6.3.2.6.
De beeldmeting
De verdediging van [verdachte] heeft zich op het standpunt gesteld dat het proces-verbaal beeldmeting van 11 februari 2020 niet bruikbaar is voor het bewijs. Daarbij heeft de raadsman gewezen op een brief van een deskundige van het NFI van 28 augustus 2019 en gesteld dat het NFI de uitkomst van de beeldmeting niet betrouwbaar zou achten.
In de bedoelde brief heeft de NFI-deskundige de haalbaarheid van het beantwoorden van een aantal door de officier van justitie gestelde onderzoeksvragen beoordeeld op basis van het aangeleverde beeldmateriaal (SIN AAMI1746NL), zijnde de beelden van de beveiligingscamera van [adres] van het schietincident op 29 juni 2017. Die onderzoeksvragen luidden:
‘Is verbetering van de beeldkwaliteit van de bedoelde beeldfragmenten mogelijk en wel tot een dusdanig niveau dat daarop de zichtbare personen voor herkenning in aanmerking kunnen komen, dan wel ondanks de beschikbare beeldverbeteringsmogelijkheden uitgesloten moeten worden van herkenning?
Kan beeldvergelijkend onderzoek tussen [beeldbron I] en [beeldbron II], gelet op lengte, loop, postuur of andere aspecten/kenmerken van de perso(o)n(en) op het beeldmateriaal, leiden tot een waarschijnlijkheidsuitspraak over:
- of het dezelfde perso(o)n(en) is/zijn?’.
Beeldbron I is het aangeleverde beeldmateriaal en beeldbron II zijn de eventueel nog te maken vergelijkingsopnamen van de verdachte.
De rapporteur heeft de aangeleverde beelden bekeken en daarbij de volgende bevindingen gedaan:
- ‘Als zodanig bevatten de beelden onvoldoende details om bruikbaar te zijn voor vergelijkend onderzoek. Ook hebben wij geen aanknopingspunten gevonden voor beeldverbetering die een positieve invloed kunnen hebben op de bruikbaarheid van het materiaal voor persoonsherkenning of -vergelijking.
- Voor een analyse van de manier van lopen (“gait analysis”) geldt dat de ons beschikbare methoden onvoldoende betrouwbaar zijn om een bruikbaar resultaat te verwachten op basis van het aangeleverde materiaal.
- Een globale inschatting van het postuur van de persoon in de aangeleverde beelden geeft geen reden aan te nemen dat dit veel afwijkt van een normaal postuur. Indien de verdachte een postuur heeft dat overduidelijk afwijkt van een dergelijk postuur, kan dit mogelijk leiden tot uitsluiting. In dat geval is echter de verwachting dat dit ook zonder onderzoek door het NFI al duidelijk zal zijn.
- De mogelijkheden voor een schatting van de lengte zijn beoordeeld. De verwachting is dat de meetonzekerheden die het gevolg zullen zijn van onder meer de beperkte resolutie, het gebrek aan contrast en het niet beschikbaar zijn van de camera, dermate groot zullen zijn dat het onderzoek weinig tot geen bewijskracht zal hebben. Een uitzondering hierop is als de verdachte duidelijk veel korter of langer is dan gemiddeld; dan zou een onderzoek op uitsluiting uit kunnen komen. Ook hier geldt echter de verwachting dat dit ook zonder onderzoek door het NFI al te zien zou moeten zijn.
Al met zien wij geen (zinnige) mogelijkheden voor onderzoek op basis van het aangeleverde materiaal’.
De Dienst Regionale Recherche heeft aan de hand van de beelden van het incident (AAMI1746NL) aanvullend beeldonderzoek gedaan, dat bestond uit de volgende drie onderdelen:
Het verrichten van metingen op 7 januari 2020 van de omgeving van het incident door middel van een 3Dlaserscanning;
Het verzamelen van ontbrekende brongegevens;
Het uitvoeren van een beeldmeting mede aan de hand van lenscorrectie en cameramatching, waarvoor op 30 januari 2020 op de locatie [adres] in Doorn vanuit dezelfde positie en met dezelfde instellingen als die van de camera van de beelden van het incident referentiebeelden van onder andere een proefpersoon en een meetlat zijn gemaakt.
De metingen van de omgeving van het incident zijn uitgevoerd met behulp van een statische 3Dlaserscanner en referentiepunten en hebben geresulteerd in een 3Dpuntenwolk van de omgeving van het incident, wat volgens de verbalisanten een realistisch beeld en een nauwkeurige maatvoering van de situatie geeft. Bij de beeldmeting zijn een lenscorrectie en cameramatching uitgevoerd waarvoor gebruik is gemaakt van nieuwe informatie van de bewoners en de oud-bewoners van de [adres] over het gebruikte camerasysteem en de positie en de oriëntatie van de camera die de beelden van het schietincident op 29 juni 2017 heeft gemaakt. De oudbewoner van de [adres] had vier camera’s rondom de woning geïnstalleerd. Onder de dakrand van een uitbouw van de woning [adres] bevonden zich nog twee van die vier camera’s. Deze waren niet meer in gebruik. De oud-bewoner heeft de verbalisanten laten weten dat hij vermoedt dat de beveiligingscamera die de beelden van het schietincident heeft vastgelegd van hetzelfde merk en type was (Grundig GCHK0323V). Een van de twee nog op het adres [adres] aanwezige camera’s is inbeslaggenomen. Ook is onder de oud-bewoner de harddiskrecorder inbeslaggenomen. Daarop hebben de verbalisanten beelden gevonden die wat betreft camerapositie, cameraoriëntatie, zoombereik, beeldverhouding en framerate overeenkomen met de beelden van het schietincident op 29 juni 2017. Aan de hand van beelden van Google Street View van augustus 2016 hebben de verbalisanten de positie van de beveiligingscamera die de beelden van het incident op 29 juni 2017 heeft gemaakt bepaald.
De lenscorrectie en cameramatching zijn uitgevoerd volgens de gevalideerde methode voor een snelheidsberekening die is ontwikkeld door het Kwaliteitsnetwerk Forensisch Omgevingsonderzoek van de politie. Het zicht van de camera in de 3Domgeving is gematcht met het zicht van de camera van de beelden van het schietincident op 29 juni 2017. Op die manier is volgens het procesverbaal een 3Dmodel verkregen waarin een 3Dfiguur of een object kan worden geplaatst voor een lengtemeting in relatie tot 2Dbeeldmateriaal.
Voor de beeldmeting zijn van zowel de persoon 1 als de persoon 2 drie verschillende beelden van de beveiligingscamera van 29 juni 2017 op drie verschillende posities gebruikt. De van de persoon 1 gemeten lengte – de afstand tussen de bovenkant van het hoofd en de onderkant van de schoen – is in de posities 1, 2 en 3 respectievelijk 179 cm, 179 cm en 178 cm. De van de persoon 2 gemeten lengte is in de posities 1, 2 en 3 respectievelijk 170 cm, 172 cm en 171 cm.
In wat de verdediging van [verdachte] heeft aangevoerd ziet het hof geen reden om het proces-verbaal beeldmeting van 11 februari 2020 niet voor het bewijs te gebruiken.
In zijn brief van 28 augustus 2019 heeft de NFI-deskundige beoordeeld of de kwaliteit van de beelden van de beveiligingscamera van [adres] kan worden verbeterd en of die beelden geschikt zijn voor beeldvergelijkend onderzoek, om een uitspraak te doen over de waarschijnlijkheid dat de verdachte een van de twee personen op de beelden is. Volgens de NFIdeskundige is het beschikbare beeldmateriaal niet geschikt voor een dergelijk onderzoek. Hij zag ook geen aanknopingspunten voor beeldverbetering. De deskundige heeft daarbij de verwachting uitgesproken dat de meetonzekerheden die het gevolg zijn van onder meer de beperkte resolutie, het gebrek aan contrast en het niet beschikbaar zijn van de camera, dermate groot zijn dat een onderzoek naar een geschatte lengte weinig tot geen bewijskracht zal hebben.
De uitgevoerde beeldmeting is echter geen beeldvergelijkend onderzoek met het oog op een persoonsherkenning of vergelijking maar een schatting van de lengte van de persoon 1 en de persoon 2 op de beelden van het schietincident op 29 juni 2017, waarvoor aanvullend onderzoek is gedaan. De inschatting dat vanwege de meetonzekerheden een onderzoek naar een geschatte lengte op basis van het aangeleverde beeldmateriaal weinig tot geen bewijskracht heeft, kan dan ook niet betekenen dat de uitkomsten van de beeldmeting zoals die uiteindelijk is uitgevoerd geen bewijswaarde zouden hebben. De verbalisanten, die tijdens hun onderzoek geen informatie hadden over de afmetingen van de verdachten, hebben in hun procesverbaal van 11 februari 2020 inzichtelijk gemaakt op welke manier zij de beeldmeting hebben verricht en welk nader onderzoek zij daarvoor hebben uitgevoerd. Wat de verdediging heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de beeldmeting en de verschillende onderdelen van het daartoe uitgevoerde onderzoek onzorgvuldig, onlogisch of op een andere manier onjuist zouden zijn.
Naar het oordeel van het hof komt, ondanks de nietoptimale kwaliteit van de beelden van 29 juni 2017 van de beveiligingscamera van de [adres] , bewijswaarde toe aan de op basis van de beeldmeting geschatte lengte van de persoon 1 en de persoon 2, in die zin dat dit een betrouwbare schatting is van de lengte van die personen.
6.3.2.7.
