Conclusie
1.Inleiding en samenvatting
2.Feiten
3.Procesverloop
de kantonrechter) [verweerster] veroordeeld tot betaling van € 14.520,39 vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van het intreden van de schade. [2] Voor het overige is de vordering afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd. De kantonrechter heeft overwogen dat op Evides de stelplicht en de bewijslast ten aanzien van de hoogte van haar vordering rust. Verder is de kantonrechter tot het oordeel gekomen dat [verweerster] een schadebedrag van € 14.520,39 heeft erkend en dat het verschil tussen dit bedrag en het gevorderde gemotiveerd is betwist, waartegenover Evides haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd.
4.Juridisch kader
“De rechter begroot de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Kan de omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld, dan wordt zij geschat.”Die bepaling geeft de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de hoogte van de schade. [4]
prospectief/ex antevanaf het moment van de beschadiging moet geschieden en
geen retrospectieveelementen mag bevatten. [9] Ik voeg hier wel aan toe dat de concrete omstandigheden van het geval, zoals een noodzaak tot (onmiddellijke) reparatie/schadebeperking, de zaak verder kunnen kleuren.
schade aan auto’skwam de Hoge Raad tot het oordeel dat dit type schade veelvuldig voorkomt en daarom bij uitstek een snelle afwikkeling naar uniforme maatstaven vergt. Zo’n afwikkeling wordt volgens de Hoge Raad bevorderd door het hanteren van een forfaitair systeem waarover in de desbetreffende branche overeenstemming bestaat, zoals het geval is met het in die zaak gebruikte Audatex-systeem. [10]
schade aan kabelsoordeelde de Hoge Raad recent dat wanneer de aard van de werkzaamheden die voor de netbeheerder met storingsherstel zijn gemoeid meebrengt dat deze werkzaamheden feitelijk of wettelijk alleen door eigen medewerkers kunnen worden uitgevoerd, niet van deze omstandigheid dient te worden geabstraheerd. [11]
5.Bespreking van het cassatiemiddel
trial and erroreen oplossing voor de leidingschade vinden. [14] Als er dan achteraf wordt begroot welke kosten zouden zijn gemaakt als men alles tevoren had geweten en er dus met maximale efficiëntie had kunnen worden gehandeld, komt men vanzelf uit op een lager bedrag. De tegenbegroting in deze zaak had in dat licht als ongeldig verweer verworpen moeten worden (nrs. 1.7-1.12).
niet onredelijkzijn. Uiteindelijk blijft het aan de feitenrechter om te beoordelen of het betreffende verweer voldoende is uitgewerkt. Dit verweer kan met een tegenbegroting worden ondersteund. Daarbij is dan van belang dat de tegenbegroting dient uit te gaan van dezelfde omstandigheden, dat wil zeggen de situatie vóór de reparatie en dat deze dus niet mag berusten op kennis die bij de reparatie is verkregen (zie onder 4.5 hiervoor). Verdere richtlijnen zijn hier volgens mij niet te geven. De schadeberekening heeft immers een feitelijk karakter en er bestaat, zoals blijkt uit rov. 2.15 van het arrest, geen forfaitair systeem voor de afwikkeling van leidingschades waarover in de branche overeenstemming is.
eerste onderdeelmet randnummer 2.1 komt op tegen het oordeel in rov. 2.8 dat de grieven 1 t/m 5 in het principaal appel van Evides falen en tegen het oordeel in rov. 2.12-1 dat [verweerster] de schadeopstelling (voldoende) kan betwisten door het overleggen van een tegenbegroting. Het onderdeel bestrijdt ook de daarop voortbouwende rov. 2.13-2.18 en het dictum. Het onderdeel valt uiteen in twee subonderdelen met de nummers 2.1-I en 2.1-II.
prospectievemaatstaf bij de beoordeling van de schadeomvang en voert daartoe het volgende aan. Evides heeft een gespecificeerde schadestaat met onderliggende bescheiden overgelegd en heeft daarmee aan haar stelplicht voldaan. Omdat Evides en haar storingsaannemer – onbestreden – kwalificeren als bekwame reparateurs heeft zij de werkelijk gemaakte kosten als aanknopingspunt gehanteerd voor de objectieve herstelkosten. Een
retrospectiefvervaardigde tegenbegroting die uitgaat van een alternatief feitencomplex kan daaraan niet afdoen. [18] Dit zou temeer gelden omdat het hof in rov. 2.13, tweede volzin, de lezing van Evides over de feitelijke gang van zaken tot uitgangspunt neemt. Volgens Evides raakt dit ook rov. 2.11 waar het hof miskent dat [verweerster] nut en noodzaak van de werkzaamheden in
retrospectiefbetwist.
