ECLI:NL:HR:2009:BG9964

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11318
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing getuigenverzoek in strafzaak met betrekking tot getuige 1

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Dordrecht. Het centrale punt in deze procedure was het verzoek van de verdediging om getuige [getuige 1] opnieuw te horen. Dit verzoek werd door het Hof afgewezen, omdat de getuige reeds eerder door de Rechter-Commissaris was gehoord in aanwezigheid van de raadsvrouw van de verdachte. De verdediging stelde dat het horen van de getuige noodzakelijk was om de waarheid te achterhalen, vooral gezien de tegenstrijdigheden in de verklaringen van de getuige.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de juiste maatstaf had gehanteerd bij de beoordeling van het verzoek. Het Hof had geoordeeld dat het opnieuw horen van de getuige niet noodzakelijk was, omdat de getuige al eerder was gehoord en de verdediging voldoende gelegenheid had gehad om vragen te stellen. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was en dat de afwijzing van het verzoek om de getuige opnieuw te horen terecht was.

Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat de redelijke termijn voor de behandeling van de cassatie was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis, en verwerpt het beroep voor het overige.

Uitspraak

12 mei 2009
Strafkamer
rn. 07/11318
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 februari 2007, nummer 22/006272-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F. van Baarlen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof het verzoek van de verdediging tot het horen van [getuige 1] als getuige ten onrechte, althans op onbegrijpelijke gronden heeft afgewezen.
2.2. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 10 oktober 2005 is, in tegenwoordigheid van de raadsvrouwe van de verdachte, de getuige [getuige 1] gehoord door de Rechter-Commissaris.
(ii) De verdachte heeft tegen het op tegenspraak gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Dordrecht op
27 oktober 2005 hoger beroep ingesteld.
(iii) Bij brief van 10 november 2005, gericht aan de Advocaat-Generaal bij het Hof, heeft de raadsvrouwe van de verdachte verzocht om [getuige 1] als getuige op te roepen.
(iv) Bij brief van 22 mei 2006, gericht aan de raadsvrouwe, heeft de Advocaat-Generaal meegedeeld dat en waarom de genoemde persoon niet als getuige zal worden opgeroepen.
2.3.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 29 mei 2006 houdt onder meer in:
"De voorzitter deelt (...) als beslissingen van het hof het volgende mee.
(...)
Het verzoek van de verdediging omtrent het horen van de getuigen (...) en [getuige 1] zal worden afgewezen, nu deze getuigen reeds bij de rechter-commissaris zijn gehoord en de verdediging in de gelegenheid is gesteld om vragen te stellen zodat het horen ter terechtzitting redelijkerwijs niet noodzakelijk wordt geacht."
2.3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 15 november 2006 houdt onder meer in:
"De raadsvrouw deelt mede dat zij persisteert bij het horen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. Ter onderbouwing van het verzoek tot het horen van de getuige [getuige 1] brengt zij naar voren dat het van belang is om de waarheid te achterhalen in deze zaak. Zij acht het van belang om [getuige 1] te horen omtrent de tegenstrijdigheden in zijn verklaringen en omtrent zijn emailbericht d.d. 13 november 2006.
(...)
Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het hof het horen van de getuige [getuige 1] voorshands niet noodzakelijk acht, nu deze getuige reeds bij de rechter-commissaris is gehoord in aanwezigheid van de raadsvrouw. Mocht het hof tijdens de beraadslaging alsnog tot de conclusie komen dat nadere voorlichting door deze getuige noodzakelijk is om zich een oordeel te vormen omtrent de betrouwbaarheid van deze getuige, dan zal het hof op deze beslissing terugkomen."