De rol van [medeverdachte 14]
6.3.2.7.1. 28
28 juni 2017
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen over 28 juni 2017 af dat [medeverdachte 14] van de opdrachtgever een opdracht heeft aangenomen om een woning te beschieten met een raketwerper en dat
[kroongetuige] daartoe in opdracht van [medeverdachte 14] een raketwerper heeft opgehaald. [medeverdachte 14] is door de opdrachtgever op de hoogte gebracht van de omgeving van de woning. [medeverdachte 14] heeft de route vanaf zijn verblijfplaats in Almere naar de [adres] in Doorn opgezocht en is samen met [kroongetuige] in Doorn op voorverkenning geweest om de woning te bekijken. Voor de uitvoering van deze voorgenomen beschieting heeft [medeverdachte 14] twee andere personen geregeld. Omdat een van hen de beloning te laag vond, heeft [medeverdachte 14] aan [kroongetuige] de opdracht gegeven om bij de beschieting met de raketwerper als chauffeur te fungeren.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden vastgesteld dat [medeverdachte 14] en de medeverdachten het opzet hadden op de dood van of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de bewoners van de [adres] in Doorn. Het was de bedoeling om het huis op het adres [adres] in Doorn, waarvan de bewoners op dat moment niet aanwezig waren, te beschieten en hen op die manier bang te maken. [kroongetuige] en de andere uitvoerder, die zich in het te beschieten huis hadden vergist, trokken zich onmiddellijk terug toen bleek dat er op het adres [adres] , dat is gelegen op de hoek van de [adres] en de [adres] , wel bewoners/personen aanwezig waren. Van opzet in voorwaardelijke zin op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is naar het oordeel van het hof geen sprake. De kans dat in een dergelijk geval zich toevallig toch iemand bevindt in de woning die zou zijn verlaten, is onder de gegeven omstandigheden niet zo groot dat kan worden gesproken van een aanmerkelijke kans op de dood van een of meer in de woning aanwezige personen. Dit betekent dat [medeverdachte 14] wordt vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.
Van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling van de bewoners of andere personen die aanwezig waren in of rondom de woning op het adres [adres] of de woning op het adres [adres] in Doorn, is geen sprake. Uit het dossier komt niet naar voren dat de bewoners van de woning [adres] op de hoogte zijn gekomen van het op 28 juni 2017 per ongeluk richten van een raketwerper op – in plaats van hun woning – de woning [adres] . Uit de op 21 mei 2019 afgelegde verklaring van de hoofdbewoonster van het adres [adres] blijkt dat zij alleen weet heeft van een incident op 7 juni 2017 waarbij een handgranaat in een tas aan hun tuinhek is gehangen en van een incident op 29 juni 2017 waarbij er op hun woning is geschoten toen zij niet thuis waren.
De bewoners van de [adres] zijn op 19 april 2019 in verband met een uitzending van Opsporing Verzocht alsnog door de politie ervan op de hoogte gebracht dat op 28 juni 2017 bij vergissing een raketwerper op hun woning is gericht. Op zich is het richten met een raketwerper op een woning een bedreiging die van dien aard is en onder zulke omstandigheden gedaan dat bij de bewoners van die woning in beginsel de redelijke vrees kan ontstaan dat zij het leven kunnen verliezen of dat zij zwaar lichamelijk letsel kunnen oplopen. De toenmalige bewoners van het adres [adres] hebben echter pas op 19 april 2019 wetenschap van het incident van 28 juni 2017 gekregen. Mede vanwege het onderwerp van de uitzending van Opsporing Verzocht – acties uit juni 2017 die waren gericht tegen de bewoners van de woning [adres] – neemt het hof aan dat aan de bewoners van de [adres] is duidelijk gemaakt dat de daders zich hadden vergist en dat het de bedoeling was geweest om de bewoners van de [adres] bang te maken. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat alsnog op 19 april 2019 bij de voormalige bewoners van de [adres] door het op 28 juni 2017 richten met een raketwerper op hun woning de redelijke vrees is ontstaan dat zij hun leven zouden kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. Uit het procesverbaal van bevindingen over het op de hoogte stellen op 19 april 2019 blijkt ook niet dat het voorval van 28 juni 2017 bij hen, ook al waren zij geschrokken, een dergelijke vrees heeft opgewekt.
Omdat er geen bewijs is van een voltooide bedreiging van de bewoners of andere aanwezigen van de woning [adres] of de woning [adres] in Doorn, kan ook niet worden bewezen dat [medeverdachte 14] zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van (uitlokking van of medeplichtigheid aan) een dergelijke bedreiging, zoals dat aan hem is ten laste gelegd onder 1 meer meer, nog meer meer en meest subsidiair.
[medeverdachte 14] heeft zich wel schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een raketwerper en een projectiel, zoals dat onder 2 is ten laste gelegd.
6.3.2.7.2. 29
29 juni 2017
Het hof leidt verder uit de bewijsmiddelen over 29 juni 2017 af dat [medeverdachte 14] via de groep van de opdrachtgever had begrepen dat zij het verkeerde huis op het oog hadden en dat hij vervolgens aan [kroongetuige] de opdracht heeft gegeven om de juiste woning in Doorn te zoeken. [medeverdachte 14] heeft de bevestiging gekregen dat de door [kroongetuige] gefotografeerde woning aan de [adres] in Doorn de juiste woning was en heeft vervolgens via [naam 24] en [verdachte] geregeld om samen met [kroongetuige] die woning te beschieten. [medeverdachte 14] is kort na de daadwerkelijke beschieting door de uitvoerders op de hoogte gebracht.
Niet kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 14] al dan niet in voorwaardelijke zin het opzet had op de dood van de bewoners van de [adres] en/of een of meer daar in de buurt gelegen woningen. De bedoeling was om een huis te beschieten, waarbij ervan werd uitgegaan dat de bewoners niet thuis waren. De bewoners van de woning die is beschoten waren ook niet thuis. De kans dat toch iemand aanwezig zou zijn, is in de gegeven omstandigheden niet zo groot dat kan worden gezegd dat [medeverdachte 14] en de medeverdachten de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat iemand in de woning aanwezig zou zijn en bij het uitvoeren van het plan om het leven zou komen, bewust hebben aanvaard. Naar het oordeel van het hof kan ook niet worden gezegd dat [medeverdachte 14] en de medeverdachten bewust de aanmerkelijke kans op de dood van een bewoner van een nabijgelegen woning hebben aanvaard, zodat ook het opzet in voorwaardelijke zin op de dood van bewoners van nabijgelegen woningen ontbreekt. Daarom is niet bewezen wat aan [medeverdachte 14] onder 3 primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd.
[medeverdachte 14] heeft zich wel schuldig gemaakt aan het onder 3 meer meer subsidiair ten laste gelegde medeplegen van openlijke geweldpleging. Hij heeft in nauwe en bewuste samenwerking met [kroongetuige] , [naam 24] en [verdachte] gehandeld en een significante bijdrage geleverd door de opdracht aan te nemen, zelf informatie over het doelwit te verzamelen, een voorverkenning uit te voeren, [kroongetuige] aan te sturen (wat ook blijkt uit de omstandigheid dat [kroongetuige] aan hem verslag deed na de beschieting), te zorgen dat [kroongetuige] en de andere uitvoerders over een wapen beschikten en voor de betaling aan de uitvoerders te zorgen. [medeverdachte 14] heeft zich daarmee ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en scherpe patronen, zoals onder 4 is ten laste is gelegd.
6.3.2.8.
De rol van [medeverdachte 4]
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte 4] berichten van de opdrachtgever over de route naar de te beschieten woning in Doorn heeft doorgestuurd, evenals een bericht van de gebruiker van het PGP-account ‘ [accountnaam] ’, dat inhoudt dat op 29 juni 2017 op een adres in Nieuwegein handgranaten kunnen worden opgehaald.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden vastgesteld dat [medeverdachte 4] en de medeverdachten het opzet hadden op de dood van of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de bewoners van de [adres] in Doorn. Het was de bedoeling om het huis op het adres [adres] in Doorn, waarvan de bewoners op dat moment niet aanwezig waren, te beschieten en hen op die manier bang te maken. [kroongetuige] en de andere uitvoerder, die zich in het te beschieten huis hadden vergist, trokken zich onmiddellijk terug toen bleek dat er op het adres [adres] , dat is gelegen op de hoek van de [adres] en de [adres] , wel bewoners/personen aanwezig waren. Van opzet in voorwaardelijke zin op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is naar het oordeel van het hof geen sprake. De kans dat in een dergelijk geval zich toevallig toch iemand bevindt in de woning die zou zijn verlaten, is onder de gegeven omstandigheden niet zo groot dat kan worden gesproken van een aanmerkelijke kans op de dood van een of meer in de woning aanwezige personen. Dit betekent dat [medeverdachte 4] wordt vrijgesproken van het onder 4 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.
Van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling van de bewoners of andere personen die aanwezig waren in of rondom de woning op het adres [adres] of de woning op het adres [adres] in Doorn, is geen sprake. Uit het dossier komt niet naar voren dat de bewoners van de woning [adres] op de hoogte zijn gekomen van het op 28 juni 2017 per ongeluk richten van een raketwerper op – in plaats van hun woning – de woning [adres] . Uit de op 21 mei 2019 afgelegde verklaring van de hoofdbewoonster van het adres [adres] blijkt dat zij alleen weet heeft van een incident op 7 juni 2017 waarbij een handgranaat in een tas aan hun tuinhek is gehangen en van een incident op 29 juni 2017 waarbij er op hun woning is geschoten toen zij niet thuis waren.
