ECLI:NL:GHAMS:2022:3572

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
21/00573 ev
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake BPM-heffing en CO2-uitstootwaarden van ingevoerde personenauto's

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland met betrekking tot de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die is voldaan voor de registratie van 551 ingevoerde personenauto’s in de jaren 2017, 2018 en 2019. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de BPM-voldoeningen, waarna de inspecteur in 2019 uitspraken op bezwaar heeft gedaan. De rechtbank heeft op 30 juli 2021 in verschillende uitspraken op de beroepen beslist. Zowel de belanghebbende als de inspecteur hebben hoger beroep ingesteld. De belanghebbende betwist de door de rechtbank toegepaste verminderingen die verband houden met de CO2-uitstootwaarde en voert grieven van formeelrechtelijke en procedurele aard aan. Het Hof oordeelt dat voor geen van de auto’s aannemelijk is gemaakt dat er een hogere CO2-uitstootwaarde als heffingsgrondslag is gehanteerd dan de CO2-uitstootwaarde die is toegepast bij de registratie van vergelijkbare Nederlandse auto’s. Het Hof wijst op de verantwoordelijkheden van de belastingplichtige bij de berekening van de verschuldigde BPM en concludeert dat de rechtbank de CO2-uitstootwaarde ten onrechte heeft verminderd. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, behoudens de beslissing tot toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende voor het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 21/00573 tot en met 21/01123, 21/01159 tot en met 21/01226, 21/01227, 21/01228 tot en met 21/01232
10 november 2022
uitspraken van de tweede meervoudige belastingkamer
op de (incidenteel) hoger beroepen van
[belanghebbende], gevestigd te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven
alsmede van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
tegen uitspraken van 30 juli 2021 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft in 2017, 2018 en 2019 ter zake van de kentekenregistratie van 551 door haar ingevoerde personenauto’s de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) op aangifte voldaan.
1.2.
Tegen deze voldoeningen heeft belanghebbende steeds bezwaar gemaakt, waarna de
inspecteur in 2019 uitspraken op bezwaar heeft gedaan.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld bij de
rechtbank. De rechtbank heeft op 30 juli 2021 in een groot aantal afzonderlijke uitspraken op de beroepen beslist.
1.4.
Belanghebbende en de inspecteur hebben beiden tegen deze uitspraken van de rechtbank (incidentele) hoger beroepen ingesteld en over en weer verweerschriften ingediend.
1.5.
De door de inspecteur ingestelde hoger beroepen zijn geregistreerd onder de kenmerken 21/00573 tot en met 21/01123. De door belanghebbende ingestelde principale hoger beroepen zijn – met uitzondering van de in de onderhavige in één geschrift vervatte uitspraken behandelde hoger beroepen met de kenmerken 21/01159 tot en met 21/01226, 21/01227 en 21/01228 tot en met 21/01232 – op 8 januari 2022 met toepassing van artikel 8:54 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet, niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet is betaald. Het daartegen ingestelde verzet is door het Hof op 23 juni 2022 ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft cassatieberoep ingesteld tegen deze in één geschrift vervatte uitspraken op verzet.
Belanghebbende heeft (tijdig) incidenteel hoger beroep ingesteld in alle zaken waarin haar principaal hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard vanwege het niet betalen van het griffierecht.
1.6.
Van belanghebbende is op 16 augustus 2022 een nader stuk ontvangen.
1.7.
Van belanghebbende is op 12 september 2022 een pleitnota ontvangen en op 15 september 2022 een aanvullende pleitnota. Van de inspecteur is op 16 september 2022 een pleitnota ontvangen. Belanghebbende heeft diezelfde dag per mailbericht op de pleitnota van de inspecteur gereageerd.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze in één geschrift vervatte uitspraken wordt meegezonden.

2.Feiten

Belanghebbende heeft in de jaren 2017, 2018 en 2019 bpm op aangifte voldaan ter zake van de registratie van 551 personenauto’s. Voor de feitenvaststelling ter zake verwijst het Hof naar de uitspraken van de rechtbank.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Beide partijen betwisten de door de rechtbank toegepaste verminderingen die verband houden met de CO2-uitstootwaarde. Daarnaast voeren zij een aantal grieven van formeelrechtelijke en procedurele aard aan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Beoordeling van het geschil

Taalgebruik gemachtigde; waarschuwing belanghebbende
4.1.
