ECLI:NL:HR:2014:2647

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
9 september 2014
Zaaknummer
13/00172
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verduistering en herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld voor verduistering en had een vordering tot herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsklacht met betrekking tot de verduistering niet slaagde. De verdediging stelde dat de bewezenverklaring van wederrechtelijke toe-eigening niet uit de bewijsvoering kon volgen. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte een tractor en bijbehorende freesbak had aangetroffen en deze had meegenomen, in de veronderstelling dat ze van zijn buurman waren. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onbegrijpelijk had geoordeeld dat de verdachte niet onmiddellijk zijn buurman had ingelicht over de goederen, wat leidde tot de conclusie dat hij het oogmerk had om zich deze goederen wederrechtelijk toe te eigenen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen met betrekking tot de verduistering en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof voor herbehandeling. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, waarbij het oordeel van het Hof over de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling werd bevestigd.

Uitspraak

9 september 2014
Strafkamer
nr. S 13/00172
CB/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 december 2012, nummer 20/004854-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de beslissing met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 04/850266-11 tenlastegelegde feit en de strafoplegging en in zoverre tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaarde wederrechtelijke toe-eigening in de zaak met parketnummer 04/850266-11 niet uit de gebezigde bewijsvoering kan volgen.
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte in voormelde zaak bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 6 juli 2011 tot en met 7 juli 2011 te Ittervoort, gemeente Maasgouw, opzettelijk een tractor (Ferrari 330) met bijbehorende freesbak, toebehorende aan [betrokkene 2], welke goederen verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"5. Het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 1] d.d. 7 juli 2011, in de wettige vorm opgemaakt op die datum door verbalisant [verbalisant 1], hoofdagent van de regiopolitie Limburg Noord, basiseenheid Leudal/Maasgouw, dossierpagina's 67 tot en met 71, voorzover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de ten overstaan van de verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1] voornoemd:
Ik ben namens de benadeelde [betrokkene 2] gerechtigd tot het doen van aangifte. Ik doe namens mijzelf en de benadeelde aangifte van inbraak tussen woensdag 6 juli 2011 te 16.00 uur en donderdag 7 juli 2011 te 10.00 uur in de garage aan de [a-straat 1], binnen de gemeente Maasgouw. Mijn buurman, benadeelde, heeft de tractor en de freesbak (beide merk/type Ferrari 330 met serienummer tractor [0001]) bij mij in de garage staan. De buurman heeft hiervoor toestemming gekregen. Op woensdag 06 juli 2011, omstreeks 16:00 uur, heeft mijn buurman zijn tractor en bijbehorende freesbak bij mij in de garage terug gezet. De buurman heeft de garage kanteldeur dichtgedaan en afgesloten. Op donderdag 07 juli 2011, omstreeks 10:00 uur, kwam de buurman bij mij binnen met de mededeling dat de zijdeur van de garage was opengebroken en dat de kanteldeur van de garage openstond en dat de tractor en bijbehorende freesbak gestolen waren. De gestolen tractor en bijhorende freesbak behoren geheel in eigendom toe aan benadeelde. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
6. Het proces-verbaal van verhoor van benadeelde [betrokkene 2] d.d. 8 juli 2011, met bijlagen, in de wettige vorm opgemaakt op die datum door verbalisant [verbalisant 5], surveillant van de regiopolitie Limburg Noord, basiseenheid Leudal/Maasgouw, dossierpagina's
79 en 80, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de ten overstaan van de verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2] voornoemd:
Op donderdag 07 juli 2011 is mijn tractor en freesmachine op het adres [a-straat 1] te [plaats] weggenomen. Er is door [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) aangifte gedaan van deze diefstal. Ik ben telefonisch benaderd door de politie om aan het politiebureau te Heythuysen, de aangetroffen tractor met freesmachine te komen identificeren. Op vrijdag 08 juli 2011 ben ik samen met u, verbalisant [verbalisant 5] gaan kijken naar de aangetroffen tractor en freesmachine. Ik zag dat deze aangetroffen tractor en freesmachine mijn eigendom zijn. Ik zie dat het serienummer [0001] overeenkomt met het serienummer, welke op de rekening van deze tractor en freesmachine staat.
7. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d.9 juli 2011, in de wettige vorm opgemaakt op die datum door verbalisant [verbalisant 2], inspecteur van de regio-politie Limburg Noord, basiseenheid Leudal/Maasgouw, dossierpagina's 91 en 92, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de ten overstaan van de verbalisant afgelegde verklaring van verdachte:
U vraagt mij of ik mij inmiddels wat meer kan herinneren omtrent de tractor/frees die in de tuin van mijn ex-vriendin door de politie is aangetroffen, adres [b-straat 1] te [plaats]. Afgelopen donderdagmorgen, tussen ongeveer 05.00 uur en 05.30 uur, ben ik gaan wandelen. Toen ik aan het wandelen was, zag ik nabij onze woning aan de [b-straat 1] aan de overkant van de weg dat voertuig staan. Ik dacht dat die mogelijk van mijn buurman [betrokkene 3] was. Omdat ik [betrokkene 3] had beloofd om een oogje in het zeil te houden, wilde ik dat ding voor hem veilig stellen. Ik heb dat apparaat meegenomen naar huis en achter de woning, achter de omheining, in onze achtertuin neergezet.
8. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Roermond d.d. 2 december 2011, voor zover inhoudende als verklaring verdachte - zakelijk weergegeven -:
U vraagt mij naar het onder 04/850266-11 ten laste gelegde. Op 7 juli 2011 om 5.30 uur trof ik de freesbak aan. Ik heb de freesbak gewoon weggezet. Ik heb niet aangebeld bij [betrokkene 3].
9. Het proces-verbaal van aanhouding van verdachte op 7 juli 2011, in de wettige vorm opgemaakt op die datum door verbalisanten [verbalisant 3], hoofdagent, en [verbalisant 4], agent, beiden van de regiopolitie Limburg Noord, basiseenheid Leudal/Maasgouw, dossierpagina's 15 en 16, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van eigen waarneming en bevindingen van verbalisanten:
Op donderdag 7 juli 2011, omstreeks 10.09 uur, hielden wij als verdachte aan [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats].
Opmerking Hof: uit de hiervoor onder 8. weergegeven verklaring van verdachte in combinatie met het onder 9. weergegeven tijdstip van zijn aanhouding op 7 juli 2011 leidt het hof, bij gebreke aan enige aanwijzing voor het tegenovergestelde, af dat verdachte niet onmiddellijk noch op een later tijdstip in de ochtend van 7 juli 2011 zijn buurman [betrokkene 3] heeft ingelicht over wat hij met de tractor en freesbak had gedaan en waar hij die had neergezet."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Ten aanzien van het onder parketnummer 04/850266-11 subsidiair bewezen verklaarde is door de verdediging het verweer gevoerd, inhoudende dat er geen sprake is geweest van oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening aan de zijde van verdachte. De tractor en de freesbak hebben slechts korte tijd in de tuin van verdachte gestaan en de verdachte is, doordat de dag vanwege de ruzie met zijn partner een andere wending kreeg, niet meer toegekomen aan het terugbrengen van de goederen dan wel het inlichten van zijn buurman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Blijkens de verklaring van de verdachte bij de politie van 9 juli 2011 heeft hij de tractor en de freesbak op 7 juli 2011 's ochtends vroeg, omstreeks 05.00/05.30 uur, aangetroffen tegenover de woning waar hij op dat moment verbleef, zijnde de woning van zijn partner te [plaats]. De verdachte verklaart te hebben verkeerd in de veronderstelling dat deze goederen van zijn buurman waren en hij wilde ze voor hem veilig stellen. Om die reden heeft hij deze goederen vervolgens weggenomen en in de tuin, behorende bij de woning van zijn partner geplaatst. Verdachte heeft evenwel niet onmiddellijk en ook niet op een later tijdstip die ochtend zijn buurman ingelicht over wat hij met de tractor en freesbak had gedaan en waar hij die had neergezet.
Op het moment dat de verdachte daarover op 8 juli 2011 door de politie wordt bevraagd, verklaart de verdachte eerst niet te weten wat hij allemaal heeft gedaan en vervolgens de tractor voor het eerst te zien. Eerst op 9 juli 2011 legt de verdachte eerder genoemde verklaring af.