De bewoners van de [adres] zijn op 19 april 2019 in verband met een uitzending van Opsporing Verzocht alsnog door de politie ervan op de hoogte gebracht dat op 28 juni 2017 bij vergissing een raketwerper op hun woning is gericht. Op zich is het richten met een raketwerper op een woning een bedreiging die van dien aard en onder zulke omstandigheden gedaan dat bij de bewoners van die woning in beginsel de redelijke vrees kan ontstaan dat zij het leven kunnen verliezen of dat zij zwaar lichamelijk letsel kunnen oplopen. De toenmalige bewoners van het adres [adres] hebben echter pas op 19 april 2019 wetenschap van het incident van 28 juni 2017 gekregen. Mede vanwege het onderwerp van de uitzending van Opsporing Verzocht – acties uit juni 2017 die waren gericht tegen de bewoners van de woning [adres] – neemt het hof aan dat aan de bewoners van de [adres] is duidelijk gemaakt dat de daders zich hadden vergist en dat het de bedoeling was geweest om de bewoners van de [adres] bang te maken. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat alsnog op 19 april 2019 bij de voormalige bewoners van de [adres] door het op 28 juni 2017 richten met een raketwerper op hun woning de redelijke vrees is ontstaan dat zij hun leven zouden kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. Uit het procesverbaal van bevindingen over het op de hoogte stellen op 19 april 2019 blijkt ook niet dat het voorval van 28 juni 2017 bij hen, ook al waren zij geschrokken, een dergelijke vrees heeft opgewekt.
Omdat er geen bewijs is van een voltooide bedreiging van de bewoners of andere aanwezigen van de woning [adres] of de woning [adres] in Doorn, kan ook niet worden bewezen dat [medeverdachte 4] zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van (uitlokking van of medeplichtigheid aan) een dergelijke bedreiging, zoals dat aan hem is ten laste gelegd onder 4 meer meer, nog meer meer en meest subsidiair.
Het hof spreekt [medeverdachte 4] vrij van wat hem onder 6 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd, omdat niet is gebleken van het opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, op de dood of zwaar lichamelijk letsel van een of meer bewoners van de woningen op de adressen [adres] en [adres] in Doorn. Van het onder 6 meer meer subsidiair ten laste gelegde openlijk geweld wordt [medeverdachte 4] ook vrijgesproken, omdat zijn bijdrage niet van voldoende gewicht is om van het plegen van openlijk geweld in vereniging te kunnen spreken. [medeverdachte 4] heeft zich met zijn handelen wel schuldig gemaakt aan het onder 6 nog meer meer subsidiair ten laste gelegde medeplegen van uitlokking van openlijke geweldpleging op 29 juni 2017 door samen met een ander een geldbedrag in het vooruitzicht te stellen en informatie zoals het adres van de woning die moest worden beschoten en de route daarnaartoe te verschaffen.
6.3.2.9.
De rol van [verdachte]
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [verdachte] op 29 juni 2017 bij de beschieting van de woning aan de [adres] in Doorn op de schutter toezicht heeft gehouden en als backup voor de schutter heeft gefungeerd.
[verdachte] heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan de onder 1 subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging. Hij heeft in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 14] , [naam 24] en [kroongetuige] gehandeld en zelf een bijdrage van voldoende gewicht geleverd, door mee te gaan voor het houden van toezicht op [naam 24] als de aangewezen schutter en door aanwezig te zijn bij het schieten en dit over te nemen als [naam 24] zijn taak niet zou verrichten. [verdachte] heeft zich daarmee ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en scherpe patronen, zoals onder 2 is ten laste gelegd.
Het hof acht het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot doodslag niet bewezen en zal [verdachte] daarvan vrijspreken. Niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] en zijn mededaders al dan niet in voorwaardelijke zin het opzet hadden op de dood van de bewoners van de [adres] en/of nabijgelegen woningen. De bedoeling was om een huis te beschieten, waarbij ervan werd uitgegaan dat de bewoners niet thuis waren. Van de bewoners was bekend dat zij in het buitenland verbleven en zij waren op dat moment ook niet thuis. De kans dat toch iemand in de woning aanwezig zou zijn, is in de gegeven omstandigheden niet zo groot dat moet worden gezegd dat [verdachte] en zijn mededaders de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat iemand in de woning dodelijk zou worden getroffen, bewust hebben aanvaard. Ook de kans dat bij de beschieting iemand in een nabijgelegen perceel dodelijk zou worden geraakt, is niet zo groot dat die in de gegeven omstandigheden aanmerkelijk is te achten. Van het op de koop toenemen van een aanmerkelijke kans op de dood van een bewoner in een nabijgelegen perceel is daarom geen sprake, zodat het opzet daarop ook in voorwaardelijke vorm ontbreekt.
6.3.3.LIS
Het hof leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af. Het hof gebruikt hierbij niet, zoals hierna nog zal worden gemotiveerd, de verklaringen van de getuigen [getuige 16] en [getuige 3] .
6.3.3.1.
De liquidatie van [slachtoffer 4]
Op 21 september 2017 omstreeks 21.20 uur is [slachtoffer 4] neergeschoten in zijn personenauto tegenover café [café] aan de [adres] in Spijkenisse en als gevolg daarvan diezelfde dag overleden.
6.3.3.2.
Getuigen
6.3.3.2.1.
Getuigen plaats delict
Getuige [getuige 10] is na het horen van enkele harde knallen naar haar raam gelopen. Zij zag twee in het donker geklede personen met truien met een capuchon op wegrennen van de plek waar het geluid van de schoten vandaan kwam. De getuige zag dat de tweede persoon een groot/lang voorwerp bij zich droeg.
Getuige [getuige 2] hoorde vrijwel direct na de schoten het geluid van een automotor en zag kort daarna een BMW 5-serie type E61 met een enorme snelheid rijden. Later zag de getuige op Twitter dat er een uitgebrande auto was aangetroffen in Barendrecht. De getuige zag aan de velg dat het om een BMW 5serie type E61 ging.
6.3.3.2.2.
Getuige [getuige 16] en getuige [getuige 3]
In het dossier bevinden zich ook verklaringen van de getuige [getuige 16] en de getuige [getuige 3] . De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van deze getuigen bruikbaar zijn voor en bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde. De verdediging heeft de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de verklaringen van beide getuigen gemotiveerd betwist.
De anonieme getuige [getuige 16] is meermalen gehoord, door zowel de politie als de rechtercommissaris. De verdediging is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk vragen te stellen. De getuige heeft – kort gezegd – verklaard dat [verdachte] , [medeverdachte 10] en
[medeverdachte 9] betrokken zijn bij de liquidatie van [slachtoffer 4] . De getuige heeft deze informatie van horen zeggen. Uit de verklaringen blijkt niet van wie en op welk moment de getuige deze informatie heeft gehoord. De getuige heeft verklaard dat hij of zij op verschillende momenten van verschillende personen dingen heeft gehoord en deze informatie vervolgens heeft gecombineerd. Uit de verklaringen van de getuige blijkt niet duidelijk wat de getuige precies heeft gehoord en welke conclusies hij of zij daaraan zelf heeft verbonden. Daarbij komt dat de getuige zijn of haar verklaringen heeft afgelegd (geruime tijd) nadat er in het onderzoek Lis verdachten waren aangehouden, wat heeft geleid of heeft kunnen leiden tot geruchten en speculaties in het criminele milieu. Daarnaast is niet uit te sluiten dat de getuige [getuige 3] – waarover hierna meer – (een van) de bron(nen) van de getuige [getuige 16] is geweest of dat de getuige [getuige 16] en de getuige [getuige 3] hun informatie van dezelfde bron hebben.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat de verklaringen van de getuige [getuige 16] daardoor niet voldoende betrouwbaar en controleerbaar zijn om te kunnen gebruiken voor het bewijs. Het hof zal de verklaringen van de getuige [getuige 16] dan ook buiten beschouwing laten.
Ook de getuige [getuige 3] is meermalen gehoord, zowel door de politie als – in het bijzijn van de verdediging – door de rechter-commissaris, de rechtbank en het hof. [getuige 3] heeft in zijn verklaringen uitgebreid en gedetailleerd verklaard. Hij noemt [medeverdachte 10] , [verdachte] en
[medeverdachte 9] als betrokkenen bij de liquidatie van [slachtoffer 4] . De verklaringen zijn verklaringen van horen zeggen. Volgens [getuige 3] heeft [medeverdachte 10] hem over de liquidatie verteld. Uit het dossier blijkt dat [getuige 3] voorafgaand aan het afleggen van zijn verklaringen inzage had in het voorgeleidingsproces-verbaal in de zaak van [medeverdachte 10] . Dit proces-verbaal lag op de tafel in de woning waar hij en [medeverdachte 10] op dat moment verbleven. [getuige 3] heeft zijn verklaringen bovendien afgelegd nadat [medeverdachte 10] , [verdachte] en
[medeverdachte 9] in het onderzoek Lis waren aangehouden. Daardoor is niet uit te sluiten dat hij informatie in zijn verklaringen niet van [medeverdachte 10] heeft gehoord, maar in dit voorgeleidingsprocesverbaal heeft gelezen. Daarbij komt de mogelijkheid dat [getuige 3] de informatie in zijn verklaringen op geruchten in het (criminele) circuit heeft gebaseerd. Het hof heeft ook geconstateerd dat de verklaringen van [getuige 3] op sommige onderdelen niet, of in ieder geval niet geheel, juist zijn. Zo klopt niet alles wat hij over zijn (arbeids)verleden heeft verteld en verklaart hij wisselend over een aanslag op het gebouw van de Telegraaf of de Panorama. Dat hoeft uiteraard niet te betekenen dat wat hij over de betrokkenheid van verdachten van de liquidatie van [slachtoffer 4] heeft verklaard onjuist is, maar dat maakt wel dat zijn verklaringen extra behoedzaam moeten worden beoordeeld. Alles afwegende acht het hof ook de verklaringen van [getuige 3] onvoldoende controleerbaar en betrouwbaar. Zij worden daarom niet voor het bewijs gebruikt.