2.3.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 7 februari 2007 houdt onder meer in:
"De raadsman verzoekt het hof om in onderhavige zaak acht te slaan op het door [getuige 1] ondertekende emailbericht, zoals overgelegd door de raadsman van de medeverdachte.
De voorzitter verzoekt de bode voornoemd stuk te kopiëren en voegt het stuk, voor kopie conform getekend door de griffier, in het dossier.
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn overgelegde en aan dit proces-verbaal gehechte pleitnota. Als wijziging op deze pleitnota deelt de raadsman mede dat hij primair verzoekt om de verdachte vrij te spreken van de aan hem onder 1 primair, subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten, dat hij subsidiair verzoekt om aanhouding van de behandeling van de zaak teneinde de getuige [getuige 1] te horen en dat hij meer subsidiair het strafmaatverweer voert zoals verwoord is in zijn pleitnota.
Het hof zal op voornoemd aanhoudingsverzoek bij arrest beslissen."
2.3.4. Het in dat proces-verbaal bedoelde emailbericht houdt in:
"Hierbij wil ik verklaren over de zaak [getuige 3].
Dat de twee verklaringen bij de rechter-commissaris en bij de politie heb afgelegd niet waar zijn.
De eerder afgelegde verklaringen heb ik gezegd, nadat ik van de politie de verklaring van [getuige 3] heb gekregen om te lezen.
Ik was bang heb nooit vastgezeten en dacht alleen aan school ik had toetsen week en wou snel de cel uit ik werd gek en de politie dreigde met hoge straffen
Dus heb ik mijn verklaring gebaseerd op die van [getuige 3] om zo mijn eigen hachje te redden.
en zodoende heb ik [verdachte] en [medeverdachte 1] als hoofdverdachte genoemd maar dat is dus helemaal gelogen, die jongens hebben er helemaal niks mee te maken.
Ik had in het verleden een conflict met de jongens vandaar Ik voel me nu erg bezwaard dat ik toen niet de waarheid heb verteld!
Ik heb nu een vaste baan en besef dat ik fout zat nu zitten die jongens met iets dat ze niet hebben gedaan.
De waarheid is ik heb haar geholpen met de lening ze had contact met zo een neger en vroeg me of ik de lening wel zou doen.
Ik zei moet je doen je hoeft toch niks terug te betalen.
Dus heeft ze de lening gedaan en was gelukt ze kreeg 7 duizend van die neger.
Ik kreeg met moeite 1000 euro van haar ik was blij en ze kocht leuke dingen voor me.
Op gegeven moment kreeg ze bericht dat ze moest terug betalen.
Maar haar deel van het geld had ze opgemaakt en ze wist niet wat ze moest doen.
Ik zei tegen haar geef [medeverdachte 1] en ali de schuld, zodat ik er niks mee te maken zou hebben.
Dus ik dacht het zo goed te hebben geregeld.
Maar puntje bij paaltje heeft ze mij toch verlinkt.
Ze gaf mij ook de schuld ze nam het me kwalijk dat ik tegen haar heb gezegd dat ze het moest doen En dat ik niks meer van me liet horen. Dus net of ik haar er in heb geluisd.
Vandaar dat ze pas later aangifte heeft gedaan.
Ik ben bereid te getuigen in die zaak [getuige 3].
Deze verklaring is naar waarheid verteld,
[getuige 1]."
2.3.5. De bestreden uitspraak houdt in:
"Beslissing op het nog openstaande verzoek
Met betrekking tot het bij pleidooi - herhaalde - verzoek van de raadsman om [getuige 1] als getuige te doen horen overweegt het hof als volgt. Op de zitting van 15 november 2006 heeft het hof het horen van de getuige [getuige 1] voorshands niet noodzakelijk geacht, nu deze getuige reeds bij de rechter-commissaris is gehoord in aanwezigheid van de raadsvrouw en overwogen dat, mocht het tijdens de beraadslaging alsnog tot de conclusie komen dat nadere voorlichting door deze getuige noodzakelijk is om zich een oordeel te vormen omtrent de betrouwbaarheid van deze getuige, het op deze beslissing terug zal komen. Echter, ook bij de beraadslaging heeft het hof geen reden gezien om terug te komen op deze beslissing, zoals nader in het arrest uiteengezet.
(...)
Verweren raadsman
