ECLI:NL:HR:2014:1020

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
25 april 2014
Zaaknummer
12/04218
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ondervragingsrecht en bewijsvoering bij woningoverval

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was betrokken bij een woningoverval die plaatsvond op 6 december 2010 in Almere. De verdachte en zijn medeverdachten hebben zich gewapend met een taser toegang verschaft tot de woning van de slachtoffers, waarbij geweld en bedreiging met geweld zijn gebruikt. De verdachte heeft in cassatie aangevoerd dat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij de overval en dat zijn ondervragingsrecht was geschonden. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het Hof de verklaringen van de medeverdachten, die onderling consistent waren en ondersteund door andere bewijsmiddelen, terecht heeft gebruikt voor de bewezenverklaring van de betrokkenheid van de verdachte. De verdediging had voldoende gelegenheid om de medeverdachten te ondervragen, ook al hebben deze zich op hun verschoningsrecht beroepen. De Hoge Raad heeft de verweren van de verdachte verworpen en geoordeeld dat de bewezenverklaring wettig en overtuigend was.

Wel heeft de Hoge Raad ambtshalve vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vier jaren naar drie jaren en tien maanden. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen.

Uitspraak

22 april 2014
Strafkamer
nr. 12/04218
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 5 juli 2012, nummer 24/002274-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf betreft, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 06 december 2010 in de gemeente Almere, in een woning gelegen aan de [a-straat], tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- diverse kledingstukken en schoenen en een fotocamera toebehorende aan [betrokkene 1],
- een geldbedrag van 240 euro toebehorende aan [betrokkene 2],
- een mobiele telefoon en een laptop toebehorende aan [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en zijn mededaders,
- terwijl hij en/of zijn mededaders (een) bivakmuts(en) droeg(en)
- de woning van [betrokkene 1] is/zijn binnengegaan en
- een taser (stroomstootwapen) tegen de nek van [betrokkene 1] heeft/hebben gezet en hem een stroomstoot heeft/hebben gegeven in zijn nek en
- vervolgens [betrokkene 1] met die taser in zijn nek naar de woonkamer heeft/hebben geduwd en
- vervolgens [betrokkene 1] op de grond heeft/hebben geduwd/gesmeten en
- vervolgens [betrokkene 1] meermalen tegen het hoofd en lichaam heeft/hebben geschopt en daarbij [betrokkene 1] dreigend de woorden "Geld, Geld" en "Waar is het geld klootzak, we willen geld" heeft/hebben toegevoegd en de kamer van [betrokkene 2] is/zijn binnengegaan en
- [betrokkene 2] een klap in zijn nek heeft/hebben gegeven, waardoor [betrokkene 2] achterover is gevallen en
- vervolgens de telefoon van [betrokkene 2] heeft/hebben afgepakt en op de grond heeft/hebben gegooid en
- vervolgens [betrokkene 2] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Geld waar is je geld, ik wil je geld" en "Wat heb je nog meer, wat heb je nog meer, ik wil alles van je" en
- vervolgens [betrokkene 2] bij zijn kraag heeft/hebben vastgepakt en vervolgens [betrokkene 2] de trap af heeft/hebben geduwd en vervolgens [betrokkene 2] de woonkamer van [betrokkene 1] in heeft/hebben geduwd en,
- terwijl hij en/of zijn mededader(s) (een) bivakmuts(en) droeg(en),
- vervolgens [betrokkene 2] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Ga liggen" en
- vervolgens [betrokkene 2] een stomp tegen/in zijn rug heeft/hebben gegeven en
- geroepen heeft/hebben dat [betrokkene 3] en [betrokkene 4] de deur open moesten maken en
- de deur van de zolderkamer van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] met kracht heeft/hebben opengetrokken/opengeduwd, althans met kracht aan deze deur heeft/hebben getrokken terwijl [betrokkene 3] en [betrokkene 4] deze dicht probeerden te houden en
- de zolderkamer van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] is/zijn binnengegaan."