Op de vraag of, zoals de verdediging heeft betoogd, aan [getuige 3] ontoelaatbare toezeggingen zijn gedaan en gunsten zijn verleend om hem een verklaring te laten afleggen, hoeft niet nader te worden ingegaan. Datzelfde geldt voor de vraag of hij, zoals de raadsvrouw van [medeverdachte 10] heeft aangevoerd, een motief had om in strijd met de waarheid belastend over [medeverdachte 10] te verklaren.
Voorwaardelijke verzoeken
De voorwaardelijke verzoeken om [getuige 16] en [getuige 3] nogmaals als getuige te horen als hun verklaringen voor het bewijs worden gebruikt, behoeven gelet op het voorgaande geen verdere bespreking.
6.3.3.3.
Forensisch onderzoek
6.3.3.3.1.
Hulzen
Op de plaats delict, een parkeerplaats tegenover café [café] aan de [adres] in Spijkenisse, zijn veertien hulzen aangetroffen, die voor nader onderzoek zijn veiliggesteld. Om 22.35 uur is aan de [adres] in Barendrecht een uitgebrande auto voorzien van het kenteken [kenteken] aangetroffen met in de kofferbak een kalasjnikov (AK-47). De forensische opsporing heeft ook dit wapen veiliggesteld.
Het NFI heeft onderzoek gedaan ter beantwoording van de vraag of de aangetroffen hulzen met deze kalasjnikov zijn verschoten. De uitkomsten van dit vergelijkend hulsonderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer alle hulzen uit de aangetroffen kalasjnikov afkomstig zijn, dan wanneer de hulzen met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken zijn verschoten.
Op de plaats delict en in het lichaam van [slachtoffer 4] zijn diverse kogels en kogelmanteldelen aangetroffen en nader onderzocht. De bevindingen van dit onderzoek zijn minimaal veel waarschijnlijker tot minimaal zeer veel waarschijnlijker wanneer ze uit een en dezelfde loop zijn afgevuurd dan wanneer de kogels en kogelmanteldelen uit twee lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken zijn afgevuurd.
6.3.3.3.2.
DNA
Op de hoek van het tegenover de uitgebrande auto (met het kenteken [kenteken] ) gelegen parkeervak zijn verbrande kledingresten aangetroffen. De volgende kledingresten zijn voor nader onderzoek veiliggesteld:
- stuk capuchon (AAKH3041NL)
- onderdeel T-shirt (AAKH3042NL)
- onderdeel vest dun (AAKH3043NL)
- onderdeel vest dik (AAKH3044NL)
- diverse stukken textiel (AAKH3045NL)
- stuk van een zool (AAKH3046NL).
Medewerkers van de forensische opsporing hebben (op 8 december 2017) onderzoek gedaan aan de verbrande kleding en deze waar mogelijk bemonsterd met het oog op DNA-sporen. Door middel van stubs zijn voor het verzamelen van humaan biologisch celmateriaal op gedeeltes met weinig of geen brandschade de volgende kledingresten bemonsterd:
- stuk capuchon (AAKH3041NL)
- onderdeel T-shirt (AAKH3042NL)
- onderdeel trui (AAKH3043NL)
- onderdeel vest (AAKH3044NL)
- diverse stukken textiel (AAKH3045NL).
Op onderdeel T-shirt (AAKH3042NL) en onderdeel vest (AAKH3044NL) zijn haren aangetroffen en veiliggesteld (AAJW6005NL en AAJW6007NL).
AAKH3043NL (onderdeel trui) is uitgevouwen. Het bevatte een gedeelte van een rits. Een onverbrand vlak is samen met het gedeelte van de ritssluiting bemonsterd. Daarnaast is een tweede vlak met weinig brandschade bemonsterd. Beide stubs (met de nummers 1 en 2) zijn verpakt en voorzien van het SIN AAKH2474NL.
AAKH3044NL (onderdeel vest) was van dikker textiel dan AAKH3043NL en had een wolachtige binnenkant. Een gedeelte van een rits was nog intact. AAKH3044NL is ook uitgevouwen. Een onverbrand vlak is samen met het gedeelte van de ritssluiting bemonsterd. Deze stub is met nummer 1 gewaarmerkt. Ook een tweede vlak met weinig brandschade is bemonsterd. Deze stub is met nummer 2 gewaarmerkt. Beide stubs zijn verpakt en voorzien van het SIN AAJW6006NL.
De bemonsteringen van AAKH3041NL (stuk capuchon), AAKH3042NL (onderdeel T-shirt) en AAKH3045NL (diverse stukken textiel) zijn gewaarmerkt met respectievelijk AAKH3041NL#01 en AAKH3041NL#02, AAJW6004NL en AAKH2475NL.
De forensische opsporing heeft het celmateriaal van de bemonsteringen door middel van stubs aangeduid als ‘epitheel’ (huidcellen).
Het NFI heeft de bemonsteringen AAKH3041NL#01 en AAKH3041NL#02, AAJW6004NL#01 en AAKH2475NL#01 onderworpen aan een DNA-onderzoek. De concentratie van het DNA in deze bemonsteringen is lager dan 0,001 ng/µl. Dergelijke lage concentraties leveren ook na aanvullend DNA-onderzoek geen voor vergelijkend
DNA-onderzoek geschikte DNA-profielen op. Het DNAonderzoek aan deze bemonsteringen is daarom gestopt en er zijn geen DNA-profielen bepaald.
Het NFI heeft de (mogelijke) haarsporen van AAJW6005NL en AAJW6007NL onderzocht op de aanwezigheid van humane biologische sporen en DNA. De van de resten T-shirt en vest veiliggestelde haren (AAJW6005NL en AAJW6007NL) zijn na onderzoek niet geschikt bevonden voor autosomaal DNA-onderzoek.
De politie heeft het NFI ook verzocht de bemonsteringen AAKH2474NL en AAJW6006NL te onderwerpen aan een DNA-onderzoek. Het doel van dit onderzoek is het vaststellen van wie het DNA in de bemonsteringen afkomstig kan zijn.
De hoeveelheid DNA in de bemonsteringen AAKH2474NL#01 en AAJW6006NL#01 is zeer gering. Van het DNA in de bemonsteringen AAKH2474NL#01 en AAJW6006NL#01 zijn DNAmengprofielen van telkens minimaal twee personen verkregen. Deze zijn niet geschikt voor een vergelijkend DNA-onderzoek. Daarom zijn deze bemonsteringen aanvullend onderzocht met een onderzoekstechniek die gevoeliger is dan de
standaard-onderzoekstechniek. Als onderdeel daarvan is het DNA-onderzoek herhaald om de reproduceerbaarheid van de verkregen resultaten te onderzoeken.
Het mengprofiel AAJW6006NL#01 is op 19 juni 2018 eenmalig vergeleken met
DNA-profielen van personen in de DNA-databank voor strafzaken. Hierbij is gericht gezocht naar de persoon die relatief veel DNA heeft bijgedragen aan deze bemonstering. Daarbij is een match gevonden met het DNAprofiel van [verdachte] (RFA920). Dit betekent dat [verdachte] de donor kan zijn die relatief veel DNA heeft bijgedragen aan deze bemonstering. Het verkregen mengprofiel AAJW6006NL#01 is meer dan een miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 – de bemonstering bevat DNA van [verdachte] en een willekeurige onbekende persoon – waar is, dan wanneer hypothese 2 – de bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen – waar is. Bij deze berekening van de bewijskracht van de match tussen het DNA-profiel van [verdachte] en het
DNA-mengprofiel AAJW6006NL#01 zijn de volgende aannames gedaan: de bemonstering AAJW6006NL#01 bevat DNA van twee personen en de personen in dit mengsel zijn onderling niet verwant.
Het gehele mengprofiel AAKH2474NL#01 is op 4 juli 2018 eenmalig vergeleken met DNA-profielen van personen in de DNA-databank voor strafzaken. Hierbij zijn geen matches gevonden. Uit dit DNAmengprofiel is een combinatie van DNA-kenmerken afgeleid van minimaal één man. Een combinatie van die afgeleide DNA-kenmerken is op 5 juli 2018 vergeleken met DNA-profielen uit de DNA-databank voor strafzaken. Daarbij is een match gevonden met het DNA-profiel van [medeverdachte 10] (RPH973). Het verkregen mengprofiel AAKH2474NL#01 is meer dan een miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 – de bemonstering bevat DNA van [medeverdachte 10] en een willekeurige onbekende persoon – waar is, dan wanneer hypothese 2 – de bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen – waar is. Bij deze berekening van de bewijskracht van de match tussen het DNA-profiel van [medeverdachte 10] en het DNA-mengprofiel AAKH2474NL#01 zijn de volgende aannames gedaan: de bemonstering AAKH2474NL#01 bevat DNA van twee personen en de onbekende personen in dit mengsel zijn niet onderling of aan [medeverdachte 10] verwant. Onder de aanname dat [medeverdachte 10] een van de donoren van het DNA in de bemonstering AAKH2474NL#01 is, zijn de resterende DNA-kenmerken in dit profiel onvoldoende informatief om een eventuele tweede celdonor te vinden.
De overige op AAKH3043NL (onderdeel trui) en AAKH3044 (onderdeel vest) aangetroffen DNAsporen hebben geen compleet profiel opgeleverd en die kenmerken matchen niet met een andere persoon.
De DNA-mengprofielen AAJW6006NL#01 en AAKH2474NL#01 zijn vergeleken met de DNAprofielen van veertien andere personen uit het onderzoek Eris: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] , [kroongetuige] , [medeverdachte 7] , [naam 24] , [naam 26] , [naam 27] , [naam 30] , [medeverdachte 9] , [naam 33] , [medeverdachte 12] , [naam 35] en [naam 44] . Deze vergelijking heeft geen match opgeleverd.
6.3.3.3.3.