De gemachtigde van belanghebbende is eerder door dit Hof (en andere gerechten) in zaken waarin belanghebbende partij was, geweigerd als gemachtigde wegens diens grievende en grensoverschrijdende taalgebruik. In zijn uitspraak van 31 augustus 2021, nrs. 19/01573, 19/01578 t/m 19/01586, 19/01587, 19/01661 en 19/01738, ECLI:NL:GHAMS:2021:2763, heeft het Hof het volgende overwogen:
“1. De gemachtigde van belanghebbende is in het verleden door een reeks van gerechten herhaaldelijk gewaarschuwd en op de voet van art. 8:25 Awb als gemachtigde geweigerd wegens zijn onaanvaardbaar taalgebruik en zijn onacceptabele bejegening van ambtenaren, rechters, rechterlijke instanties en Nederland (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 16 augustus 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6596, en Hof Amsterdam 23 juni 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1634). In voren gemelde tussenuitspraak van 23 juni 2020 heeft het Hof onder meer en voor zover hier van belang overwogen:
“2.9. Het Hof voegt daaraan toe dat deze uitspraak als waarschuwing heeft te gelden voor alle processtukken die in de toekomst door Verhoeven, (…), worden ingediend en voor alle proceshandelingen die in de toekomst door Verhoeven, (…), worden verricht (daaronder begrepen het optreden ter zitting). Deze waarschuwing beperkt zich niet tot de onderhavige procedures, maar heeft betrekking op alle procedures die thans bij het Hof aanhangig zijn of in de toekomst aanhangig zullen worden. Indien Verhoeven (…) in nieuw in te dienen stukken of ter zitting onbetamelijk taalgebruik bezigt, zal het Hof Verhoeven (…) zonder nadere waarschuwing of herstelmogelijkheid in de desbetreffende zaak weigeren (…).”
2. De waarschuwingen en weigeringen hebben er kennelijk niet toe geleid dat de gemachtigde zijn intimiderend, grievend en beledigend gedrag heeft bijgesteld. Integendeel, de door hem ingediende stukken staan vol van dergelijke uitlatingen die voor een deel ernstig grievend en grof beledigend zijn in de richting van ambtenaren, rechters, rechterlijke instanties, de rechtsstaat Nederland en Nederland in het algemeen. Een en ander levert een ernstige verstoring op van de goede procesorde reeds gelet op de impact die dergelijke uitlatingen hebben op degenen die als inspecteur, rechter of juridisch medewerker bij de zaak betrokken zijn.
3. Het ondanks de waarschuwingen en de weigeringen doorgaan met het indienen van stukken die telkenmale en zelfs in steeds ernstiger mate doorspekt zijn met uitlatingen die (zeer) grievend zijn en (deels zeer grove) beledigingen inhouden, vormt een dermate ernstige verstoring van de goede procesorde dat het Hof de stukken waarin dergelijke uitlatingen voorkomen in zijn geheel buiten beschouwing zal laten, en Verhoeven als de gemachtigde van belanghebbende als zodanig zal weigeren.
4. Het Hof draagt de griffier op deze beslissing te sturen aan Verhoeven alsmede naar belanghebbende, teneinde hen in kennis te stellen van de weigeringsbeslissing. Belanghebbende zal in de gelegenheid worden gesteld om, desgewenst, binnen vier weken een andere gemachtigde aan te wijzen.”
4.2.
In de pleitnota met dagtekening 12 september 2022 die door de gemachtigde van belanghebbende in de thans voorliggende zaken is toegezonden, is onder meer het volgende vermeld:
“Verweerder heeft uw aangetoond en bewezen kennelijk partijdige en kennelijk afhankelijke gerechtshof in Amsterdam een aantal Unierechtelijke vragen voorgelegd. Ik heb dat ook gedaan middels incidenteel hoger beroep.
Uw kennelijk partijdige en kennelijk afhankelijke gerechtshof in Amsterdam (welk gebouw er uit ziet als een graftombe) is kennelijk onbevoegd om antwoord te geven op die vragen van Unierecht.