2.2.1.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 december 2010 (pagina 94-101 van procesverbaalnummer 2010086652), inhoudende - zakelijk weergegeven –
als verklaring van aangever [betrokkene 1]:
Ik woon aan de [a-straat] te Almere. Eén kamer op de eerste verdieping verhuur ik aan [betrokkene 2] en de zolderkamer verhuur ik aan [betrokkene 3] (het hof begrijpt telkens: [betrokkene 3]). Ruim twee maanden geleden heb ik via Marktplaats een partijhandel schoenen en jassen gekocht. Deze spullen heb ik via een advertentie op Marktplaats te koop aangeboden. Bij deze advertentie stond ook mijn telefoonnummer. Gisteravond, 6 december 2010, was ik thuis. Ik werd gebeld. Ik nam op en hoorde een mannenstem. Ik hoorde hem zeggen: "Ik kom even kijken, ik heb interesse." Ik zei tegen hem dat hij langs mocht komen. Het telefoongesprek werd beëindigd en binnen een kwartier werd er aangebeld. Ik liep naar de voordeur en deed open. Ik zag twee jongens staan. Eén van hen was een langere Surinaamse/Antilliaanse man. Ik noem hem vanaf nu dader 1. De andere man noem ik dader 2. Deze man was ouder dan dader 1 en het was een klein breed mannetje. Ik liet ze binnen en in de woonkamer. In de woonkamer had ik wat schoenen uitgestald en er hing een rekje met wat lingerie en jassen. Ik zag dat de twee mannen rondkeken. Dader 2 vroeg: "Mag ik een jas passen?" Ik zei dat het goed was. Hij paste twee jassen en zei: "Ik kom morgen terug om ze op te halen, ik wil ze hebben." De twee zijn weer vertrokken. Later belde een onbekend nummer. Ik hoorde een mannenstem. Ik hoorde de mannenstem zeggen: "Ik kom de jassen niet morgen maar zo meteen al ophalen." Ik reageerde er nog op van: "Ja, oké is goed." [betrokkene 2] was trouwens op de eerste verdieping en [betrokkene 3] was ook aanwezig. Haar vriend was er ook. Zij waren de hele avond, dus ook met het eerste bezoek al boven. Na ongeveer tien minuten werd er weer aangebeld. Ik deed de deur open en eigenlijk stapte dader 1 meteen naar binnen. Dader 2 kwam erachter aan en er was nog een derde persoon. Dader 3 droeg een zwarte bivakmuts, er zaten twee gaten bij de ogen. Ik ben naar boven doorgelopen, terwijl zij naar de woonkamer gingen. De combinatie van de mannen, ook die ene met bivakmuts, gaf mij echt het gevoel dat het mis was. Ik ben naar boven naar [betrokkene 2] gegaan op de eerste verdieping. Ik zei dat ik er geen goed gevoel bij had en: "Je moet de politie bellen." Ik heb op zijn deur geklopt. Ik zag dat [betrokkene 2] op bed lag en ik kwam binnen. Nadat ik het gezegd had ben ik meteen naar beneden gegaan. Ik was bijna beneden aan de trap en ik zag dat één van de mannen een taser tegen mijn nek aanzette. De taser werd aan de rechterkant van mijn nek gezet. Ik voelde een stroomstoot. Het deed pijn. Ik werd met de taser in mijn nek de woonkamer ingeduwd en op de grond gesmeten. Ik lag met mijn buik op de grond. Ik hoorde één van de daders roepen: "Geld, geld." Hij schopte tegen mij aan en vroeg om het geld. Ik ben over de hele rechterzij van mijn lijf geschopt. Ik heb pijn aan mijn kaak, mijn benen doen zeer en mijn rechterarm en mijn oor. Ik heb drie bulten op mijn hoofd. Ik zag dat dader 2 bij de tafel met schoenen stond. Hij gooide de schoenen van de tafel. Dader 3 pakte de schoenen. Ik hoorde veel gerommel. Ik zag dat één van de daders met een doos naar buiten liep. Eén van de keren dat ik opkeek zag ik dat ze bij de schoenen bezig waren. Ik heb een paar keer opgekeken. De eerste paar keren dat ik opkeek kreeg ik nog trappen. Ik heb gezien dat één van de daders een grote doos die naast de bank stond bij de schoenentafel zette en daar de schoenen in deed. Ineens zag ik dat [betrokkene 2] de woonkamer in werd geduwd en naast mij op zijn buik op de grond werd gedrukt. Ik hoorde dat iemand naar de voordeur liep. Ik hoorde diegene zeggen: "Politie." Hij kwam terug naar binnen en er renden twee daders via de achterzijde de woning uit.
