Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Uitgangspunten in cassatie
Volgens het bij de aangifte overgelegde taxatierapport vertoonde de auto op de dag dat de taxateur de auto voor taxatie opnam, 28 maart 2018, ernstige schade. De taxateur heeft voor het bepalen van de handelsinkoopwaarde van de auto tot uitgangspunt genomen een bedrag van € 41.209,42, zijnde een gemiddelde waarde van drie andere, in Nederland geregistreerde motorvoertuigen in onbeschadigde staat die volgens de taxateur wat betreft model, merk en andere eigenschappen overeenkwamen met de auto. Op dit bedrag heeft de taxateur een bedrag van € 42.699,92 aan gecalculeerde schade in mindering gebracht en de handelsinkoopwaarde van de auto aldus geraamd op € 1.490,50 negatief.
3.Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel
Op grond van artikel 10, lid 7, van de Wet kan die waardedaling – op een daartoe bij de aangifte gedaan verzoek – aannemelijk worden gemaakt met behulp van een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland (hierna: de koerslijstmethode).
Op grond van artikel 10, lid 8, van de Wet kan die waardedaling – op een daartoe bij de aangifte gedaan verzoek – worden bepaald met behulp van een taxatiewaarde van het desbetreffende motorvoertuig zoals vermeld in een taxatierapport dat voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden (hierna: de taxatiemethode).
Indien niet gebruik wordt gemaakt van een van de hiervoor bedoelde methoden, wordt de afschrijving bepaald aan de hand van de afschrijvingstabel die is voorzien in artikel 10, lid 6, van de Wet in samenhang gelezen met artikel 8, lid 5, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (tekst 2018; hierna: de Uitvoeringsregeling). [4]
Het is ook buiten redelijke twijfel dat de wetgever – met het oog op het bestrijden van fraude en misbruik – de toepassing van de taxatiemethode heeft kunnen beperken zoals hij heeft gedaan met de rechtvaardiging te voorkomen dat te vaak deskundigenonderzoeken moeten worden uitgevoerd en dat de Belastingdienst daardoor te zeer administratief en financieel wordt belast. [9]
In de beslissing van het Hof om de reële handelsinkoopwaarde van de auto in goede justitie vast te stellen, ligt besloten het oordeel van het Hof dat belanghebbende met hetgeen hij ter staving aan gegevens heeft overgelegd, niet de werkelijke handelsinkoopwaarde heeft aangetoond. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.6.2 is overwogen, had het Hof daarom niet op de door de Inspecteur bepaalde handelsinkoopwaarde een verdere waardevermindering in aanmerking mogen nemen. De hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordelen van het Hof geven blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel slaagt voor het overige.
4.Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel
Het middel slaagt in zoverre. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat de Inspecteur de gemachtigde van belanghebbende op 20 februari 2020 over het tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar heeft gehoord. Het Hof had dus voor die proceshandeling een punt moeten toekennen.
Ook in zoverre slaagt het middel, gelet op de gronden die zijn vermeld in rechtsoverwegingen 5.2 tot en met 5.8 van het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752.
5.Slotsom
Wat betreft het beroep en het hoger beroep gaat de Hoge Raad uit van het door het Hof vastgestelde aantal punten per proceshandeling, de door het Hof toegepaste wegingsfactor van 1 wegens het gewicht van de zaak en toepassing van de in punt 2 van onderdeel B1 van de bijlage bij het Besluit vermelde waarde per punt.