Dat types als [raadsheer] menen dat dat anders is, speelt geen rol. [raadsheer] heeft aangetoond en bewezen gevoelig te zijn voor externe factoren (evenals zijn 'collegae' in Amsterdam bij het 'gerechtshof'), in het bijzonder voor directe of indirecte invloed van de wetgevende en uitvoerende macht, en of deze instantie onpartijdig is ten opzichte van de met elkaar strijdende belangen, en, derhalve, ertoe kunnen leiden dat deze instelling niet de indruk geeft onafhankelijk en onpartijdig te zijn, hetgeen het vertrouwen kan ondermijnen dat de rechterlijke macht in een democratische samenleving bij deze justitiabelen moet wekken en er alles aan is gelegen een interne rechtsorde te creëren en te handhaven die kennelijk niet strookt met het recht van de Unie, hetgeen apert verboden is, maar aan wettelijke verplichtingen heeft [raadsheer] c.s. nu eenmaal maling, zo lang de burger maar ontdaan kan worden van zijn Unierechtelijke aanspraken, dat is het credo in de Nederlandse rechtspraak!!
Bewezen en aangetoond, dus geen belediging of anderszins, de naakte waarheid.
In mijn conclusie van repliek heb ik al aangetoond dat geen enkel arrest van de Hoge Raad de Nederlanden, het sluitstuk van de mogelijk grootste criminele organisatie van deze wereld, rechtspraak.nl, van de afgelopen 25 jaar voldoet aan de vereisten die de hoogste rechter stelt aan de zelfstandige oplossing van vragen van Unierecht die worden voorgelegd aan de nationale rechter.
Dat de Hoge Raad (en uiteraard uw kennelijk partijdige en kennelijk afhankelijke gerechtshof) onbevoegd zijn uitlegging te geven over bepalingen van Unierecht (…)
Ja, wat wilt u nog meer? Mij weigeren, omdat ik de kennelijk onrechtmatige rechtspraak van de Hoge Raad niet aanvaard, eenvoudigweg omdat de Hoge Raad kennelijk onbevoegd is? Omdat vaststaat dat de Hoge Raad der Nederlanden gebleken is geen rechter is in de zin van artikel 47 Handvest van de grondrechten, evenals Uw gerechtshof en alle andere nationale rechterlijke instanties?”
4.3.
In het hogerberoepschrift van de gemachtigde van belanghebbende van 9 september 2021 (Hofnr. 21/1227) is onder meer het volgende vermeld:
“(…) Wetende dat het doorgaans voor Uw gerechtshof niet anders is, daar is misbruik van bevoegdheid en misbruik van recht en het terzijde stellen van alle fundamentele beginselen van de rechtsstaat teneinde burger te ontdoen van onverschuldigde belasting, ook een kernwaarde, zal ik nog nader grieven (…) [blz. 11]
Dat is precies wat er structureel gebeurd als de Hoge Raad der Nederlanden vragen voorgelegd krijgt! De heer Verhoeven heeft de Hoge Raad ontmasktert!!! Daar ben ik beretrots op, mijn klanten idem en wij gaan het faillissement voor de lidstaat Nederland aanvragen… De rechtspraak hanteert een stelsel waarin net zo lang geredeneerd wordt tot de staatskas – onrechtmatig – gevuld wordt. (…) Net zo lang lullen en redeneren tot de justitiabele benadeeld wordt en dat het er leuk en interessant uitziet dat dat de justitiabele zou kunnen gaan denken dat echt nog sprake is van onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak in lidstaat Nederland… Het tegendeel is genoegzaam bewezen. Alles voor de staatskas is het motto!! Lekker met zijn allen aan dezelfde koffieautomaat. [blz. 17]
(…) Ja, als je dan niet ongekend kennelijk partijdig en kennelijk afhankelijk bent… Kenmerkend natuurlijk voor de rechtbank en voor deze dienstdoend rechter in het bijzonder. Hij zou zo bij de Hoge Raad kunnen komen werken, hij voldoet aan alle voorwaarden die in lidstaat Nederland gesteld worden aan een rechter, aangetoond en bewezen kennelijk partijdig en kennelijk afhankelijk, met oog voor de staatskas!!! (…)” [blz. 22]
Het is niet gebeurd, het recht in deze lidstaat is een utopie. (…). [blz 26]
4.4.
Het Hof is van oordeel dat de opgenoemde citaten onaanvaardbaar zijn. De gemachtigde schrijft nog steeds op intimiderende, grievende en beledigende wijze. De door hem ingediende stukken zijn beledigend in de richting van rechters, rechterlijke instanties, de rechtsstaat Nederland en Nederland in het algemeen. In deze zaak zal het Hof daaraan geen gevolgen verbinden behoudens hetgeen hierna wordt overwogen.
4.5.
