In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) die aan belanghebbende was opgelegd. De naheffingsaanslag van € 7.073 was gebaseerd op de registratie van een gebruikte Mercedes-Benz C-klasse 300 Ambition. De Inspecteur had de naheffingsaanslag gehandhaafd na een uitspraak op bezwaar. Belanghebbende had beroep ingesteld bij de Rechtbank Den Haag, die het beroep ongegrond verklaarde en de Inspecteur veroordeelde tot vergoeding van immateriële schade en proceskosten. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat de hoorplicht was geschonden en dat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd.
Het Hof oordeelde dat de Rechtbank niet verplicht was om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie en dat de bevoegdheid van de nationale rechters om het Unierecht uit te leggen niet in het geding was. Het Hof bevestigde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en dat de Inspecteur de juiste procedure had gevolgd. Belanghebbende had voldoende gelegenheid gekregen om zijn standpunt kenbaar te maken voordat de naheffingsaanslag werd opgelegd. Het Hof oordeelde dat de historische nieuwprijs en handelsinkoopwaarde van de auto correct waren vastgesteld en dat de CO₂-uitstoot van de auto bepalend was voor de hoogte van de bpm. De rechtbank had de schadevergoeding voor immateriële schade terecht vastgesteld op € 1.000, maar het Hof verlaagde de naheffingsaanslag tot € 5.749 en kende een proceskostenvergoeding toe aan belanghebbende. De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht en de vergoeding van immateriële schade.