subonderdelen 2.1-I en 2.1-IIzal ik gezamenlijk bespreken. Samengevat betogen deze subonderdelen dat het hof ten onrechte voorbij is gegaan aan de prospectieve maatstaf door (1) de tegenbegroting tot uitgangspunt te nemen en (2) op grond van de tegenbegroting tot het oordeel te komen dat sprake is van een voldoende gemotiveerde betwisting. Naar mijn mening berusten die beide pijlers op een verkeerde lezing van het arrest. Ik licht dit toe.
“Het hof begrijpt het betoog van [verweerster] allereerst zo dat zij alleen de kosten wil vergoeden die zouden zijn gemaakt als zij het herstel zelf zou hebben verzorgd. Daarbij heeft [verweerster] in hoger beroep een volledig nieuwe tegenbegroting opgemaakt. Deze zal het hof bij de beoordeling van het hof bij de beoordeling van het verweer van [verweerster] als uitgangspunt hanteren, waarbij het hof aanneemt dat [verweerster] afstand neemt van de eerdere begroting.”
eerderdoor [verweerster] gepresenteerde begroting dus
niettot uitgangspunt neemt. Het betreft hier dus geen weging of waardering van de tegenbegroting. Dit blijkt ook uit rov. 12.2-2. Daarin verwerpt het hof namelijk het betoog van [verweerster] dat het gevorderde schadebedrag niet kan worden toegewezen omdat zij de werkzaamheden voor een lager bedrag zou kunnen verrichten.
eerste onderdeelongegrond.
tweede onderdeel(randnummer 2.2) is gericht tegen rov. 2.8, rov. 2.10, [19] rov. 2.12-1 en de daarop voortbouwende rov. 2.13-2.18. Het onderdeel acht in het bijzonder onjuist dan wel onbegrijpelijk het oordeel in rov. 2.15 (slotzin) dat “partijen ieder gemotiveerd tot een ander schadebedrag komen”. Het schadebedrag waartoe [verweerster] komt, zou namelijk berusten op de tegenbegroting en die tegenbegroting is volgens Evides een onjuist uitgangspunt. Bovendien zouden de stellingen van [verweerster] ook afgezien daarvan onvoldoende zijn onderbouwd. Het onderdeel wordt in vijf subonderdelen (nummer 2.2-I tot en met 2.2-V) uitgewerkt.
subonderdeel 2.2-Iheeft het hof miskend dat de stelplicht en bewijslast ter zake van het door [verweerster] aangevoerde op haar rusten. Daarbij is, zo wordt betoogd, niet van belang of de stellingen zijn gewogen in het kader van de vaststelling van de schadeomvang ex art. 6:95 t/m 6:97 BW, bij de toerekening ex art. 6:98 BW of als beroep op eigen schuld ex art. 6:101 BW. Evides doet daarbij een beroep op het arrest van de Hoge Raad inzake
TenneT/ABB. [20]
TenneT/ABBbrengt mij niet op andere gedachten. In die zaak gaat het om een “doorberekeningsverweer”. Dit verweer komt neer op de stelling dat de omvang van het recht op schadevergoeding door een inbreuk op het mededingingsrecht is verminderd omdat de benadeelde de schade aan derden heeft doorberekend. Op grond van art. 13 van de Richtlijn privaatrechtelijke handhaving mededingingsrecht [21] rust de bewijslast van de doorberekening op de gedaagde. De Hoge Raad oordeelde dat het doorberekeningsverweer zowel kan worden betrokken op het schadebegrip als op voordeelstoerekening. Bij het maken van een keuze is de stelplicht en bewijslast volgens de Hoge Raad niet doorslaggevend: weliswaar gelden ten aanzien van het bestaan en de omvang van de schade in beginsel de gewone bewijsregels, maar er is voldoende ruimte om de bewijslast ten aanzien van het doorberekeningsverweer bij de aansprakelijke partij te leggen.
TenneT/ABBhier niet op te gaan.
de inzet van de 16-tons kraan
de aanwezigheid van de fitter van Heijmans gedurende 11 uur als deze samenhangt met de zoektocht naar de schadelocatie en dat naast deze fitter een fitter van Evides niet nodig was.