Belanghebbende zelf is meerdere malen, onder andere door middel van de onder 4.1 aangehaalde tussenuitspraak, door het Hof rechtstreeks op de hoogte gesteld van het structureel grievende taalgebruik van haar gemachtigde. Belanghebbende heeft daarin geen aanleiding gezien om een andere (onafhankelijk van Verhoeven opererende) gemachtigde aan te stellen of er op adequate wijze op toe te zien dat haar gemachtigde niet in herhaling zou vallen, zoals thans wederom is gebeurd. Kennelijk accepteert belanghebbende het intimiderende, grievende en beledigende taalgebruik van haar gemachtigde en kan zij zich daarin vinden. De gevolgen van die keuze dienen voortaan voor haar rekening te blijven. Dit houdt in dat zij in voorkomend geval niet meer in de gelegenheid zal worden gesteld om grievende stukken aan te passen, noch om een nieuwe gemachtigde aan te stellen. De desbetreffende stukken zullen dan direct – zonder mogelijkheid tot herstel – buiten beschouwing worden gelaten door het Hof, met als mogelijke consequentie dat het ingestelde rechtsmiddel niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Grieven van de zijde van belanghebbende
4.6.
Belanghebbende heeft in de onderhavige (incidentele) hogerberoepen een aantal grieven aangevoerd die door de Hoge Raad reeds zijn verworpen. Het betreft de volgende punten:
Oordeel Hoge Raad
Vindplaats
1.
Er kan alleen aanspraak op in een koerslijst voorziene vermindering vanwege een huurverleden (‘ex rental’) worden gemaakt indien de importauto daadwerkelijk een huurverleden heeft.
HR 28 februari 2020, nr. 19/00619, ECLI:NL:HR:2020:331
2.
Het Unierecht staat niet in de weg aan interne compensatie, ook niet indien de belastingplichtige een fout heeft gemaakt in zijn nadeel als gevolg van een miskenning van het Unierecht.
HR 27 mei 2022, nr. 21/02977,
3.
De toegang tot de rechter wordt niet ontoelaatbaar beperkt door de heffing van griffierecht. Het arrest Kantarev, C‑571/16 brengt niet met zich dat het griffierecht moet worden beperkt tot maximaal 4 procent van de in geding zijnde vordering.
HR 11 oktober 2019, nr. 18/04973, ECLI:NL:HR:2019:1579
4.
Een verzoek om vergoeding van immateriële schade vanwege de lange duur van de procedure hoeft niet te worden behandeld door andere rechters.
HR 19 april 2019, nr. 18/01623, ECLI:NL:HR:2019:623
5.
Kentekengegevens behoren niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 Awb indien de inspecteur niet over deze gegevens beschikt en daar ook niet over heeft beschikt.
HR 15 juli 2022, nr. 21/02565
6.
Het bepaalde in artikel 28c Invorderingswet is niet in strijd met het Unierecht.
HR 28 september 2018
nr. 17/01724
7.
Indien een belastingplichtige zich beroept op een vermindering van belasting rust op hem de bewijslast, zowel bij een voldoening op aangifte als bij een naheffingsaanslag. Artikel 110 VWEU verzet zich niet tegen deze bewijslastverdeling.
HR 17 januari 2020, nr. 18/03802
HR 20 mei 2022, nr. 19/04563, ECLI:NL:HR:2022:640
8.
De forfaitaire regeling voor de vergoeding van proceskosten is niet in strijd met het Unierecht.
Hoge Raad 3 mei 2016, nr. 15/02138, ECLI:NL:HR:2016:833
Hoge Raad 17 december 2004, C03/114HR, ECLI:NL:HR:2004:AQ3810
De gemachtigde van belanghebbende blijft deze oordelen van de Hoge Raad telkenmale bestrijden, omdat hij meent dat de Hoge Raad over deze kwesties niet had mogen beslissen zonder eerst op de voet van artikel 267 VWEU prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie. Het betoog van belanghebbende, inhoudende dat de Nederlandse rechter – en dus ook de Hoge Raad – niet bevoegd is het Unierecht zelf uit te leggen, miskent de werking van het Unierecht en de rol die het stellen van prejudiciële vragen daarin speelt. De nationale rechter is juist gehouden het Unierecht zelf toe te passen. Het standpunt dat de Nederlandse belastingrechters in dezen in strijd handelen met het verbod op uitleg van het Unierecht berust op een onjuiste lezing van het CILFIT-arrest (HvJ 6 oktober 1982, Srl CILFIT e.a., 283/91, ECLI:EU:C:1982:335). In al hetgeen belanghebbende in de loop van de procedures over voormelde kwesties heeft aangevoerd ziet het Hof geen aanleiding om anders te oordelen dan de Hoge Raad en evenmin om daarover prejudiciële vragen te stellen op de voet van artikel 267 VWEU.
