ECLI:NL:HR:2015:2483

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
10 september 2015
Zaaknummer
14/02112
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen bewezenverklaring van seksueel misbruik met onvoldoende bewijssteun

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarin de verdachte is veroordeeld voor seksueel misbruik van minderjarigen. De Hoge Raad behandelt de vraag of de bewezenverklaring van de feiten 2 en 3 voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal, zoals vereist door artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte, geboren in 1945, heeft in de periode van 1996 tot 2006 meermalen seksueel misbruik gepleegd van drie minderjarige slachtoffers, waaronder zijn eigen dochters. De verklaringen van de slachtoffers zijn cruciaal voor de bewijsvoering, maar de Hoge Raad oordeelt dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd dat de bewezenverklaring niet uitsluitend op de verklaring van één getuige kan steunen. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat de belastende inhoud van de overige bewijsmiddelen slechts herleidbaar is tot de eigen verklaring van de aangeefster. Hierdoor is de bewezenverklaring van de feiten 2 en 3 ontoereikend gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de beslissingen ter zake van de feiten 2 en 3 en de strafoplegging, en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.

Uitspraak

8 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/02112
IC/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 13 maart 2014, nummer 22/000586-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L. Groeneveld, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof, teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof het bewezenverklaarde uitsluitend heeft doen steunen op de verklaring van één getuige.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij in de periode van 30 december 1996 tot en met 28 december 1999 te Curaçao, meermalen met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1987, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [betrokkene 1] , namelijk het brengen en/of houden van zijn penis in de vagina van [betrokkene 1] en brengen en/of houden van één of meer van zijn vingers en een kaars in de vagina van [betrokkene 1] ;
2. hij in of omstreeks de periode van 13 april 1999 tot en met 11 april 2005 te Curaçao en Rotterdam meermalen met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [betrokkene 2] , geboren op [geboortedatum] 1993, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [betrokkene 2] , namelijk het brengen en/of houden van zijn penis in de vagina van [betrokkene 2] en brengen en/of houden van één of meer van zijn vingers in de vagina van [betrokkene 2] ;
3. hij in de periode van 12 april 2005 tot en met 12 april 2006 te Rotterdam met [betrokkene 2] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [betrokkene 2] , hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina van [betrokkene 2] geduwd/gebracht en één of meer van zijn vingers in de vagina van [betrokkene 2] geduwd/gebracht;
5. hij in december 2000 te Rotterdam met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [betrokkene 3] (geboren op [geboortedatum] 1985), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het
- wrijven over/masseren van en likken van de vagina en/of clitoris van [betrokkene 3] en
- wrijven met zijn, verdachtes, penis over de vagina van [betrokkene 3] ."
2.2.2.
Deze bewezenverklaringen steunen wat betreft het onder 2 en 3 bewezenverklaarde op de volgende bewijsmiddelen:
"1. het proces-verbaal aangifte van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2010015485-1, d.d. 23 januari 2010, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 10 t/m 15):
als de op 23 januari 2010 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] 1987):
(...)
Op 8 januari 2012 was ik bij mijn moeder thuis in Rotterdam. Ik hoorde mijn moeder en [betrokkene 2] in de keuken huilen. De beste vriendin van [betrokkene 2] , [betrokkene 4] , was er ook bij. Mijn moeder vertelde toen dat [verdachte] seks met [betrokkene 2] had gehad. [betrokkene 2] vertelde dat zij van haar nichtje [betrokkene 3] had gehoord dat hij het ook bij haar had gedaan. Tevens zou [verdachte] tegen [betrokkene 3] en [betrokkene 2] hebben gezegd dat ik al heel jong met jongens was begonnen en dat ik op mijn negende al ontmaagd was. Hij zou mij geleerd hebben hoe ik met jongens om moest gaan. Toen heb ik het verteld. [betrokkene 2] heeft mij verteld dat hij haar van haar zesde tot haar dertiende heeft misbruikt op de [b-straat 1] in Rotterdam waar zij met hem woonde.
2. het proces-verbaal aangifte van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2010030290-1, d.d. 27 januari 2010, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 28 t/m 33):
als de op 27 januari 2010 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 2] (geboren op [geboortedatum] 1993):
Mijn vader [verdachte] heeft mij van mijn zesde tot mijn dertiende levensjaar seksueel misbruikt. Dit gebeurde tijdens een vakantie op Curaçao aan de [a-straat 1] en in ons huis aan de [b-straat 1] te Rotterdam.