De volgende goederen zijn gestolen: Fotocamera van Canon. De camera lag op de PC tafel in de hoek van de woonkamer aan de achterzijde. Hij lag er nog voordat de daders binnenkwamen.
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van getuige ten overstaan van de rechter-commissaris in strafzaken in de rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 3 oktober 2011, met daaraan gehecht de fotobijlagen 1 tot en met 5, inhoudende - zakelijk weergegeven -
2.1
als verklaring van de rechter-commissaris:
Voorafgaand aan het getuigenverhoor vindt overleg plaats welke foto's moeten worden getoond. Dit betreft foto's van verdachte [medeverdachte 1] en van verdachte [medeverdachte 2].
2.2
als verklaring van de getuige [betrokkene 1]:
Op enig moment zijn twee personen bij mij aan de deur geweest. Diezelfde personen zijn ook weer later bij mij aan de deur geweest. Ik omschrijf één persoon als een slanke, donker getinte jongen. De andere persoon is kleiner en wat ouder en breder.
- de rechter-commissaris toont aan de getuige een vijftal foto's voorgelegd met het verzoek of hij één van de personen herkent -
Ik herken de vijfde foto als de lange magere jongen. Ik herken foto 3 als de kortere, bredere persoon.
2.3
fotobijlage 3:
Foto's [medeverdachte 2].
Titel foto: Foto 1 25-01-2011 PL 2540:11:76
2.4
fotobijlage 5:
Foto's [medeverdachte 1].
Foto 3 a, b en c, 08-12-2010 PL 2540:10:721
(...)
5. Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 december 2010 (pagina 109-113 van procesverbaalnummer 2010086652), inhoudende - zakelijk weergegeven -
als verklaring van aangever [betrokkene 2]:
Ik ben wonende op het adres [a-straat] te Almere. Ik huur een kamer bij [betrokkene 1]. Op de zolder van de woning woont ook nog een koppel. [betrokkene 1] verhandelt schoenen en jassen via internet. Gisteren, 6 december 2010, was ik thuis. Mijn slaapkamer bevindt zich op de eerste etage van de woning. Ik lag op mijn slaapbank televisie te kijken. Ik hoorde dat er een drietal keren aan de deur werd geklopt. Ik zei: "Kom maar binnen." Ik zag dat de deur openging en ik zag dat [betrokkene 1] mijn kamer binnen kwam lopen. Ik zag dat hij een paniekachtige uitdrukking in zijn gezicht had. Ik hoorde ook beneden in de gang gerommel. Ik hoorde [betrokkene 1] op een ernstige indringerige manier tegen mij zeggen: "Bel de politie, bel de politie." [betrokkene 1] liep meteen weer weg de trap af naar beneden. Ik heb toen meteen mijn mobiele telefoon gepakt. Ik heb toen de politie gebeld. Ik hoorde ook intussen dat iemand de trap op kwam rennen. Ik hoorde ook nog steeds gestommel in de woning beneden. Ik kreeg de politie aan de lijn en ik vertelde dat ze naar de [a-straat] te Almere moesten komen. Op het moment dat ik nog aan de lijn was met de politie kwam er ineens een voor mij onbekende man de huurkamer binnen. Ik kreeg ineens vanuit het niets een klap in mijn nek. Ik viel door de klap achterover op mijn slaapbank. Op het moment dat ik op mijn bed viel en ik mijn telefoon nog in mijn rechterhand had, pakte de mij onbekende man mijn mobiele telefoon af. Hij had mij met zijn rechterhand bij mijn kraag vast. Ik zag dat de man mijn mobiele telefoon op de grond gooide. Ik zag dat de man wederom op mij af kwam lopen. Ik hoorde hem zeggen: "Geld, waar is je geld, ik wil je geld." Mijn portemonnee lag openlijk op de tafel en ik heb tegen de man gezegd: "Daar ligt mijn portemonnee." De man heeft mijn portemonnee gepakt. Hij liet me even los om te kijken wat er in de portemonnee zat. Ik had 240 euro in mijn portemonnee zitten. Dit heeft hij er ook uitgepakt. De man heeft daarna de portemonnee terug op tafel gelegd. Ik hoorde de man tegen mij zeggen: "Wat heb je nog meer, wat heb je nog meer, ik wil alles van je." Ik zei dat ik niets meer had en dat ik alleen nog maar kleingeld had. Ik hoorde de man ineens tegen mij schreeuwen dat ik mee moest komen. Hij pakte mij vast bij mijn kraag van mijn trui in mijn nek. Hij trok mij