2,2 uur voor het aan- en afvoeren van materiaal is te veel
de herstelwerkzaamheden, inclusief boring zouden in redelijkheid niet meer dan 7,5 uur hebben mogen duren
het zand had niet afgevoerd behoeven te worden, het had kunnen worden teruggestort, slechts 1 m3 is redelijk
nietgebruiken van schoon zand bij het aanvullen van de gaten haar zou zijn verweten; [34] dat de hoeveelheid van 1 m3 is gebaseerd op ongeldige interpretatie van een foto; [35] dat er op vijf plaatsen aanvulzand is gebruikt [36] en dat van de daadwerkelijk vervoerde hoeveelheid zand weegbonnen zijn overgelegd. [37]
de opgevoerde hoeveelheid zand kan onmogelijk benodigd zijn geweest; er is sprake van een rekenfout
Het plaatsen van de hekken was niet nodig
niet zoveel hekken nodig waren als geplaatst, [38] zonder evenwel aan te duiden hoeveel er dan wel nodig waren geweest. Daarmee is de stelling onvoldoende onderbouwd. Bovendien heeft Evides een en ander nader toegelicht. [39] Bij pleidooi [verweerster] daar niet meer op gereageerd.
subonderdeel 2.2-IInaar mijn mening.
subonderdeel 2.2-IIIwordt geklaagd dat de eerdere (sub)onderdelen ook rov. 2.9 raken. Het hof zou miskennen dat Evides aan haar stelplicht heeft voldaan en dat wanneer – zoals hier – het verweer gesubstantieerd is weersproken en de bestreden schadeposten afdoende zijn toegelicht, de betwisting door de gedaagde per saldo onvoldoende gemotiveerd is.
condicio sine qua non-verband (hierna:
csqn-verband) van belang is voor zover het betoog van [verweerster] als verweer moet worden aangemerkt tegen toerekening ex art. 6:98 BW van de door haar betwiste schadeposten. Daartoe stelt het subonderdeel het volgende:
“Zoals door Evides uiteengezet, is het effect van het ingevolge de omkeringsregel vooralsnog vaststaan van dit csqn-verband immers, dat naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad ook bij de normatieve toerekening ex art. 6:98 BW vooralsnog alle in het csqn-verband staande schadeposten worden toegerekend en dat de aansprakelijke dan de stelplicht en bewijslast draagt van feiten die tot het inzicht kunnen leiden dat de bestreden schadeposten in een dusdanig verwijderd verband staan dat het causaal verband is verbroken.” [42] Evides doet in dat kader een beroep op de arresten van de Hoge Raad inzake
Nacap/Shellfish [43] en
BR4 c.s./Liander [44] .
subonderdelen 2.2-IV en 2.2-Vlenen zich voor een gezamenlijke bespreking. Daarbij stel ik het volgende voorop. Het hof heeft in rov. 2.10 overwogen dat het beroep op de omkeringsregel geen bespreking behoeft “nu de omkeringsregel alleen relevant is in het kader van het causaal verband tussen daad en schade, terwijl in deze zaak slechts nog de omvang van de te vergoeden schade ter discussie staat.” In cassatie is niet bestreden dat in deze zaak nog slechts de omvang van de te vergoeden schade ter discussie staat.
Nacap/Shellfishen
BR4 c.s./Lianderrefereert Evides kennelijk aan het uitgangspunt in die beide uitspraken dat op de grondroerder de bewijslast rust van de stelling dat de schade in een zodanig verwijderd verband tot de leidingbreuk staat, dat het causale verband daardoor is verbroken. Ook die verwijzing gaat niet op omdat naar de onbestreden vaststelling in rov. 2.10 alleen de omvang van de te vergoeden schade ter discussie staat.
subonderdelen 2.2-IV en 2.2-Vacht ik daarom ongegrond.
tweede onderdeelmijns inziens niet slaagt.
derde onderdeelkomt op tegen de beslissing in rov. 2.12-1 om de in hoger beroep opgemaakte tegenbegroting bij de beoordeling van het verweer van [verweerster] als uitgangspunt te hanteren. Alinea 2.3 van het middel formuleert in dat kader een aantal klachten. Daarnaast bevat het onderdeel nog twee subonderdelen (nummers 2.3-I en 2.3-II) met nadere klachten.
subonderdeel 2.3-Ibevat het arrest een innerlijke tegenstrijdigheid. Het subonderdeel stelt dat het hof in rov. 2.12-2 op juiste gronden het betoog van [verweerster] heeft verworpen dat zij “
alleen de kosten wenst te vergoeden die zouden zijn gemaakt als [verweerster] zelf het herstel zou hebben verzorgd.”In rov. 2.12-1 is overwogen dat [verweerster] in hoger beroep
“een volledig nieuwe tegenbegroting heeft opgemaakt die het hof als uitgangspunt zal hanteren waarbij het hof aanneemt dat [verweerster] afstand neemt van de eerdere begroting.”Betoogd wordt dat ook de nieuwe tegenbegroting was gebaseerd op hetgeen [verweerster] zou hebben gerekend als zij het herstel zelf had verzorgd, hetgeen als maatstaf nu juist door het hof is verworpen.