Uit het feit dat verdachte zijn buurman niet heeft ingelicht en omtrent de inbezitname van de tractor in zijn eerste verklaringen bij de politie geen openheid van zaken heeft willen geven leidt het hof af dat verdachte, uitgaande van zijn verklaring dat hij de tractor veilig wilde stellen, vervolgens daarna als heer en meester over deze tractor heeft willen beschikken en daarom het oogmerk heeft gehad zich deze tractor wederrechtelijk toe te eigenen."
2.3.
In de tenlastelegging en bewezenverklaring is het begrip 'zich wederrechtelijk toe-eigenen' gebezigd in de betekenis die daaraan in art. 321 Sr toekomt. Van zodanig toe-eigenen is sprake indien een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort (vgl. HR 24 oktober 1989, NJ 1990/256).
2.4.
Uit de hiervoor weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging - waarbij het Hof kennelijk is uitgegaan van de juistheid van de verklaring van de verdachte dat hij de in de bewezenverklaring bedoelde goederen wilde veiligstellen met als gevolg dat niet gezegd kan worden dat hij deze door misdrijf onder zich had - kan niet zonder meer volgen dat de verdachte deze goederen zich daarna wederrechtelijk heeft toegeëigend in de door het Hof bedoelde zin. De bewezenverklaring is derhalve in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Hoewel de bestreden uitspraak onder meer wat betreft de strafoplegging, waaronder begrepen 's Hofs beslissing omtrent de vordering inzake de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, niet in stand kan blijven, vindt de Hoge Raad aanleiding ook het middel te bespreken waarin wordt geklaagd over de toewijzing van die vordering.
3.2.1.
De stukken van geding houden het volgende in:
- de verdachte is op 7 juli 2011 aangehouden voor de strafbare feiten die in de onderhavige strafzaak zijn tenlastegelegd;
- de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is gedagtekend 27 september 2011 en is op 9 november 2011 ter griffie van de Rechtbank ingekomen;
- de Rechtbank heeft ter terechtzitting van 2 december 2011 de vordering gelijktijdig behandeld met de in de onderhavige strafzaak tenlastegelegde feiten en haar bij vonnis van
16 december 2011 toegewezen;
- na behandeling van het tegen voormeld vonnis ingestelde hoger beroep heeft het Hof de vordering toegewezen bij het thans bestreden arrest.
3.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 december 2012 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"Met betrekking tot de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling merk ik op dat deze vordering door het openbaar ministerie pas enkele maanden na het plegen van de desbetreffende strafbare feiten is gedaan, en derhalve niet onverwijld. Ik wijs in dat verband op de beslissing van de rechtbank Arnhem van 15 juli 2011, LJN BR3915. Primair meen ik dat u het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te verklaren, subsidiair vraag ik u de vordering af te wijzen en meer subsidiair vraag ik u, zonder af te willen doen aan mijn primaire en subsidiaire standpunt, niet de gehele periode ten uitvoer te leggen."
3.2.3.
Het bestreden arrest houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De advocaat-generaal heeft op 27 september 2011 de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gevorderd op grond van overtreding van de algemene voorwaarde.
De raadsman heeft aangevoerd dat deze vordering door het openbaar ministerie pas enkele maanden na het plegen van de desbetreffende strafbare feiten, en derhalve niet onverwijld, is gedaan, zodat deze dient te worden afgewezen.
Het hof overweegt dat verdachte bij beslissing van 24 februari 2011 door het openbaar ministerie voorwaardelijk in vrijheid is gesteld, met een proeftijd van 365 dagen en met de algemene bepaling dat de verdachte zich tijdens deze proeftijd niet opnieuw schuldig mag maken aan strafbare feiten. Het hof is van oordeel dat de verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden. Immers, verdachte heeft de in de onderhavige zaak aan de orde zijnde strafbare feiten gepleegd in de proefperiode. Het hof ziet, anders dan de raadsman, geen aanleiding om de vordering af te wijzen. Daarbij overweegt het hof dat, anders dan de raadsman betoogt, voldaan is aan de vereisten zoals omschreven in artikel 15i van het Wetboek van Strafrecht."
