In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 april 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure (nr. 17/01548) tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 februari 2017 (nr. 15/00422). De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, die betrekking had op een door hem op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto's en motorrijwielen. In de cassatieprocedure heeft de belanghebbende verschillende middelen voorgesteld. Zowel de Staatssecretaris van Financiën als de Minister van Veiligheid en Justitie hebben verweerschriften ingediend. De belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, waarop de Minister van Veiligheid en Justitie een conclusie van dupliek heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaruit blijkt dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Het arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren E.N. Punt, J.A.C.A. Overgaauw, P.M.F. van Loon en M.E. van Hilten, en is openbaar uitgesproken op 13 april 2018.