TomTom
Op 1 augustus 2018 is [verdachte] samen met twee medeverdachten waaronder [naam 5] aangehouden. [naam 5] heeft op 21 augustus 2018 een TomTom aan de politie overhandigd. Zij heeft verklaard dat deze TomTom van [verdachte] is.
Uit de zogenoemde TripLogs van de bedoelde TomTom blijkt dat deze op
21 september 2017, dus op de dag van de liquidatie van [slachtoffer 4] , om ongeveer 10.17 uur is aangezet. Op basis van de door de TomTom vastgelegde coördinaten is vast te stellen dat dit in Den Haag was op de locatie [adres] , in de buurt van de N211 richting de A4. De TomTom heeft zich daarvandaan verplaatst naar Merksem in België. Op de [adres] in Merksem is rechts afgeslagen naar de [adres] om vervolgens weer rechtsaf te slaan naar de [adres] , waar de TomTom om 12.19 uur aankwam. Vervolgens heeft de TomTom tot 14.05 uur geen coördinaten geregistreerd. Het hof leidt daaruit af dat de TomTom in die tijd is uitgezet en/of zich niet heeft verplaatst. De afstand tussen de locatie van de TomTom om 12.19 uur en het adres [adres] is ongeveer 150 m.
[slachtoffer 4] is op dat moment woonachtig op het adres [adres] in Brasschaat. De [adres] is een lange weg die van de Nederlandse grens naar Antwerpen loopt. Zowel Brasschaat als Merksem is een district van Antwerpen. De [adres] in Merksem ligt in het verlengde van de [adres] in Brasschaat. De onderlinge afstand tussen beide adressen is ongeveer 7 km. Wanneer op Google Maps gezocht wordt op “ [adres] , Antwerpen” geeft Google Maps het adres [adres] in Merksem weer.
[verdachte] woonde destijds samen met zijn vriendin op het adres [adres] in Den Haag vlakbij de [adres] , op ongeveer 1 km afstand van de startlocatie van de TomTom op 21 september 2017. [verdachte] heeft verklaard dat hij de TomTom in 2018 heeft geleend van zijn buurman die in dezelfde flat woonde als zijn vriendin. [verdachte] heeft verder verklaard dat hij heeft begrepen dat die buurman als koerier werkte voor [bedrijf] in België. Het werk als koerier kan volgens [verdachte] een verklaring zijn voor de op 21 september 2017 geregistreerde coördinaten van de TomTom.
Weliswaar is aannemelijk geworden dat de buurman van [verdachte] toen werkte als koerier. Maar met alleen de suggestie van [verdachte] is nog niet aannemelijk geworden dat die buurman op 21 september 2017 voor zijn werk heeft gebruikgemaakt van de bewuste TomTom en dat de registratie van de coördinaten, die inhouden dat de TomTom zich om 14.05 uur ten opzichte van 12.19 uur niet heeft verplaatst, die dag door diens werk als koerier worden verklaard.
6.3.3.4.
Beschouwing naar aanleiding van het forensisch onderzoek en de
plaats-delict getuigen
Op basis van de onderzoeksbevindingen en de behandeling van de zaak op de zitting concludeert het hof dat er bij de uitvoering van de liquidatie van [slachtoffer 4] met één vuurwapen – het aangetroffen wapen – is geschoten, dat er ten minste twee personen bij de uitvoering van de liquidatie zijn betrokken, dat de uitgebrande auto door de daders als vluchtauto is gebruikt en dat de verbrande kledingresten door (twee van) de daders tijdens de liquidatie zijn gedragen.
Het hof gaat ervan uit dat, gelet ook op de soort kleding en de rest van de kledingresten die zijn gevonden, de trui van AAKH3043NL door de ene dader en het vest van AAKH3044NL door de andere dader tijdens de uitvoering van de liquidatie is gedragen. Gezien de bewijskracht van de match van AAJW6006NL#01 met het DNA-profiel van [verdachte] en de match van AAKH2474NL#01 met het DNA-profiel van [medeverdachte 10] , gaat het hof er verder van uit dat (huid)cellen van [verdachte] en [medeverdachte 10] op respectievelijk AAKH3044NL (onderdeel vest) en AAKH3043NL (onderdeel trui) zijn gevonden.
Een plausibele verklaring voor het aantreffen van deze (huid)cellen op de kledingrestanten is dat [verdachte] het vest en [medeverdachte 10] de trui heeft gedragen tijdens het uitvoeren van de liquidatie van [slachtoffer 4] . Van belang hierbij is ook dat het DNA-profiel van [verdachte] matcht met de DNAkenmerken van de persoon die relatief veel DNA heeft bijgedragen aan het mengprofiel AAJW6006NL#01 en dat, onder de aanname dat [medeverdachte 10] een van de donoren van het DNA in de bemonstering AAKH2474NL#01 is, de resterende
DNA-kenmerken in dit profiel onvoldoende informatief zijn om een eventuele tweede celdonor te vinden.
[verdachte] en [medeverdachte 10] , die naar eigen zeggen het vest en de trui niet herkennen, hebben geen alternatief scenario over secundaire overdracht aangedragen dat voldoende forensisch toetsbare elementen bevat. Zij hebben gewezen op de in het algemeen bestaande mogelijkheid dat hun celmateriaal op een andere plaats en een ander moment op het kledingstuk is aan- of overgebracht. Beiden hebben volstaan met het opperen van enkele mogelijkheden daarvoor, zoals de verkoop van tweedehandskleding, het bij elkaar over de vloer komen, het dragen van kleding door andere personen (van Caloh Wagoh) of een omhelzing tijdens een bijeenkomst van chapter Den Haag van Caloh Wagoh. Dat zijn echter nog geen voldoende concrete, aannemelijke scenario’s, waarvan de waarschijnlijkheid tegen de waarschijnlijkheid van het scenario van de tenlastelegging kan worden afgewogen. Hierbij is van belang dat als de betreffende handeling al voldoende specifiek is, niet duidelijk is ten opzichte van wie en wanneer die is verricht.
De verdediging van [verdachte] heeft voor het geval het hof de DNA-match voor het bewijs wil gebruiken het verzoek gedaan om op de zitting een DNA-deskundige op activiteitenniveau te horen.
Het is aan de deskundige op activiteitenniveau om onder de hypothesen die op basis van de voorliggende scenario’s zijn opgesteld het sporenbeeld nader te evalueren. Daarbij beperkt de deskundige zich tot een uitspraak over de waarschijnlijkheid van de bevindingen gegeven de hypothesen – de bewijskracht van de bevindingen – en doet hij nadrukkelijk géén uitspraak over de waarschijnlijkheid van de hypothesen. DNAdeskundigen op activiteitenniveau geven zelf aan dat voor een zinvolle evaluatie van het sporenbeeld een duidelijke vraagstelling noodzakelijk is en dat vragen die zijn geformuleerd als ‘Kunt u uitsluiten dat…?’ of ‘Wat is de kans dat…’ wel door de deskundige zijn te beantwoorden, maar geen bijdrage leveren aan een evenwichtige waardering van het bewijs. Er zijn vaak verscheidene verklaringen denkbaar voor een aangetroffen sporenbeeld, die geen van alle categorisch kunnen worden uitgesloten.
Naar het oordeel van het hof is het niet zinvol om een DNAdeskundige op activiteitenniveau in te schakelen voor het beantwoorden van vragen over welke mogelijke alternatieve scenario’s een verklaring voor AAJW6006NL#01 zouden kunnen zijn. Voor een onderzoek door een DNAdeskundige op activiteitenniveau is ten minste vereist dat naast het scenario van het openbaar ministerie de verdediging een voldoende concreet alternatief scenario aandraagt. Dat scenario moet voldoende specifieke (forensisch) toetsbare elementen bevatten. Alleen dan zijn daaruit hypothesen op activiteitenniveau af te leiden die specifieke handelingen, de persoon die deze handelingen heeft uitgevoerd en het moment waarop zij zijn uitgevoerd, beschrijven. Als het alternatieve scenario daaraan niet voldoet en vaag blijft, zijn daaruit alleen met te veel aannames een of meer werkbare hypothesen af te leiden en kan een evaluatie op activiteitenniveau niet tot een conclusie van enige betekenis leiden. Nu de verdediging niet een dergelijk voldoende concreet scenario heeft aangedragen, bestaat naar het oordeel van het hof niet de noodzaak tot het op de zitting horen van een DNAdeskundige op activiteitenniveau. Het hof wijst het verzoek daarom af.
De uitkomst van het DNA-vergelijkend onderzoek geeft steun aan het scenario van het openbaar ministerie dat [verdachte] en [medeverdachte 10] respectievelijk het vest van AAKH3044NL en de trui van AAKH3043NL tijdens het uitvoeren van de liquidatie van [slachtoffer 4] op 21 september 2017 hebben gedragen. Voor zover van de sporen
DNA-kenmerken konden worden bepaald, matchen zij niet met andere personen en ook niet met de veertien andere personen uit het onderzoek Eris.
6.3.3.5.