3.3.
Art. 15i Sr luidt:
"1. Indien Onze Minister van Justitie van oordeel is dat de veroordeelde een voorwaarde niet heeft nageleefd en gehele of gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling geboden is, verzoekt hij het openbaar ministerie om een daartoe strekkende vordering in te dienen.
2. Indien het openbaar ministerie van oordeel is dat de veroordeelde een voorwaarde niet heeft nageleefd, dient het onverwijld een schriftelijke vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in bij de rechtbank. De vordering bevat de grond waarop zij berust. Het openbaar ministerie ziet slechts af van de vordering, indien naar het oordeel van het openbaar ministerie met het wijzigen van de voorwaarden of met een waarschuwing kan worden volstaan.
3. Tot kennisneming van de vordering is bevoegd de rechtbank die in eerste aanleg heeft kennisgenomen van het strafbare feit terzake waarvan de straf die ten uitvoer wordt gelegd, is opgelegd. Indien de veroordeelde wordt vervolgd wegens een strafbaar feit begaan voor het einde van de proeftijd en de vordering strekt tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met dat strafbare feit is bevoegd de rechtbank die bevoegd is tot kennisneming van het strafbare feit. De vordering wordt ingediend door het openbaar ministerie dat is belast met de vervolging van het strafbare feit en kan bij gelegenheid van een veroordeling terzake van dat strafbare feit worden toegewezen.
4. In de gevallen, bedoeld in artikel 15, vijfde lid, is tot kennisneming van de vordering bevoegd de rechtbank die in eerste aanleg heeft geoordeeld terzake van het feit waarvoor de langste onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is opgelegd. Bij straffen van gelijke lengte zijn rechtbanken gelijkelijk bevoegd. In het geval van de tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke beslissing is tot kennisneming van de vordering bevoegd de rechtbank die het verlof tot tenuitvoerlegging, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen heeft verleend, dan wel de rechtbank in het arrondissement waar de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf plaatsvindt.
5. Bij de vordering zendt het openbaar ministerie de daarop betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toe. De voorzitter van de rechtbank bepaalt daarop onverwijld een dag voor het onderzoek van de zaak, tenzij hij vaststelt dat het openbaar ministerie in zijn vordering niet kan worden ontvangen. In het geval bedoeld in het derde lid, tweede volzin, geschiedt de behandeling van de zaak gelijktijdig met de behandeling van het strafbare feit waarvoor de veroordeelde wordt vervolgd.
6. Het openbaar ministerie doet de veroordeelde en indien artikel 15b, tweede lid, is toegepast, degene die met begeleiding en toezicht is belast, tot bijwoning van de zitting oproepen onder betekening van de vordering aan de veroordeelde.
7. In de gevallen waarin de behandeling van de zaak niet gelijktijdig geschiedt met de behandeling van een feit waarvoor de veroordeelde wordt vervolgd, is artikel 15e, derde tot en met zevende lid, van overeenkomstige toepassing."
3.4.
Het middel steunt – in navolging van het gevoerde verweer – onder meer op de opvatting dat ingeval de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke vrijheidstelling in strijd met het tweede lid van art. 15i Sr niet "onverwijld" is ingediend, zulks dient te leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in die vordering. Die opvatting is evenwel onjuist. De wet verbindt immers geen rechtsgevolg aan de niet-naleving van voormeld voorschrift, terwijl het in middel en verweer bedoelde rechtsgevolg ook niet voortvloeit uit de aard van het desbetreffende voorschrift. Dit laat overigens onverlet dat de rechter, mede gelet op het bepaalde in art. 6 EVRM omtrent de behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn, andere gevolgtrekkingen kan verbinden aan de omstandigheid dat een vordering laat is ingediend. Beslissingen dienaangaande kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden getoetst.
3.5.
Gelet op de hiervoor onder 3.2.1 weergegeven gang van zaken is 's Hofs oordeel dat de vordering niet zodanig laat is ingediend dat zulks dient te leiden tot de afwijzing van die vordering, niet onbegrijpelijk.
3.6.
Het middel faalt.

4 Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het derde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 04/850266-11 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 september 2014.