ECLI:NL:HR:2007:AZ4668
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- W.A.M. van Schendel
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Verbeurdverklaring van inbeslaggenomen geldbedrag in het kader van mensensmokkel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 februari 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was veroordeeld voor het behulpzaam zijn van anderen bij het verkrijgen van toegang tot Nederland, terwijl hij ernstige redenen had om te vermoeden dat deze toegang wederrechtelijk was. Het Hof had de verdachte ter zake van deze feiten veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met verbeurdverklaring van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 4.000,-. De verdachte stelde in cassatie dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat dit bedrag vatbaar was voor verbeurdverklaring.
De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat een oordeel over de vatbaarheid voor verbeurdverklaring van inbeslaggenomen voorwerpen gestaafd moet worden door de inhoud van gebezigde bewijsmiddelen, onjuist is. Het is voldoende dat het oordeel berust op gegevens die uit het onderzoek ter terechtzitting zijn gebleken. De Hoge Raad bevestigde dat het Hof op basis van de verklaring van de verdachte had kunnen oordelen dat het geldbedrag aan hem toebehoorde en dat het was gebruikt om de passagiers, waaronder personen zonder geldige toegang, de grens met Bulgarije te laten passeren.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat het middel niet tot cassatie kon leiden. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en de verbeurdverklaring van het geldbedrag bleef in stand. Dit arrest benadrukt de mogelijkheid dat de vatbaarheid voor verbeurdverklaring niet uitsluitend afhankelijk is van de inhoud van bewijsmiddelen, maar ook kan steunen op andere gegevens uit het proces.