“de opmerkingen in dit stuk, die niet hun weerslag vinden in de gedingstukken” voorbij wordt gegaan. Volgens het subonderdeel zou het stuk bij letterlijke lezing van deze overweging helemaal buiten beschouwing worden gelaten. Het subonderdeel acht aannemelijker dat in de geciteerde zinsnede de komma achter de woorden “in dit stuk” moet worden weggedacht. In dat geval zou het hof – conform de ‘productiearresten’ [48] – de inhoud van de tegenbegroting buiten beschouwing laten voor zover die geen weerslag vindt in de gedingstukken. In beide gevallen is volgens Evides onjuist dan wel onbegrijpelijk dat de tegenbegroting in rov. 2.12-I als uitgangspunt is gekozen en dat, naar in rov. 2.15 besloten ligt, [verweerster] hiermee heeft voldaan aan haar stelplicht. Daarbij wordt opnieuw gewezen op de aan de tegenbegroting klevende tekortkomingen die in subonderdeel 2.1-I uiteen zijn gezet.
subonderdelen 2.3-I en 2.3-IIfalen om redenen die ik al heb genoemd bij de bespreking van subonderdelen 2.1-I en 2.1-II. Dat het hof bij de beoordeling van het verweer de nieuwe tegenbegroting als uitgangspunt neemt lijkt mij te moeten worden gezien tegen de achtergrond dat het hof de
eerderdoor [verweerster] gepresenteerde begroting
niettot uitgangspunt neemt (zie onder 5.11 hiervoor). Verder lees ik niet in het arrest dat de tegenbegroting als gemotiveerde betwisting van het gevorderde schadebedrag is aangemerkt (zie onder 5.12 hiervoor). Bovendien heeft [verweerster] zich in het kader van de tegenbegroting niet beperkt tot de stelling dat zij het herstel zelf voor een lager bedrag had kunnen uitvoeren (zie onder 5.13 hiervoor).
derde onderdeellijkt mij dus vergeefs voorgesteld.
vierde onderdeelstelt voorop dat het hof terecht heeft overwogen dat partijen het eens zijn over de maatstaf ‘redelijk bekwame en redelijk handelend reparateur’ voor de vaststelling van de objectieve herstelkosten. Het hof zou echter hebben miskend dat (i) die vaststelling alleen mogelijk is met hantering van het juiste feitencomplex en dus
prospectief; (ii) [verweerster] over de redelijkheid van Evides’ handelen binnen dat feitencomplex niets heeft gesteld; (iii) Evides en storingsaannemer Heijmans beide (onbestreden) kwalificeren als ‘bekwaam reparateur’; [49] (iv) hun kosten daardoor een geldig aanknopingspunt bieden voor de objectieve herstelkosten; [50] (v) [verweerster] zelf voor het herstelwerk geen ‘bekwaam reparateur’ is [51] en (vi) [verweerster] met haar tegenbegroting alleen maar heeft gesteld dat zij het werk van Heijmans – achteraf bezien – zelf voor minder geld zou hebben kunnen doen. [52] Volgens het onderdeel had het hof op deze gronden tot het oordeel behoren te komen dat [verweerster] onvoldoende heeft gesteld. Geconcludeerd wordt dat de zaak had kunnen en moeten worden afgedaan op de voet van art. 149 Rv en dat aan een deskundigenbericht hier niet kon worden toegekomen.
omstandigheid (i)merk ik op dat het onderdeel geen specifieke overwegingen noemt waarin het hof zou miskennen dat de schadevaststelling
prospectiefdient te geschieden. Ik lees in het arrest evenmin dat het hof daaraan voorbij zou hebben gezien.