Het scenario waarbij [medeverdachte 14] , [verdachte] en [medeverdachte 10] betrokkenheid hebben
bij de liquidatie van [slachtoffer 4]
In Eris staat een criminele organisatie centraal die tot doel had het liquideren van personen. [medeverdachte 14] was de leider van die criminele organisatie. Dit volgt uit de beoordeling van de verdenkingen in het deelonderzoek over de criminele organisatie en uit de deelonderzoeken waarbij [medeverdachte 14] betrokken is. [kroongetuige] heeft verklaard dat hij van [medeverdachte 14] heeft gehoord dat
‘ [bijnaam] ’ moest worden geliquideerd. [medeverdachte 14] was bezig om ‘ [bijnaam] ’ te zoeken en te lokken. [verdachte] was gelet op zijn betrokkenheid bij de feiten van de deelonderzoeken Gezicht en Goudvink lid van de criminele organisatie van [medeverdachte 14] . [verdachte] en [medeverdachte 10] waren beiden actief in het chapter Den Haag van Caloh Wagoh. [medeverdachte 14] heeft Caloh Wagoh opgericht en hij was een van de leidinggevende figuren. [medeverdachte 9] was president van het chapter Den Haag van Caloh Wagoh. [kroongetuige] heeft verklaard dat [medeverdachte 9] wilde dat [medeverdachte 10] op 29 juni 2017 met [verdachte] mee ging naar Doorn om een woning te beschieten (deelonderzoek Gezicht), maar dat uiteindelijk [naam 24] en [verdachte] zijn meegegaan omdat [medeverdachte 14] dat zo had bepaald. De liquidatie van [slachtoffer 4] vond plaats voor café [café] in Spijkenisse. In dat café werden tot in januari 2017 clubavonden van Caloh Wagoh gehouden. Ook is dat de locatie waar [medeverdachte 14] op 9 maart 2017 [slachtoffer 10] naartoe had willen lokken om hem te laten liquideren (deelonderzoek Barbera).
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 14] de opdracht heeft gegeven om [slachtoffer 4] te liquideren. Hij was bezig met de liquidatie van ‘ [bijnaam] ’ en [bijnaam] [slachtoffer 4] is geliquideerd voor café [café] , waarnaartoe [medeverdachte 14] eerder een ander beoogd slachtoffer van een liquidatie had geprobeerd te lokken. Te verwachten valt dat deelnemers aan de criminele organisatie van [medeverdachte 14] de liquidatie van [slachtoffer 4] hebben uitgevoerd.
[kroongetuige] heeft verklaard dat [medeverdachte 9] in contact stond met [medeverdachte 14] , dat hij opdrachten van [medeverdachte 14] aannam en dat [medeverdachte 9] mensen had om die opdrachten uit te voeren. Verder heeft [kroongetuige] verklaard dat hij weet dat [verdachte] bereid was liquidaties uit te voeren, wat wordt bevestigd door de rol van [verdachte] in deelonderzoek Goudvink.
Op 14 december 2017 voerden ‘C MURDAH’, veredeld als [medeverdachte 14] , en ‘Keyser soze0’, veredeld als [medeverdachte 4] , een PGP-chatgesprek. [medeverdachte 14] zegt dat morgen een paar “heads” terugkomen uit Engeland en dat hij deze gaat proberen direct op “die twee” en “sport” te zetten. Op 18 december 2017 stuurt [medeverdachte 9] een video en twee foto’s naar [medeverdachte 14] . [medeverdachte 14] vraagt aan [medeverdachte 9] welke stad dit is. [medeverdachte 9] reageert: “Croydon cuzz London”. Op deze foto’s met daarop schijnbaar leden van het chapter Londen van Caloh Wagoh zijn ook [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] te zien. [kroongetuige] heeft verklaard dat met ‘heads’ uitvoerders van liquidaties worden bedoeld.
- [medeverdachte 14] de opdracht heeft gegeven [slachtoffer 4] te liquideren;
- aangenomen mag worden dat personen uit de omgeving van [medeverdachte 14] de liquidatie van [slachtoffer 4] hebben uitgevoerd;
- [verdachte] en [medeverdachte 10] actief waren in het chapter Den Haag van Caloh Wagoh onder leiding van [medeverdachte 9] ;
- [medeverdachte 9] had gewild dat [medeverdachte 10] op 29 juni 2017 met [verdachte] was meegegaan om een woning in Doorn te beschieten;
- DNA van [verdachte] en [medeverdachte 10] op door de daders gedragen kleding is gevonden;
- de sporen geen match met andere personen inclusief veertien personen uit het onderzoek Eris heeft opgeleverd; en omdat
- er geen aanwijzingen zijn dat andere personen uit de omgeving van [medeverdachte 14] de moord op [slachtoffer 4] hebben gepleegd;
acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 10] , in opdracht van [medeverdachte 14] , de liquidatie van [slachtoffer 4] hebben uitgevoerd.
Het hof wordt ten aanzien van [verdachte] gesterkt in de overtuiging dat hij betrokken is geweest bij de liquidatie van [slachtoffer 4] door het feit dat een van hem afkomstige TomTom op 21 september 2017 om 12.19 en 14.05 uur dezelfde coördinaten in de buurt van het adres [adres] in Merksem heeft geregistreerd (en in de tussentijd geen andere), terwijl [slachtoffer 4] woonde op het adres [adres] in Brasschaat, Merksem en Brasschaat districten van Antwerpen zijn en Google Maps [adres] in Merksem als resultaat geeft van de zoekopdracht “ [adres] , Antwerpen”.
6.3.3.6.
De rollen van [medeverdachte 14] , [verdachte] en [medeverdachte 10]
Uit het voorgaande volgt dat wettig en overtuigend bewezen is dat [medeverdachte 14] , [verdachte] en
zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 4] . Het hof overweegt in dit verband nog het volgende.
Uit het dossier blijkt niet dat [medeverdachte 14] bij het daadwerkelijke doodschieten van [slachtoffer 4] aanwezig is geweest, maar wel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. [kroongetuige] heeft verklaard dat [medeverdachte 14] in de voorbereiding van de uitvoering van de liquidatie bezig was met het zoeken en lokken van [slachtoffer 4] . Gelet op ieders rol binnen de criminele organisatie kan het niet anders zijn geweest dan dat [medeverdachte 14] de opdracht tot de liquidatie van [slachtoffer 4] heeft aangenomen en vervolgens de uitvoering heeft uitgezet bij [verdachte] en [medeverdachte 10] . [medeverdachte 14] heeft ervoor gezorgd dat aan hen de benodigde middelen (wapens en auto’s) ter beschikking werden gesteld. Het hof baseert zich daarbij in het bijzonder op de bewijsmiddelen zoals die zijn opgenomen bij de deelonderzoeken Charon, Charlie17, Breuk, Langenhorst en de criminele organisatie. Ook in die deelonderzoeken was sprake van een lokafspraak, van (automatische) vuurwapens, een vluchtauto die in brand is gestoken en meerdere uitvoerders. Daarmee is de bijdrage van [medeverdachte 14] van voldoende gewicht geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Ook ten aanzien van [verdachte] en [medeverdachte 10] is sprake van medeplegen. Zij zijn de uitvoerders van de liquidatie. Wie van de twee heeft geschoten is niet gebleken, maar dit staat aan bewezenverklaring van medeplegen niet in de weg. Ook bij hen was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de bijdrage van beiden van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Uit het voorgaande volgt ook dat er bij [medeverdachte 14] , [verdachte] en [medeverdachte 10] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 4] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
6.3.3.7.
De rol van [medeverdachte 9]
Het openbaar ministerie acht wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 9] samen met [medeverdachte 10] en [verdachte] opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 4] van het leven heeft beroofd. Het gaat er daarbij van uit dat [medeverdachte 10] en [verdachte] , in opdracht van [medeverdachte 14] , de feitelijke schutters zijn geweest, terwijl [medeverdachte 9] hen aanstuurde en in de vluchtauto aanwezig was. Dit standpunt wordt mede gebaseerd op het feit dat de getuige [getuige 16] en de getuige [getuige 3] [medeverdachte 10] , [verdachte] en [medeverdachte 9] aanwijzen als uitvoerders van de moord op [slachtoffer 4] . Daarnaast omschrijft [kroongetuige] als degene die [verdachte] en [medeverdachte 10] , van wie DNA-materiaal is aangetroffen op de plaats delict, aanstuurde.
De raadslieden hebben vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. De kern van het verweer van de verdediging is dat de verklaringen van de getuige [getuige 3] en de getuige [getuige 16] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De verklaringen van de kroongetuige zijn onvoldoende om tot een veroordeling te kunnen komen.
Het hof heeft hierboven overwogen dat het de verklaringen van de getuige [getuige 3] en de getuige [getuige 16] niet voor het bewijs zal gebruiken.
[kroongetuige] heeft in zijn algemeenheid over [medeverdachte 9] verklaard dat hij ( [medeverdachte 9] ) bereid is om liquidaties uit te voeren, maar ook dat hij zelf niets doet bij de feitelijke uitvoering en alleen dingen aanstuurt. [medeverdachte 9] staat volgens [kroongetuige] in contact met [medeverdachte 14] en krijgt klusjes van hem door. Over een mogelijke rol van [medeverdachte 9] bij de moord op [slachtoffer 4] is [kroongetuige] niets bekend. Dat [medeverdachte 9] mogelijkerwijs op de hoogte was van of zelfs betrokken is geweest bij andere strafbare feiten, zoals de kroongetuige heeft verklaard, zegt niets over een eventuele betrokkenheid bij de moord op [slachtoffer 4] .
Het dossier bevat geen ander bewijs dat [medeverdachte 9] betrokken is geweest bij de liquidatie van [slachtoffer 4] . Op de in de buurt van de aangetroffen vluchtauto aangetroffen verbrande kleding zijn geen (biologische) sporen gevonden die wijzen op aanwezigheid van
[medeverdachte 9] bij de uitvoering van de moord. Dat [medeverdachte 9] door [medeverdachte 14] wordt aangeduid als “head”, zegt zonder bijkomende feiten en omstandigheden niets over zijn feitelijke betrokkenheid bij de uitvoering van de moord op [slachtoffer 4] . Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat [medeverdachte 9] president was van het chapter van Caloh Wagoh waarvan [verdachte] en [medeverdachte 10] , die wel worden veroordeeld voor hun betrokkenheid bij de moord, [medeverdachte 4] uitmaakten.
Het hof zal [medeverdachte 9] daarom vrijspreken van het medeplegen van de moord op [slachtoffer 4] .
