ECLI:NL:HR:2007:AZ4668

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00082/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbeurdverklaring van inbeslaggenomen geldbedrag in het kader van mensensmokkel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 februari 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was veroordeeld voor het behulpzaam zijn van anderen bij het verkrijgen van toegang tot Nederland, terwijl hij ernstige redenen had om te vermoeden dat deze toegang wederrechtelijk was. Het Hof had de verdachte ter zake van deze feiten veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met verbeurdverklaring van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 4.000,-. De verdachte stelde in cassatie dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat dit bedrag vatbaar was voor verbeurdverklaring.

De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat een oordeel over de vatbaarheid voor verbeurdverklaring van inbeslaggenomen voorwerpen gestaafd moet worden door de inhoud van gebezigde bewijsmiddelen, onjuist is. Het is voldoende dat het oordeel berust op gegevens die uit het onderzoek ter terechtzitting zijn gebleken. De Hoge Raad bevestigde dat het Hof op basis van de verklaring van de verdachte had kunnen oordelen dat het geldbedrag aan hem toebehoorde en dat het was gebruikt om de passagiers, waaronder personen zonder geldige toegang, de grens met Bulgarije te laten passeren.

De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat het middel niet tot cassatie kon leiden. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en de verbeurdverklaring van het geldbedrag bleef in stand. Dit arrest benadrukt de mogelijkheid dat de vatbaarheid voor verbeurdverklaring niet uitsluitend afhankelijk is van de inhoud van bewijsmiddelen, maar ook kan steunen op andere gegevens uit het proces.

Uitspraak

6 februari 2007
Strafkamer
nr. 00082/06
ZK/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 oktober 2005, nummer 22/005039-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 7 september 2004 - de verdachte ter zake van "in de uitoefening van zijn beroep een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van de toegang tot Nederland terwijl hij ernstige redenen heeft om te vermoeden dat de toegang wederrechtelijk is, meermalen gepleegd" veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.M. Menheere, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel betreft onder meer de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 4.000,-. Te dier zake behelst het de klacht dat het Hof ten onrechte uit de bewijsmiddelen heeft afgeleid dat dit bedrag vatbaar is voor verbeurdverklaring.
3.2.1. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota heeft de raadsvrouwe van de verdachte onder meer het volgende aangevoerd:
"Het betreft hier € 4.000,- grensgeld, waarvan € 3.000,- [betrokkene 1] toebehoort. Het grensgeld is € 500,- per persoon, dat door de chauffeur ter beschikking wordt gesteld aan de passagiers bij de grens en dan weer terug wordt gegeven. Er waren 8 passagiers, vandaar € 4.000,-. Als al sprake zou kunnen zijn van verbeurdverklaring, quod non, dan niet voor het bedrag dat van [betrokkene 1] is (€ 3.000,-). Sowieso kan het grensgeld van de overige vier passagiers (€ 2.000,-) (de Hoge Raad leest:) niet verbeurd worden verklaard, omdat in het dossier geen enkele aanwijzing is te vinden dat in die gevallen sprake zou zijn van mensensmokkel."
3.2.2. Het Hof heeft in het bestreden arrest ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen overwogen:
"De inbeslaggenomen en nog niet teruggeven voorwerpen, zoals deze voorkomen op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 en het onder 5 genoemde geldbedrag tot een bedrag van € 4.000,-, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan of voorbereid. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte."
3.3. Voor zover de klacht berust op de opvatting dat een oordeel over de vatbaarheid voor verbeurdverklaring van inbeslaggenomen voorwerpen dient te worden gestaafd door de inhoud van gebezigde bewijsmiddelen, faalt de klacht, omdat die opvatting onjuist is. Voldoende - maar noodzakelijk - is dat het desbetreffende oordeel berust op gegevens die uit het onderzoek ter terechtzitting zijn gebleken.
3.4.1. Voor zover de klacht strekt ten betoge dat het Hof ten onrechte, althans onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat het bedrag van € 4.000,- vatbaar is voor verbeurdverklaring, faalt het eveneens.
Het oordeel van het Hof dat het bedrag van € 4.000,- aan de verdachte toebehoort en een voorwerp betreft met behulp waarvan het bewezenverklaarde feit - kort gezegd: anderen behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van wederrechtelijke toegang tot Nederland - is begaan of voorbereid, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
3.4.2. Tot hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken behoort de verklaring van de verdachte, afgelegd tegenover de politie (bewijsmiddel 2), voor zover hier van belang, inhoudende:
"Voordat we vertrekken geven we aan iedere passagier 500 euro. Ik had negen mensen in mijn bus. Ik had 4000 euro bij me. Dat geld heb ik geleend van [betrokkene 1]. Duizend euro is van mij en 3000 euro is van [betrokkene 1]. Ik weet niet of de meisjes geld bij zich hadden. Dat heb ik niet gezien. Voordat we de grens met Bulgarije passeerden heb ik aan alle passagiers 500 euro gegeven om aan de grens te laten zien dat ze geld bij zich hadden. Ik heb [betrokkene 2] geen geld gegeven. De passagiers hebben mij het geld bij een benzinestation tussen Duitsland en de Nederlandse grens weer teruggegeven."
Het Hof heeft, gelet op deze verklaring, kunnen oordelen dat het bedoelde geldbedrag aan de verdachte toebehoort in de zin van art. 33a, eerste lid aanhef en onder c, Sr en dat met behulp daarvan het feit is begaan of voorbereid, nu uit die verklaring kan worden afgeleid dat de verdachte over het geldbedrag kon beschikken en hij dit bedrag als zodanig heeft gebruikt om met de passagiers, onder wie de personen die niet over een geldige titel beschikten om tot Nederland te worden toegelaten, de grens met Bulgarije te kunnen passeren en zo te bewerkstelligen dat die personen zich uiteindelijk toegang tot Nederland konden verschaffen.
3.5. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 6 februari 2007.