ECLI:NL:HR:2006:AU9729
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- P.C. Kop
- W.A.M. van Schendel
- W.D.H. Asser
- Rechtspraak.nl
Huurgeschil tussen huurder en opvolgend verhuurder over optierecht tot verlenging huurovereenkomst
In deze zaak gaat het om een geschil tussen Delta Lloyd Zorgverzekering N.V. (hierna: Delta Lloyd) en William House XXXI B.V. (hierna: William House) over de vraag of Delta Lloyd haar optierecht tot verlenging van de huurovereenkomst voor een kantoorgebouw tijdig heeft ingeroepen. De huurovereenkomst, die oorspronkelijk in 1988 werd aangegaan, gaf Delta Lloyd het recht om de huur met vijf jaar te verlengen. Delta Lloyd heeft in maart 2002 aan de verhuurder, Victory Real Estate B.V., laten weten geen gebruik te maken van dit optierecht en de huur per 1 maart 2003 te beëindigen. William House, de opvolgend verhuurder, heeft echter gesteld dat Delta Lloyd de huurovereenkomst voor 40% van het pand had moeten voortzetten.
De kantonrechter heeft de vorderingen van William House in eerste instantie afgewezen, maar het gerechtshof heeft dit vonnis vernietigd en de vorderingen van William House toegewezen. Delta Lloyd heeft vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het hof terecht heeft geoordeeld dat Delta Lloyd haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. De Hoge Raad heeft het beroep van Delta Lloyd verworpen en haar in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.
De Hoge Raad oordeelde dat de stellingen van Delta Lloyd over de kennis van Victory en William House met betrekking tot haar verhuizingsplannen niet voldoende waren om aan te tonen dat zij geen gebruik wilde maken van de huuroptie. De Hoge Raad bevestigde dat de feiten en omstandigheden die Delta Lloyd aanvoerde niet voldoende concreet waren om haar bewijsaanbod te onderbouwen. Het hof had de bewijsaanbiedingen van Delta Lloyd terecht als te vaag gepasseerd. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 24 februari 2006.