mee de huurkamer uit richting de trap. Ik voelde dat hij mij de trap afduwde. Toen ik beneden kwam, werd ik ineens de woonkamer ingeduwd. Ik zag een aantal personen de woonkamer overhoop halen. Ik zag dat ze in dozen en kasten aan het zoeken waren. Ik zag dat er een stuk of drie of vier personen in de woning aanwezig waren. Ik zag ook dat [betrokkene 1] in de woonkamer was. Ik zag dat hij op de vloer lag ter hoogte van de zitbank. Ik zag dat hij op zijn linkerzij lag. Ik zag hem in elkaar gedoken. Ik werd richting [betrokkene 1] geduwd. Ik hoorde de man die mij duwde tegen mij zeggen: "Ga liggen." Ik kreeg meteen een stomp in mijn rug. Ik ben meteen gaan liggen en blijven liggen met mijn gezicht naar de grond toe. Op het moment dat ik op de grond lag, hoorde ik één van de overvallers tegen [betrokkene 1] schreeuwen: "Waar is het geld, klootzak, we willen geld." Ik hoorde [betrokkene 1] wel iets zeggen. Ik hoorde dat hij op dat moment rake klappen kreeg. Ik hoorde dat [betrokkene 1] meerdere klappen heeft gekregen. Ik hoorde ineens dat er werd geroepen: "Politie, politie." Ik nam waar dat er een aantal van de daders over ons heen sprongen om zo de woning aan de achterzijde te kunnen verlaten.
6. Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 8 december 2010 (pagina 115-118 van procesverbaalnummer 2010086652), inhoudende - zakelijk weergegeven -
als verklaring van aangeefster [betrokkene 3]:
Ik ben woonachtig in Almere op de [a-straat]. Ik huur de kamer van [betrokkene 1]. Op de tweede verdieping, de zolder is de slaapkamer van mij en mijn vriend [betrokkene 4]. Op 6 december 2010 stond ik bij de deur van onze kamer en hoorde ineens gestommel op de trap. Toen ik halverwege de trap naar de eerste etage was kreeg ik in de gaten dat het goed fout was. Ik hoorde namelijk stemmen hard roepen om geld. Ik hoorde de stem van [betrokkene 1] en twee vreemde stemmen. Ik ben gelijk weer naar boven gerend en heb de zolderdeur dichtgehouden aangezien deze geen slot heeft. Ik zei dat [betrokkene 4] moest bellen maar hij begreep niet wat ik bedoelde, dus hij gaf mij de telefoon. Ik heb direct 112 gebeld en gezegd dat er een woningoverval gaande was. De centralist vroeg mij van alles en ik gaf daar antwoord op. Toen hij vroeg hoeveel mensen er binnen waren gekomen, ging ik goed luisteren. Toen ik goed aan het luisteren was, hoorde ik ineens iemand heel snel de trap naar de eerste verdieping op rennen. Ik hoorde dat de persoon een deur op de eerste verdieping opende. Even was het stil. Daarna hoorde ik weer bonken op de laagste trap. Ineens uit het niets werd er aan de zolderdeur getrokken vanaf de buitenkant. Ik had de deur wel vast, maar had er niet op gerekend dat er iemand zou staan omdat ik niets hoorde. Ik trok met een ruk de deur weer dicht en [betrokkene 4] kwam mij helpen om de deur dicht te houden. De persoon aan de andere kant van de deur riep dat we open moesten doen. Ik schreeuwde: "Rot op!" De persoon aan de andere kant van de deur rukte nog harder aan de deur waardoor deze open vloog. De persoon aan de andere kant van de deur stond ineens voor mijn neus. Ik zag dat dit een man was. Hij droeg een bivakmuts die alleen zijn ogen vrij liet. Ik zette een stap achteruit. De man keek de kamer rond en pakte de goederen van waarde die voor het grijpen lagen. Dit was de telefoon van [betrokkene 4] en mijn laptop. Nadat hij de spullen gegrepen had, is hij omgedraaid en hard weggerend. Hij rende hard de trappen af. Toen hij in ieder geval de zoldertrap al af was hoorde ik vanaf beneden een soort woordenwisseling tussen meerdere stemmen waarin hard het woord "politie" werd geroepen. Ons slaapkamerraam ligt aan de achterzijde van de woning. Het raam stond open. Vlak na de woordenwisseling beneden hoorde ik voetstappen in de achtertuin. Toen [betrokkene 4] naar buiten keek zag hij twee mensen en dat zei hij ook gelijk tegen mij. Ik ben ook uit het raam gaan kijken en zag twee personen rennen.