Heffings- en betalingsmodaliteiten
4.7.
Het standpunt van belanghebbende dat de heffings- en betalingsmodaliteiten voor importvoertuigen ongunstiger zijn dan voor binnenlandse voertuigen is onjuist. Van strijdigheid met artikel 110 VWEU is geen sprake (Hoge Raad 23 september 2022, 21/02358, ECLI:NL:HR:2022:1277), r.o. 3.3 tot en met 3.4.7).
Hoorgesprekken
4.8.
Voor een deel van de zaken betoogt belanghebbende dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het hoorrecht niet is geschonden. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. Blijkens de stukken van het geding zijn over de onderwerpelijke 551 auto’s diverse hoorgesprekken gevoerd, onder meer op 17 april 2018, 21 maart 2019, 30 april 2019, 28 juni 2019 en 10 juli 2019. De inspecteur heeft bij brief met dagtekening 1 mei 2019 aan belanghebbende medegedeeld dat haar gemachtigde Verhoeven met ingang van 1 mei 2019 voor de duur van zes maanden als gemachtigde van belanghebbende werd geweigerd vanwege aanhoudend wangedrag. Daarop is een kantoorgenoot van Verhoeven, A. Zorko, aangewezen als vervanger van Verhoeven, met gebruikmaking van het recht van substitutie zoals opgenomen in de door belanghebbende aan Verhoeven verstrekte volmacht.
Dat de nieuwe gemachtigde Zorko er voor heeft gekozen om tijdens het hoorgesprek van 28 juni 2019, niet alle dossiers in te zien, is een keuze die voor rekening van belanghebbende komt. Die keuze heeft niet tot gevolg dat het hoorrecht is geschonden. Dat zou anders zijn als belanghebbende als gevolg van een omstandigheid die voor rekening van de inspecteur moet blijven, niet gebruik kon maken van de aan haar geboden gelegenheid om te worden gehoord. Het bestaan van een dergelijke voor rekening van de inspecteur komende omstandigheid is echter gesteld noch gebleken.
Uit de stukken volgt dat de gemachtigde van belanghebbende is uitgenodigd voor een hoorgesprek op 7 mei 2019. Zorko heeft op 2 mei 2019 met de inspecteur gebeld en gevraagd om verdaging van die hoorzitting wegens vakantie van [A] . Omdat [A] gemachtigde noch een partij is, heeft de inspecteur in de verhindering van [A] geen aanleiding gezien om het verdagingsverzoek te honoreren. Dat Zorko, die zelf niet verhinderd was op 7 mei 2019, er vervolgens voor heeft gekozen om – hoewel zijn verdagingsverzoek niet was gehonoreerd – niet te verschijnen, is een keuze die voor rekening van belanghebbende komt. Aan het vorenoverwogene doet niet af dat de inspecteur aan Zorko heeft geschreven: ‘Ik heb dan ook besloten uw afzegging te beschouwen als het afzien van het recht gehoord te worden’. Deze (onjuiste) mededeling plaatst het Hof in de context van het telefoongesprek van 2 mei 2019, waarin Zorko zonder voorbehoud heeft verklaard dat – als er
nietzou worden verdaagd – hij niet zou verschijnen. Deze keuze van Zorko doet er naar ’s Hofs oordeel niet aan af dat de inspecteur belanghebbende, ook op 7 mei 2019, in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord.
Gelet op de generieke aard van de door belanghebbende aangevoerde grieven en gelet op de omstandigheid dat over de van belang zijnde feiten tussen partijen geen verschil van inzicht bestaat en heeft bestaan, vermag het Hof overigens niet in te zien waarom belanghebbende op verschillende data over telkens dezelfde grieven gehoord zou moeten worden. Voor zover in de serie gevoerde hoorgesprekken auto’s tussen de wal en het schip zijn gevallen – hetgeen het Hof niet is gebleken – dient daar, waar nodig met toepassing van artikel 6:22 Awb, aan voorbij te worden gegaan, nu belanghebbende daardoor niet is benadeeld. De (incidentele) hoger beroepen van belanghebbende falen ook in zoverre.
CO2-uitstootwaarde
4.9.
