Verweerster in cassatie - verder te noemen de Gemeente - is door de Rechtbank te Amsterdam (hierna: de Rechtbank) bij vonnis van 16 februari 1983 veroordeeld tot het vergoeden van de door eisers tot cassatie - verder te noemen [eisers] - als gevolg van onrechtmatig handelen van de Gemeente geleden en te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 1981 tot de voldoening. Dit vonnis is door het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof) bij arrest van 1 november 1984 bekrachtigd. De tegen dit arrest door de Gemeente en [eisers] ingestelde cassatieberoepen zijn door de Hoge Raad verworpen bij arrest van 30 januari 1987, NJ 1988, 89.
Ter tenuitvoerlegging van voormeld vonnis hebben [eisers] bij exploit van 10 juli 1987 een staat van kosten, schaden en interessen aan de Gemeente doen betekenen. Nadat de Gemeente een aanbod als bedoeld in art. 613 (oud) Rv. had gedaan, hebben [eisers] het geschil bij akte van procureur tot procureur op de terechtzitting van de Rechtbank van 25 november 1987 gebracht, onder overlegging van de - inmiddels gewijzigde - schadestaat, welke uitkwam op een bedrag van f 1.587.254, -- plus een post pro memorie. [eisers] hebben bij conclusie van eis veroordeling van de Gemeente tot betaling van voormeld bedrag
gevorderd en vervolgens bij akte hun eis vermeerderd in dier voege dat zij betaling van een bedrag van f 1.511.436, -- (plus PM) alsmede levering van 4455 participaties in het ABN Obligatiefonds tegen de prijs van f 47,13 per participatie vorderden. De Gemeente heeft de schadestaat en de vordering bestreden.
Nadat [eisers] hun vordering bij repliek opnieuw hadden vermeerderd, de Gemeente zich tegen die vermeerdering had verzet en de rolrechter dit verzet ongegrond had verklaard, heeft de Rechtbank bij vonnis van 1 november 1989 de Gemeente veroordeeld om aan [eisers] te betalen een bedrag van f 169.954,56 met de wettelijke rente daarover sedert 4 december 1981 tot de dag der voldoening, en alvorens verder te beslissen [eisers] in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de berekening van de aan hen toekomende compensatoire rente.
Tegen dit vonnis hebben [eisers] hoger beroep ingesteld bij het Hof. Zij hebben daarbij hun eis vermeerderd in dier voege dat zij vorderden een bedrag van f 2.172.003, -- , te vermeerderen met compensatoire rente over f 1.783.080, -- van 1 januari 1990 tot aan het in kracht van gewijsde gaan van de uitspraak en daarna met de wettelijke rente over de som van f 2.134.180, -- en bedoelde compensatoire rente, alsmede met een aantal posten pro memorie. De Gemeente heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij tussenarrest van 14 februari 1991 heeft het Hof de zaak naar de terechtzitting van 14 maart 1991 verwezen opdat [eisers] een herziene schadestaat zouden indienen.
Het Hof heeft bij eindarrest van 5 september 1991 in het principaal en incidenteel appel het vonnis van de Rechtbank vernietigd, de Gemeente veroordeeld om aan [eisers] te betalen f 976.147, -- te vermeerderen met de wettelijke rente over f 532.935, -- vanaf 1 januari 1991 tot aan de voldoening, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Beide arresten van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.