(...)
8. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 25 maart (pagina 7058-7064 van procesverbaalnummer 2010086652), met daaraan gehecht foto's 1 tot en met 3 (pagina 7065-7067 van voornoemd proces-verbaalnummer), inhoudende - zakelijk weergegeven -
als verklaring van verdachte:
Op 6 december (het hof begrijpt: 6 december 2010) werd ik gebeld door een gozer die ik [medeverdachte 2] (het hof begrijpt - gelet op dit bewijsmiddel en bewijsmiddel 9 - telkens: [medeverdachte 2]) noem. Hij vroeg mij of ik kleding wilde kopen. Ik werd toen opgehaald door jongens; [medeverdachte 2] en twee anderen (het hof begrijpt - gelet op bewijsmiddel 9 en 10 - [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1]). [medeverdachte 2] belde met de vraag of ik kleding wilde voor mijn kinderen en mijzelf. [medeverdachte 2] en ik werkten samen bij [A]. Ik zei dat ik wel wilde kijken. Hij zei dat hij al in Almere buiten was. Ik legde hem uit hoe hij moest rijden. Tien minuten tot een kwartier later belde [medeverdachte 2] mij weer dat ze in de straat reden. Ik ben toen naar beneden gelopen. Ik zag daar een BMW staan. Ik zag dat ze met zijn drieën buiten de auto stonden. Ik ben ingestapt in de BMW. Er werd gebeld met degene waar we kleding gingen kopen. Er werd gebeld met die jongen om te zeggen dat we eraan kwamen. Hierna zijn we naar de jongen gereden. We kwamen de straat inrijden. De auto werd geparkeerd. We stapten uit en liepen met zijn vieren naar de woning. De deur werd opengedaan en de drie jongens liepen naar binnen.
Mijn bijnaam is [verdachte].
9. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 12 april 2011 (pagina 6053-6063 van procesverbaalnummer 2010086652), inhoudende - zakelijk weergegeven -
als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2]:
Ik ben op 6 december 2010 opgehaald van het station. Toen ben ik met [medeverdachte 3] (het hof begrijpt telkens: [medeverdachte 3]) zijn zwager op gaan halen. Toen zijn we naar het adres geweest. [medeverdachte 3] was met zijn auto, een BMW. Toen ik op het station was vroeg [medeverdachte 3] me of ik kleding wilde kopen. Zijn zwager kende iemand die kleding verkocht. Hij bedoelde [medeverdachte 1] (het hof begrijpt telkens: [medeverdachte 1]). Toen hebben we [medeverdachte 1] opgehaald. Met [medeverdachte 3] bedoel ik medeverdachte [medeverdachte 3]. [medeverdachte 1] is in Almere Stad opgepikt. [medeverdachte 3] reed. Toen we [medeverdachte 1] hebben opgehaald, zijn we naar die woning gegaan. [medeverdachte 1] belde die jongen op in de auto en toen zijn we er naartoe gereden. Die jongen wist dat we eraan kwamen. [medeverdachte 1] en ik stapten uit de auto. [medeverdachte 3] zei tegen ons dat hij op ons zou wachten. Hij bleef in de auto zitten. Die jongen heeft ons naar binnen gelaten en we hebben daar gekeken. Ik wist niet welk huisnummer we moesten hebben, [medeverdachte 1] wist alles. Ik ben achter hem aan gelopen. [medeverdachte 1] belde aan en een blanke jongen, [betrokkene 1] (het hof begrijpt - mede gelet op bewijsmiddel 1 - telkens: [betrokkene 1]), deed open. We hadden toen de spullen bekeken. Ik zag twee jassen. Ik vroeg of hij die voor me achter wilde zetten tot dat ik mijn loon kreeg. We zijn toen naar Almere Buiten geweest. We hadden daar geparkeerd bij [verdachte] (het hof begrijpt telkens: verdachte). Ik had [verdachte] gebeld. Ik ken [verdachte] van het werk in Almere Haven, bij [A]. Ik heb daar samen met hem gewerkt.