De rechtbank heeft voor een groot aantal auto’s geoordeeld dat de CO2-uitstootwaarde die ten grondslag ligt aan de berekening van het bpm-bedrag dat belanghebbende op aangifte heeft voldaan, dient te worden verminderd met 6 gram per kilometer, omdat zonder deze vermindering niet is uitgesloten dat over deze importauto’s meer bpm wordt geheven dan het bpm-bedrag dat nog drukt op een vergelijkbare binnenlandse auto, hetgeen strijdig is met het bepaalde in artikel 110 VWEU. De rechtbank heeft dit oordeel onderbouwd met een verwijzing naar wijzigingen die in 2017 en 2018 zijn doorgevoerd in de methode waarmee de CO2-uitstoot van auto’s wordt vastgesteld.
De inspecteur betoogt in hoger beroep dat dit oordeel van de rechtbank onjuist is, omdat de door de rechtbank genoemde wijzigingen in de gebruikte methode voor de vaststelling van de CO2-uitstoot enkel van belang zijn voor de registratie van
nieuweauto’s en geen invloed hebben op de reeds vastgestelde CO2-uitstoot van
gebruikteauto’s, zoals de importauto’s in geding.
Belanghebbende betoogt in hoger beroep dat het oordeel van de rechtbank dat artikel 110 VWEU is geschonden juist is, maar dat daarom per auto een vermindering van de uitstootwaarde met 45 gram per kilometer had moeten plaatsvinden en niet een vermindering met slechts 6 gram per kilometer. Het Hof oordeelt ter zake als volgt.
4.10.
De rechtbank heeft in de bestreden uitspraken geoordeeld dat
“op de belastingplichtige die zich beroept op vermindering van de door hem op aangifte voldane BPM, de plicht rust om feiten te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, die kunnen leiden tot een vermindering van de verschuldigde belasting. Indien eiseres [Hof: belanghebbende] erin is geslaagd dergelijke feiten aannemelijk te maken is het vervolgens aan verweerder om aan te tonen dat – die feiten in aanmerking genomen – de geheven belasting niet in strijd is met de in artikel 110 VWEU.”Op de inspecteur rust volgens de rechtbank alsdan de bewijslast om aannemelijk te maken dat van de door belanghebbende ingevoerde auto’s niet meer bpm is geheven dan nog rust op een vergelijkbare binnenlandse auto (d.w.z. een vergelijkbare auto die, op de datum waarop de importauto in de desbetreffende lidstaat is geregistreerd, in Nederland is geregistreerd).
Het Hof volgt de rechtbank niet in deze bewijslastverdeling. De heffing van bpm vindt plaats door middel van voldoening op aangifte. Dit betekent dat de belastingplichtige zelf verantwoordelijk is voor de berekening van het verschuldigde bedrag aan bpm dat hij op aangifte voldoet. In het geval van een geschil over een op aangifte voldaan bedrag aan bpm rust op de belastingplichtige de plicht om feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken die tot de conclusie leiden dat minder bpm is verschuldigd dan hij op aangifte heeft voldaan. Deze verdeling van de bewijslast is niet in strijd met het Unierecht, waaronder artikel 110 VWEU. Dit is slechts anders indien het voor de belastingplichtige onmogelijk of uiterst moeilijk is om het vereiste bewijs te leveren (vgl. Hoge Raad 15 juli 2022, nr. 21/02565, ECLI:NL:HR:2022:1087, r.o. 3.1.4 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Anders dan waar de rechtbank vanuit is gegaan rust de stelplicht en bewijslast dat van de importauto’s meer bpm is geheven dan nog rust op vergelijkbare binnenlandse auto’s derhalve op belanghebbende en niet op de inspecteur.
4.11.
In artikel 9 van de Wet bpm is bepaald dat bpm wordt geheven per gram CO2 die door het desbetreffende voertuig (hierna: auto) wordt uitgestoten. In artikel 9, lid 11, van de Wet bpm is bepaald op welke wijze de CO2-uitstoot voor de toepassing van de Wet bpm wordt vastgesteld. Deze meetmethode is met ingang van 1 juli 2020 gewijzigd:
  • Tot 1 juli 2020 werd de grondslag voor de heffing van bpm gevormd door de CO2-uitstootwaarde die is vastgesteld overeenkomstig bijlage XII bij Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie van 18 juli 2008. Dit is de methode die wordt aangeduid als de ‘New European Driving Cycle’ (hierna: NEDC).
