ECLI:NL:HR:2012:BX4280
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- J. Wortel
- N. Jörg
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging en het opportuniteitsbeginsel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 november 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie (OM) in de vervolging van een verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling. De verdachte had op 1 maart 2008 in Oisterwijk een stok naar een persoon gegooid, wat leidde tot letsel. Het Hof had geoordeeld dat het OM niet-ontvankelijk was in de vervolging, omdat de vervolging in strijd zou zijn met de beginselen van een goede procesorde, met name het opportuniteitsbeginsel zoals vastgelegd in artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad oordeelde dat de beslissing van het Hof om het OM niet-ontvankelijk te verklaren, niet correct was. De Hoge Raad benadrukte dat het OM een ruime discretionaire bevoegdheid heeft om te beslissen over vervolging en dat deze beslissing slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden getoetst. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof de maatstaf voor de toetsing van de vervolgingsbeslissing had miskend of dat de motivering van het oordeel ontoereikend was. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling.
Deze uitspraak onderstreept het belang van de motiveringseisen die gelden voor de niet-ontvankelijkverklaring van het OM en bevestigt de terughoudendheid die rechters moeten betrachten bij het toetsen van vervolgingsbeslissingen. De zaak illustreert ook de complexiteit van de belangenafweging die moet plaatsvinden bij de beslissing om tot vervolging over te gaan, waarbij de rechter moet waken voor willekeur en moet zorgen voor een redelijke en billijke belangenafweging.