Ik was die dag aan de [a-straat]. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] kwamen op het idee om die jongen te beroven enzo. Vandaar dat ze contact met mij en die andere hebben opgezocht. Ik wist van de beroving af na de eerste keer dat ze me hadden afgezet. We zijn daar naartoe gegaan. [medeverdachte 3] belde aan. Ik zag dat die jongen de deur open deed. Toen gingen we naar binnen. Ik was in de woonkamer, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] begonnen de mensen te mishandelen. Ik zag dat [medeverdachte 3] een wapen bij zich had. Dit was een taser. [verdachte] was er ook bij. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] liepen voorop naar de woning toe. Ik liep met [verdachte] achteraan. Ik had een bivakmuts op. [medeverdachte 1] begon de jongen te mishandelen. Trekken, duwen, slaan en schoppen, alles. Ik stond toen in de woonkamer. Ik zag dat [medeverdachte 3] verschillende dozen naar buiten bracht. Dit waren grote dozen met spullen erin. Hij ging door de voordeur naar buiten toe. Ik was in de woonkamer samen met [medeverdachte 1]. [verdachte] was toen boven. [verdachte] had ook een taser. [betrokkene 1] lag op zijn buik op de grond, dat kwam door [medeverdachte 1]. [verdachte] kwam naar beneden met nog iemand. Dit was een blanke man. [verdachte] heeft die man samen met [betrokkene 1] in een hoekje gezet. En toen kwam de politie eraan. We hoorden dit van [medeverdachte 3]. Hij was buiten met die dozen bezig. [medeverdachte 3] rende naar binnen en zei: "De politie komt eraan." We hebben toen de achterdeur open gedaan. Toen zijn we via de tuin weggegaan. Met "we" bedoel ik [verdachte], [medeverdachte 1] en ik. [medeverdachte 3] hebben we niet meer gezien.
10. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 11 januari 2011 (pagina 4051-4056 van procesverbaalnummer 2010086652), inhoudende - zakelijk weergegeven -
als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3]:
Op 6 december 2010 ben ik van huis weggegaan. Daarvoor had ik [medeverdachte 1] (het hof begrijpt telkens: [medeverdachte 1]) nog gebeld met de vraag of we die avond nog voor die kleding gingen kijken. [medeverdachte 1] vond dit goed en ik ben toen met mijn auto naar [medeverdachte 1] toegereden. [medeverdachte 1] was in Almere stad. Ik heb even daarvoor [medeverdachte 2] (het hof begrijpt telkens: [medeverdachte 2]) opgehaald. Hij stond bij het station. We moesten een vriend ophalen van [medeverdachte 2]. Ik zag dat die vriend daar naar beneden kwam. [medeverdachte 2] had hem gebeld dat hij moest komen. In de auto hebben we het ook gehad over het kopen van spullen bij [betrokkene 1]. Toen zijn we met zijn vieren naar de [a-straat] gereden. Toen belden we daar aan. De deur werd opengedaan door een bewoner. Het was een blanke jongen. Ik zag dat [medeverdachte 2] bij de schoenen en de jassen stond te rommelen. Ik zag dat er iemand van de trap naar beneden kwam. [medeverdachte 2] ging op hem af. [medeverdachte 2] en die jongen begonnen te duwen en trekken. Ik zag toen bij [medeverdachte 2] een stroomstootwapen. Ik zag dat [medeverdachte 2] met die jongen naar de woonkamer ging. Ik zag toen ook dat de vriend van [medeverdachte 2] naar boven ging. Toen ik buiten kwam hoorde ik "Halt Politie" en ben ik aangehouden.
11. Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 12 januari 2011 (pagina 4058-4069 van procesverbaalnummer 2010086652), inhoudende - zakelijk weergegeven -
als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3]:
Het klopt dat [medeverdachte 1] (het hof begrijpt telkens: [medeverdachte 1]) en [medeverdachte 2] eerder aan de Pereboomweg zijn geweest.
Ik heb [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] afgezet bij de [a-straat]. Ik heb geparkeerd langs de weg aan de andere kant van het blok van nummer [1]. Ik heb hen daar opgewacht. Ik denk dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] vijf à tien minuten zijn weggeweest. Toen zijn we naar Almere Buiten gegaan en hebben die vriend van [medeverdachte 2] opgehaald.
12. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 18 februari 2011 (pagina 4075-4081 van procesverbaalnummer 2010086652), inhoudende - zakelijk weergegeven -
12.1
als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3]:
- verbalisanten tonen aan [medeverdachte 3] een foto (fotobijlage 1 bij het proces-verbaal) - Degene op de foto is de vierde verdachte. Ik herken hem aan zijn ogen en de opvallende oorbel en het wratje of sproetje op zijn linkerwang. De naam [verdachte] zegt mij wel wat. Volgens mij heb ik die naam wel gehoord die dag (het hof begrijpt: 6 december 2010). Ik denk dat ze de man van de foto zo noemden. Ik zag dat deze persoon mensen van boven had gehaald tijdens de overval en dat hij op de uitkijk stond.
12.2
als verklaring van verbalisanten:
Als bijlage gaat bij dit proces-verbaal:
Fotobijlage 1:
Foto 1 betreft een HKS-foto van [verdachte]."
2.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:
"Ter terechtzitting van het hof d.d. 21 juni 2012 heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het hem ten laste gelegde. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Allereerst ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte heeft deelgenomen aan de overval. De verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] waarop de bewezenverklaring steunt, zijn onderling tegenstrijdig, op belangrijke punten inconsistent en vinden geen ondersteuning elders in het dossier. Bovendien is er geen behoorlijke en effectieve gelegenheid tot ondervraging van deze getuigen c.q. medeverdachten geweest, waardoor de verdediging het ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen. De raadsvrouw heeft hierbij verwezen naar de zaak Luca vs. Italië.
Het hof overweegt het volgende.
Anders dan de raadsvrouw acht het hof op grond van wettige bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, daarbij de aangiften van [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4], en de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] als uitgangspunt nemende, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan de woningoverval aan de [a-straat] te Almere d.d. 6 december 2010.
Het hof ziet geen aanleiding om de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] als onbetrouwbaar aan te merken. Deze verklaringen versterken elkaar (deels) over en weer en vinden ondersteuning in de aangiften van [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Bovendien speelt mee dat zij in hun verklaringen ook zichzelf belast hebben. De stelling van de verdachte dat hij zich van zijn medeverdachten heeft afgescheiden op het moment dat zij op het punt stonden gevieren de woning te betreden, acht het hof in het licht van de bewijsmiddelen volstrekt ongeloofwaardig.
Wat betreft het ondervragingsrecht van de verdediging overweegt het hof als volgt. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hebben bij de politie (deels) bekennende verklaringen afgelegd welke verklaringen redengevend zijn voor de bewezenverklaring in onderhavige zaak. In de fase van het hoger beroep zijn beiden opgeroepen als getuige voor verhoor bij de rechter-commissaris. Hier hebben zij zich ten aanzien van vragen betreffende het aandeel van de medeverdachten beroepen op hun verschoningsrecht, dan wel hier geen antwoord op willen geven.
Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad (naar aanleiding van de zaak Luca vs. Italië van het EHRM) is van schending van het ondervragingsrecht (als bedoeld in artikel 6, derde lid aanhef en onder d van het EVRM) geen sprake, indien de verdediging in enig stadium van het geding, hetzij op de terechtzitting hetzij daarvoor, de gelegenheid heeft gehad om een niet ter terechtzitting afgelegde voor de verdachte belastende verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen. De enkele omstandigheid dat een getuige die voor een rechter is opgeroepen en aldaar is verschenen, weigert een verklaring af te leggen, brengt niet mee dat inbreuk wordt gemaakt op het ondervragingsrecht. Bijkomende omstandigheden dat dit in het onderhavige geval anders ligt, zijn aangevoerd noch gebleken.