  • Met ingang van 1 juli 2020 wordt de grondslag voor de heffing van bpm gevormd door de CO2-uitstootwaarde die is vastgesteld overeenkomstig bijlage XXI bij Verordening (EU) 2017/1151 van de Commissie van 1 juni 2017. Dit is de methode die wordt aangeduid als de ‘Worldwide harmonised Light-duty vehicles Test Procedures’-methode (hierna: WLTP).
De WLTP leidt doorgaans tot een hogere uitstootwaarde dan de NEDC. Om te voorkomen dat de overgang van de NEDC naar de WLTP de bpm-druk verhoogt, is eveneens per 1 juli 2020 in artikel 9 van de Wet bpm het tarief per gram per kilometer verlaagd en de lengte van de tariefschijven aangepast.
4.12.
Artikel 6a, lid 2, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsregeling bpm bepaalt dat de voormelde CO2-uitstootwaarde (primair) blijkt uit de voor het desbetreffende type auto afgegeven typegoedkeuring, dan wel het daarop gebaseerde ‘certificaat van overeenstemming’. Ook voor typegoedkeuringen is de wijze waarop de CO2-uitstoot wordt vastgesteld gewijzigd van de NEDC in de WLTP. De datum waarop
voor de typegoedkeuringvan auto’s de overstap is gemaakt van de NEDC naar de WLTP is echter niet gelijk aan de datum waarop
voor de heffing van bpmdeze overstap is gemaakt (1 juli 2020).
Voor vaststelling van de CO2-uitstoot ten behoeve van de EU-typegoedkeuring kunnen de volgende perioden worden onderscheiden:
Periode
Methode
Vindplaats
1.
tot 1 september 2017
NEDC
2.
van 1 september 2017 tot 1 september 2018
WLTP, maar enkel voor
nieuwe typenauto’s; op 1 september 2017 bestaande typegoedkeuringen op basis van de NEDC blijven in deze periode geldig
Verordening 2017/1151, artikel 15, lid 2 [1]
3.
vanaf 1 september 2018
WLTP
Verordening 2017/1151, artikel 15, lid 3 [2]
4.13.
Toepassing van de WLTP leidt doorgaans tot een hogere uitstootwaarde dan de NEDC. Om te voorkomen dat de gewijzigde meetmethode in de periode van 1 september 2017 tot 1 juli 2020 zou leiden tot een hogere bpm-druk, werd in deze periode de WLTP-waarde omgerekend naar een (veelal lagere) waarde die (bij benadering) overeenkomt met de CO2-uitstoot die zou zijn bevonden bij gebruik van de NEDC. Artikel 9, lid 12, Wet bpm bepaalde daartoe van 27 juni 2017 tot en met 30 juni 2020 het volgende:
“12. Indien de CO2-uitstoot niet is gemeten overeenkomstig de [NEDC] maar is gemeten overeenkomstig [de WLTP], wordt voor de toepassing van dit artikel de aldus gemeten CO2-uitstoot herrekend overeenkomstig de correlatiemethode bedoeld in de Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1153 van de Commissie van 2 juni 2017 tot vaststelling van een methode voor het bepalen van de correlatieparameters die nodig zijn om veranderingen in de regelgevende testprocedure weer te geven, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1014/2010 (PbEU 2017, L 175).”
De uitkomst van deze omrekening van een WLTP-uitstootwaarde naar een NEDC-uitstootwaarde wordt in de uitvoeringspraktijk veelal aangeduid met de term ‘NEDC-2’. Deze NEDC-2-waarde vormde – in alle gevallen waarin bij de typegoedkeuring van de desbetreffende auto de WLTP was toegepast voor de vaststelling van de CO2-uitstootwaarde – tot 1 juli 2020 de grondslag waarop het tarief van artikel 9 Wet bpm werd toegepast.
4.14.
Belanghebbende heeft in eerste aanleg betoogd dat voor voertuigen met een datum van eerste toelating tussen 1 september 2017 en 1 juli 2020, als gevolg van de overgang van de NEDC naar de WLTP, structureel teveel bmp is geheven van importauto’s uit andere EU-lidstaten. Zij heeft in dit verband verwezen naar een artikel in het weekblad Autoweek [3] en het in dat artikel aan de orde gestelde rapport van KPMG, opgesteld in opdracht van de BOVAG en de RAI Vereniging. Ook heeft zij verwezen naar de uitkomsten van een onderzoek van TNO dat is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Financiën. Uit de rapporten van KPMG en TNO volgt dat de WLTP-uitstootwaarde, na omrekening tot een NEDC-2-uitstootwaarde, gemiddeld 7,3 gr/km (KPMG) respectievelijk 5,8 gr/km (TNO) hoger is dan de ‘oude’ NEDC-waarde.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de grief van belanghebbende slaagt en heeft voor een groot aantal auto’s de op aangifte voldane bpm verlaagd. De rechtbank is daarbij, in goede justitie, uitgegaan van een verlaging van de uitstootwaarde met 6 gram per kilometer. Voor zover het hoger beroep van de inspecteur en het principaal dan wel incidenteel hoger beroep van belanghebbende zich richt tegen dit oordeel van de rechtbank overweegt het Hof als volgt.