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de voor de verdachte belastende verklaringen van [getuige 1] en [getuige 3] onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn. Hij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het navolgende aangevoerd. De getuige [getuige 3] heeft sterk wisselende verklaringen afgelegd, die achteraf, juist waar het voor de verdachte zeer belastende onderdelen betreft, onwaar bleken te zijn. De getuige [getuige 1] heeft in een schriftelijke verklaring, toegezonden aan de raadsman van de medeverdachte [medeverdachte 1], zijn oorspronkelijke verklaring geheel herroepen. Die oorspronkelijke verklaring was geheel op de belastende verklaring van de getuige [getuige 3] afgestemd geweest.
Het hof heeft daaromtrent het navolgende overwogen.
Weliswaar kan uit de stukken worden afgeleid dat de getuige op een aantal (de verdachte en zijn mededaders extra belastende) onderdelen op haar eerdere verklaringen is teruggekomen, waarbij het hof niet uitsluit dat zij in eerste instantie haar eigen, aanvechtbare, rol in het gebeurde heeft willen bemantelen, maar dat neemt niet weg dat zij op voor de bewezenverklaring wezenlijke punten steeds consistent heeft verklaard, zodat haar verklaring niet voor wat die punten betreft als onbetrouwbaar en ongeloofwaardig kan worden aangemerkt, temeer nu die verklaring haar bevestiging vindt in een aantal andere bewijsmiddelen.
De omstandigheid dat de getuige [getuige 1] bij de politie en bij de rechter-commissaris een verklaring heeft afgelegd die op wezenlijke punten in overeenstemming is met hetgeen de getuige [getuige 3] heeft verklaard maakt het niet zonder meer aannemelijk dat beide getuigen hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. De omstandigheid dat de getuige [getuige 1] naderhand zijn eigen verklaring in een brief aan een van de beide bij deze zaak betrokken raadslieden heeft herroepen maakt dit niet anders en bewerkstelligt niet zonder meer dat de bij de politie en ten overstaan van de
rechter-commissaris afgelegde verklaringen, die toen steeds van dezelfde consistente strekking waren, als ongeloofwaardig en onbetrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Het hof verwerpt de verweren."
2.4. Het Hof heeft ter terechtzitting van 29 mei 2006 afwijzend beslist op het door de raadsvrouwe gedane verzoek om de voorafgaand aan de terechtzitting opgegeven getuige [getuige 1] op te roepen. Het middel ziet niet op die beslissing. Het klaagt over 's Hofs oordeel over het ter terechtzitting van 15 november 2006 opnieuw gedane verzoek tot het horen van deze getuige. Voor de beoordeling van dat verzoek is ingevolge art. 315 en art. 328 in verbinding met art. 415 Sv de maatstaf of de noodzaak van het verzochte is gebleken (vgl. HR 19 juni 2007, LJN AZ1702, NJ 2007, 626 rov. 3.3.1).
Het Hof heeft bij de afwijzing van dat verzoek geoordeeld dat (opnieuw) horen "niet noodzakelijk" is. Aldus heeft het Hof de juiste maatstaf gehanteerd. Voor zover het middel daarover klaagt, faalt het.
2.5. Ook overigens kan het middel niet tot cassatie leiden. In de hiervoor weergegeven overwegingen ligt als oordeel van het Hof besloten dat de grond voor de afwijzing van het verzoek erin is gelegen dat [getuige 1] reeds eerder door de Rechter-Commissaris, in aanwezigheid van de raadsvrouwe, als getuige is gehoord en dat het emailbericht waarop de verdediging zich ter terechtzitting van het Hof heeft beroepen tegen de achtergrond van die eerdere verklaringen onvoldoende grond oplevert de getuige nogmaals te (doen) horen. Dat oordeel van het Hof is niet onbegrijpelijk.
2.6. Het middel faalt.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van tweehonderd uren, subsidiair honderd dagen vervangende hechtenis.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
vermindert het aantal uren taakstraf in die zin dat dit 190 uren bedraagt;
vermindert de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 95 dagen beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 12 mei 2009.