omstandigheden (ii)-(iv)geldt dat het hof volgens mij niet miskent dat de kosten van Evides en Heijmans een geldig aanknopingspunt bieden voor het vaststellen van de objectieve herstelkosten. Zo overweegt het hof in rov. 2.12-2 dat de herstelkosten zijn gemaakt door een derde in te schakelen en dat de door die derde gehanteerde tarieven dan in beginsel leidend zijn. Verder volgt uit rov. 2.15 dat (ook) Evides volgens het hof gemotiveerd tot een schadebedrag is gekomen. Dit laat echter onverlet dat de aangesproken partij als verweer kan voeren dat de werkelijke reparatiekosten hoger zijn dan de – naar objectieve maatstaven berekende – kosten die een bekwaam reparateur in rekening zou brengen.
omstandigheden (v) en (vi)merk ik op dat het oordeel dat [verweerster] het schadebedrag gemotiveerd heeft weersproken niet (alleen of met name) op de tegenbegroting berust en dat [verweerster] zich in het kader van de tegenbegroting niet heeft beperkt tot de stelling dat zij het herstel zelf voor een lager bedrag had kunnen uitvoeren (zie onder 5.12-5.13 hiervoor).
vierde onderdeelfaalt.
vijfde onderdeelbestrijdt rov. 2.18 waarin het hof de beoogde vragen voor de deskundige(n) formuleert. Het onderdeel betoogt dat het hof in strijd met art. 24 Rv buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden en dat één van de vragen een rechtsoordeel van de deskundige(n) verlangt. Deze klacht bevat drie subonderdelen (nummer 2.5-I tot en met 2.5-III). Ik geef deze subonderdelen hieronder weer, waarna ik deze gezamenlijk zal bespreken.
subonderdeel 2.5-Izien de vragen op het gehele herstelproces, terwijl alleen de in rov. 2.14 genoemde zeven punten in geschil zijn. [53] Vragen 1 en 3 zouden een beoordeling vergen van de redelijkheid van de gedragingen van Evides, terwijl haar daarover geen verwijt is gemaakt. Betoogd wordt dat de kritiekpunten louter het werk van de storingsaannemer Heijmans betreffen, bezien vanuit het subjectieve en retrospectieve gezichtspunt van [verweerster] .
subonderdeel 2.5-IIIwordt geklaagd dat vraag 5 informeert naar een omstandigheid die moet worden geacht algemeen bekend te zijn en dat vraag 6 een algemene slotvraag is waarmee het hof eveneens buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden.
subonderdelen 2.5-I, 2.5-II en 2.5-IIIstuiten allemaal af op het bepaalde in art. 399 Rv. Op grond van art. 399 Rv staat cassatieberoep alleen open tegen eindbeslissingen. [54] Een eindbeslissing is een uitdrukkelijke en zonder voorbehoud gegeven beslissing over een geschilpunt. [55] De onderhavige voorgenomen vraagstelling aan de deskundige(n), waarover partijen zich nog mogen uitlaten (zie rov. 2.19), kwalificeert volgens mij niet als zo’n beslissing. Dat er in deze zaak verlof is verleend voor het instellen van tussentijds cassatieberoep, brengt mij niet tot een andere slotsom, omdat in het verzoek tot het verlenen van dat verlof niet is vermeld dat bezwaren bestaan tegen de voorgenomen vragen aan de deskundige(n). [56]
“De aard van de schadebegroting en een ook in algemene zin actiever optredende rechter versterken elkaar in die zin dat de moderne rechter juist bij de begroting van schade veel ruimte kan nemen – en ook neemt – bij zijn onderzoek van de feitelijke grondslag en het vaststellen van de feiten.” [57]
vijfde onderdeeleveneens te falen.
zesde onderdeelbetoogt dat het hof in rov. 2.21 ten onrechte de kosten van vaststelling en verhaal van schade (type:
Amev/Staat [60] ) heeft afgewezen. Evides zou de inhoud van de werkzaamheden hebben uiteengezet [61] en tevens hebben gesteld dat deze kosten zich onderscheiden van expertisekosten die betrekking hebben op het toedrachtsonderzoek. [62] Volgens het onderdeel heeft Evides daarmee aan haar stelplicht voldaan. [63] Onbegrijpelijk zou ook zijn dat Evides volgens het hof heeft nagelaten om uit te leggen waarom zij deze kosten in aanvulling op de expertisekosten van [A] vordert. Tot slot wordt aangevoerd dat het hof bij constatering van een dubbeltelling een beperking had behoren aan te brengen in plaats van de kosten geheel af te wijzen (schattingsgebod van art. 6:97 BW).
Amev/Staatheeft de Hoge Raad geoordeeld dat de omstandigheid dat de benadeelde de administratieve werkzaamheden niet uit handen heeft gegeven, maar intern heeft verricht, onverlet laat dat die kosten voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.
zesde onderdeelfaalt.