ECLI:NL:PHR:2009:BK2136

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
15 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02438
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Knigge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbeurdverklaring van inbeslaggenomen geldbedrag in drugszaken

In deze zaak gaat het om de verbeurdverklaring van een inbeslaggenomen geldbedrag van USD 3400, dat aan de verdachte toebehoorde. De verdachte was op 24 februari 2007 te Schiphol betrapt met een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne. Het Gerechtshof te Amsterdam had de verdachte op 14 augustus 2007 veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertig maanden en had verschillende in beslag genomen voorwerpen, waaronder het geldbedrag, verbeurd verklaard. De advocaat van de verdachte heeft cassatieberoep ingesteld tegen deze verbeurdverklaring, met als argument dat niet duidelijk is gemaakt hoe het geldbedrag is gebruikt voor het gepleegde feit.

De Hoge Raad oordeelt dat zonder nadere motivering niet begrijpelijk is dat het bewezenverklaarde feit met behulp van het inbeslaggenomen geldbedrag is begaan of voorbereid. De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat het middel slaagt, en dat de verbeurdverklaring van het geldbedrag niet kan standhouden. De Hoge Raad wijst ook op de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep, wat kan leiden tot strafvermindering.

De zaak benadrukt de noodzaak van een duidelijke motivering bij verbeurdverklaringen, vooral in drugszaken, en de scheiding tussen verbeurdverklaring en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad zal de bestreden uitspraak vernietigen ten aanzien van de verbeurdverklaring van het geldbedrag en de strafmaat heroverwegen.

Conclusie

Nr. 08/02438
Mr. Knigge
Zitting: 27 oktober 2009 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam op 14 augustus 2007 wegens het "Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertig maanden met aftrek van voorarrest. Het Hof heeft voorts een aantal in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard, waaronder een geldbedrag.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Namens verdachte heeft mr. J.M. Lintz, advocaat te Rotterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel is gericht tegen de verbeurdverklaring van een inbeslaggenomen geldbedrag van USD 3400,-.
5. Het Hof heeft ten aanzien van de verbeurdverklaring het volgende overwogen:
"De hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar aangezien het bewezengeachte met behulp van die voorwerpen is begaan of voorbereid. Het hof gaat er hierbij met de advocaat-generaal van uit dat onder verdachte een bedrag van 3400 USD in beslaggenomen is."
6. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"Hij op 24 februari 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 9.956,40 gram van een materiaal bevattende cocaïne."
7. Het Hof heeft de volgende voorwerpen verbeurd verklaard: (1) een oranje rolkoffer; (2) een op 22 februari 2007 afgegeven vliegticket van Northwest; (3) een instapkaart KLM/Northwest; (4) een instapkaart Northwest; (5) een bedrag van USD 3400; (6) een KLM bagagelabel en (7) de kleding die in de koffer van verdachte is aangetroffen. Alleen over de verbeurdverklaring van het onder (5) genoemde geldbedrag wordt geklaagd.
8. De steller van het middel wijst op HR 23 december 1980, NJ 1981, 208, waarin het ging om de verbeurdverklaring van juwelen, cheques en bankbiljetten die inbeslaggenomen waren onder de organisatoren van een mislukt drugstransport. Volgens de Hoge Raad had het Hof kunnen oordelen dat sprake was van het bedrijfskapitaal met behulp waarvan de poging tot invoer was begaan. De vraag is of dat arrest maatgevend is, niet alleen omdat de casus verschilt, maar ook omdat de Hoge Raad de ruime uitleg van art. 33a lid 1 sub c Sr die uit het arrest spreekt, niet meer voor zijn rekening lijkt te willen nemen. De verbeurdverklaring van het bedrijfskapitaal heeft veel weg van een verkapte voordeelsontneming ter zake van soortgelijke feiten.(1) (2) De wetgever heeft in 1992 met de toen nieuwe ontnemingswetgeving beoogd om de verbeurdverklaring en de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel scherper van elkaar te scheiden.(3) Wellicht moet de scherpere koers waarvan een aantal recente arresten lijken te getuigen, tegen deze achtergrond worden bezien. (4) Dat opgemerkt hebbende, meen ik dat het in het onderhavige geval niet zonder meer begrijpelijk is hoe het door de verdachte gepleegde invoeren van cocaïne kan zijn begaan of voorbereid met behulp van het onder verdachte aangetroffen, niet door hem uitgegeven geldbedrag.
9. Denkbaar is dat verdachte het geldbedrag van zijn opdrachtgevers heeft gekregen als beloning voor zijn diensten en als vergoeding voor zijn verblijfs en (terug)reiskosten. De vraag is of in dat geval het in art. 33a lid 1 sub c Sr bedoelde verband met het bewezenverklaarde feit aanwezig is. Gezegd kan dan worden dat de opdrachtgevers het bewezenverklaarde feit met het geld hebben uitgelokt. Maar de uitlokking van het feit door de opdrachtgevers is niet het bewezenverklaarde, door de verdachte gepleegde feit. Of kan gezegd worden dat als het feit met het geld is uitgelokt, dat dan dat feit indirect met behulp van dat geld is begaan? Van een beantwoording van die vraag meen ik te mogen afzien, nu het slechts gaat om een denkbare mogelijkheid waarover het Hof in zijn arrest niets heeft vastgesteld.(5)
10. Het middel slaagt derhalve. De Hoge Raad zou ermee kunnen volstaan de bestreden uitspraak te vernietigen ten aanzien van de verbeurdverklaring van het geldbedrag.
11. Ambtshalve wijs ik nog op het volgende. Verdachte, die gedetineerd is, heeft op 21 augustus 2007 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad doet uitspraak nadat sindsdien meer dan zestien maanden zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM is overschreden, hetgeen moet leiden tot strafvermindering.
12. Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van de verbeurdverklaring van het bedrag van USD 3400 en op dit punt tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en voorts tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering van die straf in de mate die de Hoge Raad goeddunkt en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
1 Het Hof had in het bedoelde arrest onder meer van belang geacht "dat tegen verdachte processen-verbaal zijn opgemaakt ter zake van verscheidene andere heroinetransporten".
2 Ik wijs ook nog op HR 8 oktober 1996, NJ 1997, 92, waarin de verbeurdverklaring van het bedrijfskapitaal werd gerangschikt onder art. 33a lid 1 sub b Sr. Zie daarover punt 27 van de conclusie voorafgaande aan HR 20 november 2007, LJN: BB6361.
3 Zie daarover B.F. Keulen, Crimineel vermogen en strafrecht, Gouda Quint 1999, p. 42 e.v.
4 Zie HR 8 september 2009, LJN: BI4072; HR 20 november 2007, LJN: BB6361 en HR 31 januari 2006, LJN: AU5632.
5 Het Hof heeft ten aanzien van het geldbedrag - onder het kopje "Nadere bewijsoverweging" - enkel overwogen dat "verdachte niet steeds gelijkluidend heeft verklaard omtrent zijn reisbestemmingen, het doel, de duur en de betaling van zijn reis alsmede de grote hoeveelheid contant geld die in zijn bezit is aangetroffen."