6.3.4.1.
De aanhouding op 1 augustus 2018 met vuurwapen, demper en patronen in
een gestolen voertuig
Op 1 augustus 2018 zijn [verdachte] , [naam 5] en [naam 35] aangehouden in een naar wat later blijkt gestolen BMW voorzien van de valse kentekenplaten [kenteken] . In de kofferbak is een rugtas aangetroffen met daarin een automatisch vuurwapen met een daarbij passende demper en patronen.
6.3.4.1.1.
BMW en rugtas van [verdachte]
Uit verklaringen van [naam 5] en haar broertje [naam 4] blijkt dat zowel de gestolen BMW als de geleende rugtas toebehoorde aan [verdachte] .
6.3.4.2.
De PGP-telefoon van [verdachte]
Bij de fouillering van [verdachte] is een PGP-telefoon van het merk Nokia inbeslaggenomen. Deze telefoon is nader onderzocht en uit dit onderzoek is gebleken dat daarin verschillende audioberichten waren opgeslagen. Op twee audiogesprekken, van
27 juli 2018 en 31 juli 2018, is de stem van [verdachte] te horen.
Verder heeft [naam 5] verklaard dat [verdachte] dagelijks gebruikmaakte van twee telefoons, waaronder een witte telefoon waarmee [verdachte] alleen berichten verzond en nooit belde. Deze telefoon droeg hij bij zich bij zijn aanhouding.
Het hof stelt daarom vast dat de onder [verdachte] inbeslaggenomen PGP-telefoon aan [verdachte] toebehoorde en door hem werd gebruikt.
6.3.4.3.
De overdracht van een TomTom
Op 21 augustus 2018 legde [naam 5] een getuigenverklaring af. Tijdens deze getuigenverklaring gaf zij aan dat in haar woning een TomTom van [verdachte] lag. Deze TomTom had [verdachte] aan haar broertje [naam 4] gegeven om op te laden. Zij overhandigde de TomTom aan de politie. De TomTom werd op 21 augustus 2018 inbeslaggenomen en zowel handmatig als digitaal uitgelezen.
6.3.4.4.
De eerdere bezoeken aan Amstelveen
Uit nader onderzoek naar de historische verkeersgegevens van de PGP-telefoon van [verdachte] (*7018), een andere telefoon van [verdachte] (*7239) en de telefoon van
[naam 5] (*1636), is gebleken dat de PGP-telefoon (*7018) op 9, 10, 19 en 25 juli 2018 een zendmast aanstraalde in Amstelveen, waarbij op 10, 19 en 25 juli 2018 een zendmast werd aangestraald die zich nabij de voormalige woning van [slachtoffer 6] bevindt op het adres
[adres] in Amstelveen. Uit de analyse van de verkeersgegevens van de telefoon van [naam 5] (*1636) is gebleken dat dit telefoonnummer op 17, 19, 25 en 26 juli 2018 gebruikmaakte van een zendmast nabij de voormalige woning van [slachtoffer 6] in Amstelveen.
Op de PGP-telefoon (*7018) zijn verschillende afbeeldingen aangetroffen, waaronder drie afbeeldingen van een woonwijk. Deze foto’s zijn gemaakt op 18 juli 2018 om 21.26 uur en 21.27 uur en op 19 juli 2018 om 10.19 uur. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat de woonwijk is gefotografeerd vanaf de [adres] in de richting van het [adres] in Amstelveen. In de verte geeft de foto van 18 juli 2018 zicht op het adres van [slachtoffer 6] .
[naam 5] heeft verklaard dat zij meerdere keren op verzoek van [verdachte] met [verdachte] zelf en met [verdachte] en [naam 35] naar Amstelveen is gereden, waarbij [verdachte] tegen [naam 5] heeft gezegd dat hij daar een woning ging bezichtigen. Op 1 augustus 2018
–de dag van de aanhouding
–zijn [naam 5] , [verdachte] en [naam 35] met de voornoemde BMW en de Volkswagen Polo van [naam 5] naar Amstelveen gereden, waar [verdachte] en [naam 35] met de Volkswagen Polo een wijk zijn ingereden. Vijf minuten later kwamen zij aanlopen en stapten ze in bij [naam 5] in de BMW. Uiteindelijk zijn ze met zijn drieën aangehouden op de terugweg naar Den Haag. De Volkswagen Polo is enige tijd later opgehaald in Amstelveen door familie van [naam 5] . Bij de aanhouding van [naam 35] is een autosleutel aangetroffen van het merk Volkswagen.
Uit de ontsleutelde TripLogs bleek dat de meest recente bestemming in bovengenoemde TomTom de [adres] in Amstelveen was. De [adres] grenst aan [adres] in Amstelveen.
6.3.4.5.
Het PGP-gesprek over [slachtoffer 6] op een onder [medeverdachte 14] inbeslaggenomen telefoon
Op een onder [medeverdachte 14] inbeslaggenomen Samsung-telefoon is een video aangetroffen van een PGPgesprek van onder meer 24 september 2018. In deze chat vraagt ‘NN’, veredeld als [medeverdachte 14] , aan ‘ [accountnaam] ’, niet veredeld, of hij [slachtoffer 6] kent. [medeverdachte 14] vraagt dit omdat hij meer informatie over [slachtoffer 6] wil. Hij wil graag weten in wat voor auto hij rijdt. De beloning is ‘150’, maar dat kan worden verhoogd. [medeverdachte 14] zegt tegen ‘ [accountnaam] ’ dat hij wat ‘moois’ zal krijgen als hij dé tip geeft. [medeverdachte 14] geeft te kennen dat hij al weet dat [slachtoffer 6] woonachtig is op [adres] en dat hij elke woensdag zijn vuilnisbak buitenzet. Verder laat [medeverdachte 14] weten: “Maar deze hadden we al bijna. Zette zijn bak buiten. Nog steeds. Maar hij is schichtig. Kijkt goed om zich heen” en “Huis hebben we al. Nu alleen auto en café exact. Als ik auto weet staan ze ernaast in bus”.
Uit onderzoek bij de gemeente Amstelveen blijkt dat in heel 2018 afval op donderdag werd ingezameld.
Op een onder [medeverdachte 6] inbeslaggenomen PGPtelefoon zijn chats uit februari 2018 aangetroffen (die alsnog in 2024 zijn ontsleuteld en) die zijn gevoerd door ‘Max Payne’, veredeld als [medeverdachte 6] , ‘C MURDAH’, veredeld als [medeverdachte 14] , en ‘Keyser soze new’, veredeld als [medeverdachte 4] . Op 1 maart 2018 heeft ook ‘Sparrow’, veredeld als [verdachte] , aan het gesprek deelgenomen. Uit de chats is af te leiden dat een foto van een man met opvallende overeenkomsten met [slachtoffer 6] met op de achtergrond diens woning op het adres [adres] in Amstelveen is gedeeld. Ook wordt gesproken over het adres [adres] in Amstelveen en het aan de straat zetten van de vuilnisbak op donderdagavond en het weer binnenzetten daarvan op vrijdagochtend rond 10.00 uur. Gezegd wordt dat het controleren van de vuilnisbak een verificatiemiddel is: als die er dan tussenstaat ‘ben je er zeker van dat ie de volgende dag komt’. Uit een chat van woensdag 28 februari 2018 ’s avonds en een chat uit de nacht van woensdag op donderdag 1 maart 2018 leidt het hof af dat [medeverdachte 6] zich toen met [verdachte] naar (de omgeving van) de woning van [slachtoffer 6] heeft verplaatst. Dat zij in de nacht van woensdag op donderdag zich daarnaartoe hebben verplaatst past bij het vuilnis buiten zetten als ‘verificatiemiddel’ en de informatie van de gemeente Amstelveen dat het afval op donderdag wordt ingezameld.
Uit deze omstandigheden leidt het hof af dat de organisatie van [medeverdachte 14] bezig was met de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 6] , ook al enige tijd voor het bericht van
24 september 2018, en dat de organisatie van [medeverdachte 14] ook al eerder had bedacht dat het binnenzetten van de vuilnisbak een moment zou kunnen zijn om het beoogde slachtoffer aan te treffen.
6.3.4.6.
De rol van [verdachte]
heeft zich op 1 augustus 2018 schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de moord op [slachtoffer 6] . Hij is op 1 augustus 2018 aangehouden, terwijl hij als bijrijder in een gestolen auto reed. De auto was voorzien van valse kentekenplaten en in de kofferbak lag een vuurwapen met daarbij passende munitie en een geluiddemper. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de gestolen auto, het wapen, de munitie en de geluiddemper feitelijk aan [verdachte] toebehoorden. Bovendien beschikte [verdachte] bij zijn aanhouding over een PGP-telefoon, met daarop foto’s van de directe omgeving van het woonadres van [slachtoffer 6] .
Op grond van de resultaten van het na de aanhouding verrichte onderzoek, zijn deze omstandigheden redelijkerwijs niet anders te duiden dan dat [verdachte] op 1 augustus 2018 bezig was met het voorbereiden van de voorgenomen moord op [slachtoffer 6] . Het hof overweegt daartoe verder als volgt.
Uit de hiervoor besproken chatberichten uit februari 2018 en de door [medeverdachte 14] gefilmde chatberichten van 24 september 2018 blijkt dat [medeverdachte 14] zich met zijn criminele organisatie bezighield met de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer 6] , waarbij onder meer de adresgegevens van [slachtoffer 6] zijn gedeeld en de gangen van [slachtoffer 6] zijn nagegaan. [medeverdachte 14] merkt in deze berichten van 24 september 2018 ook op dat ze [slachtoffer 6] “al bijna hadden”.