Toen ik zes jaar oud was, woonde ik met mijn moeder en halfzus [betrokkene 1] in een huis op Curaçao. [verdachte] woonde in Nederland aan de [b-straat 1] te Rotterdam. Mijn vader kwam af en toen naar Curaçao en logeerde dan in een logeerkamer naast ons huis. Als mijn vader er was, was ik alleen met hem in huis.
Op een dag toen ik zes jaar oud was, zei mijn vader dat ik mijn zwemkleding aan moest doen en bij hem op bed moest komen liggen. Hij zei dat ik op hem moest gaan liggen en mijn bikinibroekje uit moest doen. Ik weet nog dat hij alleen een zwembroek aan had, die hij ook uit deed. Ik moest op hem gaan zitten ter hoogte van zijn kruis. Hij zei tegen mij dat ik mijn voeten naast zijn benen moest zetten en terwijl hij dit zei, pakte hij mijn benen vast en zette ze naast hem, aan elke kant één been. Vervolgens ging hij met zijn vinger in mijn vagina en meteen hierna voelde ik zijn penis in mijn vagina gaan. Toen zijn penis erin zat, begon hij bewegingen op en neer te maken. Ik moest van hem meegaan met die bewegingen.
Drie dagen later gebeurde het weer. Ik was alleen met hem in het huis toen hij mij wederom naar zijn logeerkamer riep. Ik moest weer gaan liggen waarna hij mijn kleren uitdeed en weer seks met mij had. Ik moest toen weer boven op hem gaan zitten en eigenlijk ging het op dezelfde manier als drie dagen daarvoor.
Hierna ging hij terug naar Nederland.
Hetzelfde jaar ben ik nog een keer op vakantie gegaan naar mijn vader in Nederland. Mijn nicht [betrokkene 3] logeerde toen bij mij. Zij vertelde mij toen dat mijn vader haar had gemasseerd en daarna met zijn penis in haar vagina was gegaan. Dit zou in het huis van mijn vader aan de [b-straat 1] zijn gebeurd. Ik heb haar toen gezegd dat hij het ook bij mij deed.
Toen ik ongeveer elf jaar oud was, heeft mijn vader mij vanuit Curaçao meegenomen naar Nederland. Ik ben toen bij hem gaan wonen aan de [b-straat 1] . Toen ik ongeveer elf jaar oud was, moest ik weer seks met hem hebben in de kamer van mijn halfbroer. Hij kwam op mij liggen en deed zijn penis weer in mijn vagina.
Na die dag heb ik tot aan mijn dertiende nog ongeveer vijf keer seks met mijn vader moeten hebben. Dat ging steeds op dezelfde manier. Hij riep mij bij zich en dan moest ik weer op bed gaan liggen. Soms was dit het bed van mijn halfbroer en soms het bed van mijn vader. De ene keer moest ik mijzelf uitkleden en de andere keer deed hij mijn kleren uit. Hij kleedde zichzelf altijd uit als wij op bed lagen. Ik moest dan op hem gaan liggen of hij kwam op mij liggen. Mijn benen deed hij altijd met zijn handen uit elkaar. Hij kwam dan altijd met zijn penis in mijn vagina en ging hierna op en neer in mij. Ik weet dat hij altijd een harde penis had, doordat ik echt voelde dat er iets hards in mijn vagina ging. Voordat hij bij mij naar binnen ging smeerde hij altijd zijn penis in met Vaseline. Ik weet dat dit Vaseline was, omdat er altijd een crèmekleurige pot met een roze deksel naast het bed op de grond stond. Nadat ik op mijn dertiende voor het eerst ongesteld was geworden, is er nooit meer iets gebeurd.
Een paar jaar later raakte ik in gesprek met [betrokkene 3] . Wij vertelden aan elkaar wat mijn vader ons had aangedaan.
In 2008 heb ik alles aan mijn vriendin [betrokkene 4] verteld.
Begin januari 2010 kreeg ik ruzie met mijn vader. Ik wilde toen alles aan mijn moeder vertellen. Mijn vriendin [betrokkene 4] heeft het hele misbruikverhaal aan mijn moeder verteld. Mijn zus, die ook in het huis aanwezig was, kwam op ons gehuil af. Toen ze hoorde dat ik seksueel misbruikt was door mijn vader, vertelde zij dat het ook bij haar was gebeurd vroeger.
