ECLI:NL:HR:2021:812

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
19/01719
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking en de toepassing van gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 maart 2019. De verdachte, geboren in 1973, was veroordeeld voor verduistering in dienstbetrekking, zoals omschreven in artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van een beroep in cassatie dat was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat B.J.W. Tijkotte. De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend met betrekking tot het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis, alsook de toepassing van vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij.

De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof, met uitzondering van de klachten die betrekking hadden op de vervangende hechtenis. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat, indien de duur van de vervangende hechtenis meer dan 360 dagen bedraagt, de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast moet worden vastgesteld op een jaar, waarbij onder een jaar 360 dagen moet worden verstaan. Dit is in lijn met eerdere uitspraken van de Hoge Raad, waaronder HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd voor zover deze betrekking had op de vervangende hechtenis en het aantal uren taakstraf, en heeft de nieuwe straffen vastgesteld op 171 uren taakstraf, subsidiair 85 dagen hechtenis.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/01719
Datum1 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 maart 2019, nummer 23/001955-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.J.W. Tijkotte, advocaat te Koog aan de Zaan, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot:
- vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis en voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij vervangende hechtenis is toegepast;
- tot vermindering van het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis naar de gebruikelijke maatstaf;
- tot bepaling dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van 360 dagen kan worden toegepast;
- en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
3.2
Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer het in het arrest vermelde bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 dagen hechtenis.
3.3
Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof vernietigen voor zover daarbij vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914. Op grond van de redenen die staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 16-27 geldt daarbij dat, als de duur van de vervangende hechtenis meer dan 360 dagen bedraagt, de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast moet worden bepaald op een jaar en dat in dit verband – in aanmerking genomen dat de bestreden uitspraak voor 1 januari 2020 is gewezen – onder een jaar 360 dagen moet worden verstaan.

4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
4.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast en wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis die is verbonden aan de taakstraf;
- bepaalt dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling voor de duur van ten hoogste een jaar kan worden toegepast;
- vermindert het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis die is verbonden aan de taakstraf in die zin dat deze 171 uren, subsidiair 85 dagen hechtenis, belopen;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 juni 2021.