Nu de verdediging gelegenheid heeft gehad om over de getuigen c.q. medeverdachten en hun eerder afgelegde verklaringen ter zitting naar voren te brengen wat zij noodzakelijk oordeelde, is het ondervragingsrecht niet geschonden en kunnen de verklaringen van de medeverdachten, zoals tegenover de politie afgelegd, gebezigd worden voor het bewijs. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan."

3.Beoordeling van het eerste en het tweede middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beoordeling van het derde middel

4.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] voor het bewijs heeft gebezigd, terwijl de verdediging niet, althans onvoldoende in de gelegenheid is geweest om hen als getuige te ondervragen.
4.2.
Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5539, NJ 2013/145 heeft geoordeeld moet in het licht van EHRM 10 juli 2012, LJN BX3071, NJ 2012/649 (Vidgen tegen Nederland) worden geoordeeld dat in een geval waarin de op verzoek van de verdediging opgeroepen en ter terechtzitting verschenen getuige heeft geweigerd antwoord te geven op de hem gestelde vragen, de verdachte niet het bij art. 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM voorziene recht heeft kunnen uitoefenen die getuige te (doen) horen omtrent diens niet ter terechtzitting afgelegde, de verdachte belastende verklaring. Dat betekent dat in zo'n situatie niet sprake is van het in HR 1 februari 1994, LJN AB7528, NJ 1994/427 onder 6.3.3 sub (ii) vermelde geval dat "de verdediging in enig stadium van het geding, hetzij op de terechtzitting hetzij daarvoor, de gelegenheid heeft gehad om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen". Het andersluidende oordeel van het Hof – welk oordeel dateert vanvóór het hierboven vermelde arrest van het EHRM - is dus onjuist. Het middel is terecht voorgesteld, maar leidt op de volgende, aan de bijzondere omstandigheden van het geval ontleende gronden niet tot cassatie.
4.3.
In het licht van het EVRM is het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig proces-verbaal van de politie voor zover inhoudende een door enig persoon in het opsporingsonderzoek afgelegde, de verdachte belastende verklaring niet zonder meer ongeoorloofd en in het bijzonder niet onverenigbaar met art. 6, eerste lid en derde lid, aanhef en onder d, EVRM. Van die ongeoorloofdheid is in elk geval geen sprake indien de verdachte weliswaar niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen, doch die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen, in die zin dat de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde feit wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal. Dit steunbewijs zal dan betrekking moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. (Vgl. HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5539, NJ 2013/145).
4.4.
De primaire klacht dat de verdediging niet in enig stadium de gelegenheid heeft gehad [medeverdachte 2] te ondervragen faalt, in aanmerking genomen dat [medeverdachte 2] in zijn verhoor door de Rechter-Commissaris in aanwezigheid van de verdediging een verklaring heeft afgelegd. Weliswaar heeft hij in dat verhoor niet op alle vragen antwoord willen geven, maar - zoals uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.18 tot en met 5.23 – heeft hij wel vragen beantwoord met betrekking tot die onderdelen van de verklaring waarover de verdediging hem wilde horen. De subsidiaire klacht dat de verdediging onvoldoende in de gelegenheid is geweest [medeverdachte 2] te ondervragen, faalt derhalve eveneens. Aldus kon het Hof de verklaring van [medeverdachte 2] voor het bewijs bezigen. Mede gelet hierop is in de door het Hof gebezigde bewijsvoering voldoende steun in de hiervoor onder 4.3 bedoelde zin te vinden voor de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde, zodat ook de verklaringen van [medeverdachte 3] - die zich tijdens zijn verhoor door de Rechter-Commissaris ten aanzien van alle vragen op zijn verschoningsrecht heeft beroepen waardoor de verdediging niet in enig stadium de gelegenheid heeft gehad [medeverdachte 3] te ondervragen - bruikbaar is voor het bewijs.
4.5.
Het middel is vruchteloos voorgesteld.

5.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier jaren.

6.Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

7.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze drie jaren en tien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 april 2014.