3. het proces-verbaal aangifte van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. PLI 7E0 2010045551-1, d.d. 20 februari 2010, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 51 t/m 57):
als de op 20 februari 2010 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 3] (geboren op [geboortedatum] 1985):
(...)
Ongeveer twee jaar geleden vertelde [betrokkene 2] aan mij dat haar vader haar seksueel had misbruikt toen ze heel klein was. Ik heb haar toen verteld dat ik ook seksueel misbruikt was door [verdachte] . Tijdens dat gesprek bleek dat we het gevoel altijd al hadden gehad, maar het nooit echt aan elkaar hadden verteld.
4. het proces-verbaal verhoor getuige van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2010015485-4, d.d. 28 januari 2010, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 16 t/m 19 en bijlage blz. 20 en 21):
als de op 28 januari 2010 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 5] :
In januari 2010 vertelde [betrokkene 1] mij dat [betrokkene 2] een brief zou hebben geschreven aan [verdachte] . Ik heb de brief gelezen en voelde dat er iets niet goed was. Ik ben met [betrokkene 1] naar huis gegaan, toen kwamen [betrokkene 2] en haar vriendin [betrokkene 4] ook. Ik vertelde [betrokkene 2] dat ik de brief had gelezen en vroeg wat er was gebeurd. Ik hoorde dat [betrokkene 4] tegen mij zei dat [betrokkene 2] seksueel misbruikt was door [verdachte] . [betrokkene 2] vertelde dat haar nicht [betrokkene 3] tegen haar had gezegd dat [verdachte] haar ook seksueel had misbruikt. Ik heb [betrokkene 3] gebeld. Ze zei dat ze inderdaad ook door [verdachte] was misbruikt. Daarna vertelde [betrokkene 1] dat hij het ook bij haar had gedaan. De brief die [betrokkene 2] aan [verdachte] heeft gestuurd, geef ik aan u.
5. het proces-verbaal verhoor getuige van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. PL17E0 2010030290-3, d.d. 11 maart 2010, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 36 t/m 38):
als de op 11 maart 2010 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 4] :
Ongeveer twee jaar geleden vertelde [betrokkene 2] aan mij dat haar vader [verdachte] haar gebruikt had voor seks. Ze vertelde dat het meerdere keren was gebeurd thuis aan de [b-straat 1] . Ze vertelde dat hij het ook met haar nicht [betrokkene 3] had gedaan.
In januari 2010 heeft [betrokkene 2] een brief geschreven over alles wat er gebeurd was. Ik heb begrepen dat haar vader die brief heeft gevonden en aan haar moeder heeft laten lezen. Op die dag, begin januari, vroeg haar moeder waar die brief over ging. [betrokkene 2] vroeg of ik het aan haar moeder wilde vertellen. Ik heb toen tegen haar moeder gezegd dat haar vader [betrokkene 2] gebruikte voor seks. Toen de zus van [betrokkene 2] , [betrokkene 1] , het hoorde, zei ze dat hij ook iets bij haar had gedaan."
2.3.
Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515).
2.4.
In de onderhavige zaak is het kennelijke oordeel van het Hof dat het bewijs dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan niet alleen kan worden aangenomen op grond van hetgeen de aangeefster heeft verklaard maar dat de door haar gereleveerde feiten en omstandigheden voldoende steun vinden in ander gebezigd bewijsmateriaal, niet zonder meer begrijpelijk. De belastende inhoud van de overige bewijsmiddelen is immers slechts te herleiden tot de eigen verklaring van de aangeefster. De bewezenverklaringen van de feiten 2 en 3 zijn daarom ontoereikend gemotiveerd. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
2.5.
De klacht in het middel betreft ook hetgeen onder 1 en 5 is bewezenverklaard. Voor de daartoe gebezigde bewijsmiddelen wordt hierbij verwezen naar de weergave daarvan in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 10. Kennelijk heeft het Hof geoordeeld dat ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit voldoende steun kan worden gevonden in de bewijsmiddelen 3 en 7 en ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde feit in de bewijsmiddelen 6, 7 en 10. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. In zoverre is het middel dus tevergeefs voorgesteld.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 september 2015.