Tegen deze achtergrond staat voor het hof vast dat [verdachte] zich heeft beziggehouden met het voorbereiden van de moord op [slachtoffer 6] . [verdachte] maakte deel uit van de criminele organisatie van [medeverdachte 14] en heeft in de nacht van woensdag op donderdag 1 maart 2018 en in juli 2018 (diverse malen) de directe woonomgeving van [slachtoffer 6] bezocht. Daarbij beschikte hij op zijn PGP-telefoon over foto’s met uitzicht op de directe woonomgeving van [slachtoffer 6] en is hij op de dag van de aanhouding in de directe omgeving van de woning van [slachtoffer 6] geweest met de BMW, het wapen, de geluidsdemper en de bijpassende munitie. Aangezien enige plausibele verklaring van de zijde van [verdachte] is uitgebleven, kunnen deze omstandigheden redelijkerwijs niet anders worden uitgelegd dan dat [verdachte] op 1 augustus 2018 voornoemde goederen voorhanden heeft gehad voor het begaan van de moord op [slachtoffer 6] .
Anders dan de verdediging ziet het hof geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door de getuigen [naam 5] en [naam 4] afgelegde verklaringen. Die verklaringen worden ondersteund door onder meer de telecomgegevens van [verdachte] , zijn connectie met de criminele organisatie van [medeverdachte 14] , zoals die ook in het deelonderzoek Gezicht is gebleken, en het aantreffen onder [verdachte] van het PGP-toestel met daarop foto’s van de directe omgeving van de woning van het beoogde slachtoffer.
6.3.4.6.1.
Voorhanden hebben PGP-telefoon en navigatiesysteem
Zoals gezegd, had [verdachte] bij zijn aanhouding de beschikking over een PGPtelefoon en is een navigatiesysteem van hem inbeslaggenomen. Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij gedragingen heeft verricht die strekten ter voorbereiding van de moord op [slachtoffer 6] en dat hij daartoe opzettelijk de PGP-telefoon en een navigatiesysteem bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad.
Ingevolge artikel 46, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is strafbaar de voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft. In deze bepaling wordt met ‘dat misdrijf’ in de zinsnede ‘bestemd tot het begaan van dat misdrijf’ gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid en dus niet op de voorbereiding zelf (zie HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1198, en HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1956). Dat betekent dat het object waarop een in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht genoemde gedraging betrekking heeft, moet zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid. Het is niet gebleken dat de PGP-telefoon die [verdachte] bij zijn aanhouding voorhanden had en het later inbeslaggenomen navigatiesysteem, waren bestemd tot het begaan van de moord op [slachtoffer 6] . Het voorhanden hebben van die voorwerpen kan daarom niet als voorbereiding van moord worden gezien.
6.3.5.1.
De criminele organisatie
De tenlastelegging houdt in dat sprake was van een criminele organisatie die, kort gezegd, tot oogmerk had het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie.
Het hof hanteert het volgende juridisch kader. Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen ten minste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie heeft samengewerkt met, althans bekend is geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is
(zie HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Het oogmerk van de organisatie moet zijn gericht op het plegen van meer misdrijven (zie HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Oogmerk op het plegen van één misdrijf is dus onvoldoende. Voor het bewijs van dat oogmerk – waartoe ook het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (zie HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502). Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen in de diverse deelonderzoeken en wat daarover in het kader van de verschillende deelonderzoeken is overwogen, en ook op grond van de aanvullende bewijsmiddelen over de criminele organisatie en bijlage 3 bij dit arrest (veredelingen en identificaties) komt het hof tot de conclusie dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich gedurende meer dan een jaar in wisselende samenstelling maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie.
Sleutelfiguur van de criminele organisatie was [medeverdachte 14] . Hij organiseerde liquidaties en maakte daarvoor gebruik van personen uit zijn netwerk. Veel van die personen waren op een of andere manier verbonden met motorclub Caloh Wagoh. Toch kan Caloh Wagoh niet met de criminele organisatie worden vereenzelvigd. Aan de criminele organisatie werd ook deelgenomen door personen die niet of nauwelijks met Caloh Wagoh te maken hadden. Andersom was niet elk lid van Caloh Wagoh bij de activiteiten van de criminele organisatie betrokken.
De opdrachten tot liquidatie werden verstrekt door meerdere opdrachtgevers. Drie van de vijf in het dossier Eris behandelde moordonderzoeken zijn uitgevoerd in opdracht van één organisatie. Vanuit diezelfde organisatie zijn ook tal van opdrachten verstrekt tot het vermoorden van andere personen. Deze opdrachten hebben niet geleid tot voltooide liquidaties, maar wel tot voorbereidingen dan wel pogingen daartoe. Ook is er opdracht gegeven tot het beschieten van een huis in Doorn.
Het contact met die organisatie werd onderhouden via PGP-telefoons met de accountnamen ‘The wizzard’ en ‘B.I.G’. Zowel bij [medeverdachte 2] als [medeverdachte 4] gaat het om meerdere berichten over liquidaties die door hen zijn (door)gestuurd aan [medeverdachte 14] in de periode dat zij over het account ‘The wizzard’ of ‘B.I.G’ beschikten. Er was sprake van een duurzame samenwerking met [medeverdachte 14] . Om die reden maken de personen uit de organisatie van de opdrachtgever die regelmatig contact hadden met [medeverdachte 14] ook deel uit van de criminele organisatie rondom [medeverdachte 14] .
De moorden op [slachtoffer 23] (deelonderzoek Langenhorst) en [slachtoffer 4] (deelonderzoek Lis) zijn uitgevoerd in opdracht van anderen. [medeverdachte 14] zorgde bij alle liquidaties voor teams die de liquidaties of daarmee samenhangende opdrachten gingen uitvoeren.
Veelzeggend over het professionele karakter van de criminele organisatie zijn de woorden van [medeverdachte 14] tegen [medeverdachte 2] in februari 2017 over de overname van de liquidatiewerkzaamheden van [medeverdachte 17] : “Ik zei geef die bv over”. In
december 2017 spraken [medeverdachte 14] en [medeverdachte 4] over het verder professionaliseren van hun organisatie, de taakverdeling en de vergroting van de efficiëntie van hun bedrijfsplan in 2018.
De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van (automatische) vuurwapens, (gestolen) voertuigen, valse kentekenplaten en lokkers, zoals in de afzonderlijke deelonderzoeken bewezen is verklaard. Verder werden wapens en auto’s ten behoeve van liquidaties verborgen in een loods in Mijdrecht en werden wapens ingebouwd in elektronische apparatuur. Ook werden er bij liquidaties gebruikte auto’s in brand gestoken.
Dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie, volgt al uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn. Hierbij roept het hof in herinnering dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad tot het oogmerk van de organisatie ook moet worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk en daarmee door de organisatie gewild gevolg dat ook overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan. Een aantal delicten wordt niet in de tenlastelegging genoemd als doel van de organisatie, maar het plegen daarvan kan wel bijdragen aan het verwezenlijken van het in de tenlastelegging genoemde doel van de organisatie. Zo is het gebruik van gestolen auto’s en kentekenplaten en het in brand steken van auto’s na een liquidatie bedoeld om de opsporing van de daders te bemoeilijken. Daardoor kan de organisatie haar activiteiten voortzetten.
6.3.5.2.
De deelnemers aan de criminele organisatie
Het hof hanteert hierbij het volgende juridisch kader. Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is slechts sprake als de verdachte:
behoort tot het samenwerkingsverband; en
een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, dan wel deze gedragingen ondersteunt.
In het bestanddeel ‘deelneming aan’ een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht ligt ook een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor ‘deelneming’ voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van een of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd (zie HR 18 november 1997, ECLI:NL:HR:1998:ZD0858). Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben (zie HR 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651). Niet is vereist dat een deelnemer weet hoe de organisatie is samengesteld. 6.3.5.2.1.
De rol van [verdachte]
De verdediging heeft geconcludeerd tot vrijspraak van dit feit, omdat niet blijkt dat [verdachte] het oogmerk van de ten laste gelegde organisatie opzettelijk heeft ondersteund.
Het hof volgt de verdediging hierin niet. Dat [verdachte] heeft deelgenomen aan de criminele organisatie en dat hij wist dat de organisatie het plegen van liquidaties en aanverwante misdrijven tot oogmerk had, volgt naar het oordeel van het hof genoegzaam uit wat hiervoor is overwogen in de deelonderzoeken Gezicht, Lis en Goudvink. De bedreiging in het deelonderzoek Gezicht had alle kenmerken van een waarschuwing in het criminele milieu. [verdachte] was daarbij aanwezig en hij wist dat daarbij een automatisch wapen werd gebruikt. Ook de liquidatie op [slachtoffer 4] (deelonderzoek Lis) en de in Goudvink voorbereide moord hadden alle kenmerken van afrekeningen in het criminele milieu. Het hof heeft ook de hiervoor opgenomen aanvullende overwegingen en bewijsmiddelen over de criminele organisatie in zijn oordeel betrokken.
Het hof acht bewezen dat [verdachte] in de periode van 29 juni 2017 (deelonderzoek Gezicht) tot en met 1 augustus 2018 (deelonderzoek Goudvink) heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. [verdachte] heeft als medepleger van de beschieting in Doorn, de liquidatie van [slachtoffer 4] en de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 6] een belangrijke bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van het oogmerk van de criminele organisatie.
De opdrachtgever voor de liquidatie van [slachtoffer 4] is onbekend gebleven. Het ging hierbij om een andere opdrachtgever dan bij de andere strafbare feiten waarvoor [verdachte] veroordeeld wordt. Dat staat echter aan een bewezenverklaring voor deelname aan de criminele organisatie niet in de weg. Ook de liquidatie van [slachtoffer 4] is uitgevoerd door de organisatie van [medeverdachte 14] . Niet vereist is dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.