ECLI:NL:HR:2022:1423

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
21/00949
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbeurdverklaring van geldbedrag in drugszaken en de vereisten voor verbeurdverklaring

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1986, was beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne en heroïne. De feiten vonden plaats op 30 maart 2019 in Rotterdam, waar de verdachte werd aangehouden met in zijn bezit een hoeveelheid cocaïne en heroïne, evenals een geldbedrag van € 790. Het hof had eerder dit geldbedrag verbeurd verklaard, op basis van de stelling dat het geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde feit was verkregen.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak herhaald, waarin werd gesteld dat voor verbeurdverklaring vereist is dat één van de in artikel 33a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht genoemde gronden zich voordoet ten aanzien van het bewezenverklaarde feit. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende had onderbouwd dat het geldbedrag daadwerkelijk uit de baten van het bewezenverklaarde feit was verkregen, vooral gezien het feit dat de cocaïne 'op de pof' was verkocht aan een derde partij. Hierdoor was het oordeel van het hof niet zonder meer begrijpelijk.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen geldbedragen. De zaak is terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling van deze specifieke beslissing. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, wat betekent dat de andere aspecten van de veroordeling in stand blijven.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/00949
Datum11 oktober 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 4 maart 2021, nummer 22-001946-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen geldbedragen van in totaal € 790.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 30 maart 2019 te Rotterdam opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd ongeveer 3,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en ongeveer 1,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.”
2.2.2
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
“De verdachte, waarvan ambtshalve bekend was dat hij handelt in verdovende middelen en dat hij gebruik maakt van een voertuig met kenteken [kenteken], is op 30 maart 2019 in Rotterdam als bestuurder van genoemd voertuig gesignaleerd. De verbalisanten hebben de auto gevolgd en vervolgens waargenomen dat de auto op de [g-straat] te Rotterdam tot stilstand werd gebracht. Verbalisant [verbalisant 2] zag dat de verdachte uit de auto stapte en bij een woning aan de [g-straat] te Rotterdam naar binnen ging. Na ongeveer één minuut verliet de verdachte de woning, liep naar de auto, stapte in aan de bestuurderszijde en reed vervolgens weer weg. Korte tijd later is de verdachte staande gehouden door verbalisanten en gefouilleerd. Bij de verdachte zijn in zijn onderbroek in een zwarte sok 17 gripzakjes met in totaal 2,7 gram cocaïne, 9 gripzakjes met in totaal 1,4 gram heroïne, 2 pony packs met in totaal 0,9 gram cocaïne aangetroffen en voorts zijn bij verdachte 790 euro aan contant geld in coupures van € 50, € 20, € 10 en € 5 en 3 mobiele telefoons (2 Nokia's en een Iphone) aangetroffen. Vervolgens zijn er verbalisanten naar de woning aan de [g-straat] te Rotterdam gegaan. De voordeur van de woning werd open gedaan door [betrokkene 1]. Zij overhandigde de verbalisanten na een daartoe strekkende vordering een leeg gripzakje, dat – wat formaat en opdruk betreft – grote gelijkenis vertoonde met (“exact hetzelfde was als”) de gripzakjes die onder de verdachte werden aangetroffen. [betrokkene 1] heeft verklaard dat zij tien minuten voordat de politie bij haar aan de deur kwam, 0,1 gram cocaïne ‘op de pof’ heeft gekocht en dat zij in de afgelopen twee maanden tien keer eerder bij deze dealer had gekocht.
Het hof is op grond van genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren en aanwezig hebben van ongeveer 3,6 gram cocaïne en ongeveer 1,4 gram heroïne en aan het verkopen, afleveren en verstrekken van ongeveer 0,1 gram cocaïne.”
2.2.3
Het hof heeft bij de strafoplegging geldbedragen van in totaal € 790 verbeurd verklaard en daartoe het volgende overwogen:
“Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedragen van 220 euro, 160 euro, 300 euro en 110 euro, zijnde gelden die aan de verdachte toebehoren en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit zijn verkregen en met behulp waarvan dat feit is begaan, geldt dat deze geldbedragen verbeurd worden verklaard.”
2.3.1
Artikel 33a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt voor zover van belang:
“Vatbaar voor verbeurdverklaring zijn:
a. voorwerpen die aan de veroordeelde toebehoren of die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen;
(...)
c. voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
(...)”
2.3.2
Onder ‘het strafbare feit’ en ‘het feit’ in artikel 33a lid 1 Sr moet telkens het bewezenverklaarde feit worden verstaan. Voor verbeurdverklaring is vereist dat één van de in artikel 33a lid 1 Sr genoemde gronden zich voordoet ten aanzien van het bewezenverklaarde feit. (Vgl. HR 7 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:9.)
2.4
Blijkens de bewijsoverweging van het hof heeft het onder 1 bewezenverklaarde betrekking op het opzettelijk vervoeren van ongeveer 3,6 gram cocaïne en ongeveer 1,4 gram heroïne en het opzettelijk verkopen, afleveren en verstrekken van ongeveer 0,1 gram cocaïne aan [betrokkene 1]. Gelet op deze bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte en mede in aanmerking genomen dat het hof heeft vastgesteld dat [betrokkene 1] de cocaïne ‘op de pof’ – dus zonder op dat moment aan de verdachte te betalen – heeft gekocht, is het oordeel van het hof dat de inbeslaggenomen geldbedragen geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het onder 1 bewezenverklaarde zijn verkregen en dat het onder 1 bewezenverklaarde met behulp van die geldbedragen is begaan, niet zonder meer begrijpelijk.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen geldbedragen;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak wat betreft de beslissing ten aanzien van deze inbeslaggenomen geldbedragen opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 oktober 2022.