud-ambtgenoot Knigge, ECLI:NL:PHR:2009:BK2136, die deze koerswijziging wel in verband bracht met een (inmiddels teruggedraaide) wetswijziging, die toepassing van verbeurdverklaring ten aanzien van uit baten verkregen voorwerpen schrapte vanwege overlap met de ontnemingsmaatregel. In arresten na terugdraaien van deze wetswijziging lijkt verbeurdverklaring van in beslag genomen geld als gezamenlijk bedrijfskapitaal, mits voldoende gemotiveerd, nog steeds door de Hoge Raad te worden aanvaard. Zie onder meer HR 26 juni 2012, ECLI:NL:HR:BW9196 (contrair aan de voorafgaande conclusie van oud-ambtgenoot Vegter). Zie ook de conclusie van AG Harteveld van 12 november 2019, ECLI:NL:PHR:2019:1389. 30.Fokkens in: Noyon/Langemeijer/Remmlink Strafrecht, art. 33a Sr, aant. 4 (online, bijgewerkt 1 september 2020); F.W. Bleichrodt & P.C. Vegter, Sanctierecht, Deventer: Kluwer 2021, p. 388.
31.Wel wijs ik hier nog op een aantal zaken, waarin de Hoge Raad de motivering van de onttrekking aan het verkeer met betrekking tot het gevaarscriterium onvoldoende gemotiveerd achtte. De Hoge Raad deed de zaak daarna zelf af, omdat hij meende dat wel aan de vereisten voor verbeurdverklaring was voldaan. In deze zaken overweegt de Hoge Raad dat het hof (“klaarblijkelijk”) de voorwerpen heeft aangemerkt als een gezamenlijkheid van voorwerpen en oordeelt vervolgens dat die gezamenlijkheid van voorwerpen vatbaar is voor verbeurdverklaring. Het is de vraag welke rol de “gezamenlijkheid van voorwerpen” in deze zaken kan worden toegedicht. De Hoge Raad schuwt in ieder geval niet de term ook in het kader van de verbeurdverklaring te bezigen. Zie HR 17 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:326; HR 2 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9921. 32.HR 14 juni 1949, NJ 1949, 556.
33.Zie ook Blije, die dit arrest beschouwt als voorloper van het Marconist-arrest. M.M. Bije, Onttrekking aan het verkeer (diss.), Groningen: Wolters-Noordhoff B.V. 1994, p. 160.
34.Zie onder meer HR 3 februari 1976, NJ 1976, 311.
35.HR 4 november 1997, NJ 1998, 176. Zie voor de aard van de scanner de conclusie van wnd. AG Keijser voorafgaand aan dit arrest onder 6.
36.Zo meent ook Fokkens, zie Noyon/Langemeijer/Remmelink, art. 33a Sr, aant. 4.
37.Vgl. HR 6 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2764, waarin de Hoge Raad het oordeel van het hof vernietigt, omdat het hof niet heeft vastgesteld dat sprake was van een van de gronden uit art. 33a lid 1 Sr en het oordeel daarom niet naar de eis van de wet met redenen omkleed acht. 38.Het OM hecht daarbij veel waarde aan het feit dat de verdachte “de gehele bedrijfsactiviteit zoveel mogelijk versleuteld” heeft laten plaatsvinden en gaat er, blijkens de e-mail van 17 maart 2021, daarom vanuit dat “voor
39.Een moeilijkheid bij de beoordeling van deze motivering is overigens dat in het arrest van het hof (op grond van art. 359 lid 3 Sv) is volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Hierdoor is op basis van enkel het arrest niet volledig te beoordelen over welke handelingen de bewezenverklaring zich precies uitstrekt.
40.Arrest van het hof, p. 8.