5. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in;
(i) De medeverdachte [betrokkene 1] heeft op 14, 15 en 16 februari 2012 in zijn hoedanigheid van verdachte van de gewapende overval op een woning in Bennebroek op 20 september 2011 verklaringen afgelegd bij de politie. [betrokkene 1] heeft toen - kort gezegd - verklaard dat hij door ene “ [verdachte] ” is benaderd om als “back-up” mee te gaan bij de overval op de woning, dat hij de overval samen met “ [verdachte] ” heeft gepleegd, dat deze “ [verdachte] ” de verdachte betreft en dat de verdachte de vriend van zijn zusje is. Het hof heeft deze verklaringen in de zaak met parketnummer 15-741187-11 als bewijsmiddelen 18, 19 en 20 tot het bewijs gebezigd. In zijn eigen strafzaak heeft [betrokkene 1] op de terechtzitting in eerste aanleg van 10 juli 2012 verklaard dat hij bij zijn eerder afgelegde verklaring(en) (bij de politie) blijft.
(ii) De raadsman van de verdachte heeft op de terechtzitting in eerste aanleg van 30 maart 2012 verzocht om [betrokkene 1] als getuige te horen. De rechtbank heeft dit verzoek op die terechtzitting toegewezen. Vervolgens is [betrokkene 1] op 19 juni 2012 in aanwezigheid van de raadsman van de verdachte als getuige gehoord door de rechter-commissaris. [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij tijdens zijn verhoren door de politie de waarheid heeft verteld, dat hij echter niet alle keren (bij alle drie verhoren) de waarheid heeft verteld en dat hij zich verder op zijn verschoningsrecht beroept.
(iii) De Rechtbank te Haarlem heeft de verdachte bij vonnis van 22 oktober 2012 veroordeeld. Namens de verdachte is op 2 november 2012 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Bij tijdig ingediende appelschriftuur van 16 november 2012 heeft de raadsman van de verdachte onder meer verzocht [betrokkene 1] als getuige te horen.
(iv) De raadsman van de verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep van 30 juli 2013 verzocht om [betrokkene 1] als getuige te horen. Het hof heeft dit verzoek op die terechtzitting toegewezen. Vervolgens is [betrokkene 1] op 11 december 2013 in aanwezigheid van de raadsman van de verdachte als getuige gehoord door de raadsheer-commissaris. Bij dit verhoor heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij blijft bij zijn verklaring zoals hij die heeft afgelegd maar dat hij geen antwoord wenst te geven op de vraag of dit betekent dat hij de overval in Bennenbroek op 20 september 2011 heeft gepleegd met de verdachte. Na te zijn gewezen op zijn plicht als getuige op vragen antwoord te geven en op het risico dat hij kan worden gegijzeld, heeft de getuige geantwoord dat hij dat begrijpt maar dat hij verder niets zegt.
(v) Op 31 maart 2014 is [betrokkene 1] nogmaals in aanwezigheid van de raadsman van de verdachte als getuige gehoord door de raadsheer-commissaris. Tijdens dit verhoor heeft [betrokkene 1] het volgende verklaard. Het is juist dat hij bij de politie heeft verklaard dat hij met een zekere “ [verdachte] ” een overval heeft gepleegd. Het is evenwel onjuist dat uit het proces-verbaal van de politie de conclusie zou kunnen worden getrokken dat hij met “ [verdachte] ” de verdachte heeft bedoeld. De bijnaam van de verdachte is niet “ [verdachte] ”. De verdachte heeft de overval in Bennebroek op 20 september 2011, waarvoor [betrokkene 1] is veroordeeld, niet met hem gepleegd. [betrokkene 1] is niet bereid andere vragen te beantwoorden, ook al is hem uitgelegd dat hij geen verschoningsrecht heeft en dat de mogelijkheid bestaat dat hij wordt gegijzeld. Vervolgens heeft de raadsman van de verdachte de raadsheer-commissaris verzocht om de getuige te gijzelen op de voet van art. 221 Sv. De raadsheer-commissaris heeft het verzoek tot gijzeling afgewezen en daartoe het volgende overwogen. De getuige is medeverdachte geweest van de verdachte in wiens zaak hij thans wordt gehoord. Ten aanzien van de betrouwbaarheid geldt dat de verklaring die een getuige na gijzeling af zou leggen, wordt afgelegd onder een druk die de raadsheer-commissaris ongepast acht.
(vi) De voorzitter van het hof heeft op 24 oktober 2014 bij “voorzittersbevel oproeping getuige” de advocaat-generaal bevolen [betrokkene 1] als getuige op te roepen voor de terechtzitting in hoger beroep van 28 oktober 2014. Daartoe werd overwogen dat [betrokkene 1] op 31 maart 2014 bij de raadsheer-commissaris als getuige een op essentiële punten andere verklaring heeft afgelegd dan eerder als verdachte tegenover de politie en dat dit het noodzakelijk maakt dat [betrokkene 1] als getuige in hoger beroep wordt opgeroepen. De advocaat-generaal heeft [betrokkene 1] vervolgens gedagvaard om als getuige te verschijnen op de voornoemde terechtzitting.
(vii) Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 28 oktober 2014 houdt ten aanzien van het verhoor van [betrokkene 1] als getuige het volgende in:
“De voorzitter stelt vast dat inmiddels de getuige [betrokkene 1] ter terechtzitting is verschenen.