4.15.
De in overweging 4.12 genoemde veranderingen betreffen de wijze waarop de CO2-uitstoot wordt vastgesteld bij de typegoedkeuring van
nieuweauto’s. Deze wijzigingen hebben geen invloed op de reeds vastgestelde CO2-uitstootwaarde van
gebruikteauto’s, ook niet indien deze worden geïmporteerd uit andere lidstaten van de Europese Unie. Voor gebruikte auto’s is de CO2-uitstoot in het verleden vastgesteld en geregistreerd aan de hand van de op dat moment geldende typgoedkeuring en het daarop gebaseerde certificaat van overeenstemming. De door belanghebbende genoemde rapportages van KPMG en TNO betreffen een andere kwestie, namelijk de vraag of in de overgangsperiode van 1 september 2017 tot 1 juli 2020 bij de registratie van
nieuweauto’s sprake was van een hogere bpm-druk dan vóór 1 september 2017. De bevindingen van KPMG en TNO bieden reeds daarom geen steun voor het standpunt van belanghebbende dat in genoemde periode teveel bpm is geheven over gebruikte auto’s uit andere EU-lidstaten.
4.16.
Van de onderhavige 551 auto’s hebben er 442 een datum van eerste toelating (in een andere EU-lidstaat) die is gelegen vóór 1 september 2017. Voor deze auto’s is de CO2-uitstoot op de datum van eerste toelating in de desbetreffende lidstaat vastgesteld aan de hand van het certificaat van overeenstemming. In het certificaat van overeenstemming verklaart de fabrikant dat de auto overeenstemt met de aan hem verleende typegoedkeuring. De CO2-uitstootwaarde van deze auto’s, vastgesteld conform de NEDC, is daarmee een vaststaand gegeven, dat niet wijzigt bij export naar Nederland. Bij registratie van deze auto’s in Nederland is derhalve dezelfde CO2-uitstootwaarde als heffingsmaatstaf gehanteerd als voor auto’s die met dezelfde datum van eerste toelating in Nederland zijn geregistreerd.
4.17.
Van de 551 auto’s hebben er 106 een datum van eerste toelating (in een andere EU-lidstaat) die is gelegen tussen 1 september 2017 en 1 september 2018. Ook voor deze auto’s is de CO2-uitstoot op de datum van eerste toelating in de desbetreffende lidstaat vastgesteld aan de hand van het certificaat van overeenstemming. De CO2-uitstoot van deze auto’s is dus vastgesteld conform de NEDC, tenzij het een
nieuw typeauto betreft waarvoor tussen 1 september 2017 en 1 september 2018 voor het eerst een typegoedkeuring is afgegeven: dan is de CO2-uitstoot vastgesteld conform de WLTP (zie 4.12) en is deze WLTP-waarde voor de heffing van bpm omgerekend naar een NEDC-2-waarde.
Zowel de voor de NEDC-auto’s als de WLTP-auto’s is de bij eerste toelating geregistreerde CO2-uitstootwaarde een vaststaand gegeven, dat niet wijzigt bij export naar Nederland. Bij registratie van deze auto’s in Nederland is derhalve dezelfde CO2-uitstootwaarde als heffingsmaatstaf gehanteerd als voor vergelijkbare auto’s die met dezelfde datum van eerste toelating in Nederland zijn geregistreerd.
4.18.
Drie van de 551 auto’s (rechtbanknrs. 19/4549, 19/4297 en 19/4290) hebben een datum van eerste toelating (in een andere EU-lidstaat) na 1 september 2018, maar voor 1 september 2019. Uitsluitend voor deze drie auto’s zou de door de rechtbank in haar overwegingen genoemde “restantvoorraadregeling” van artikel 27, lid 1, van Richtlijn 2007/46/EG van belang kunnen zijn, doch alleen als voor die drie auto’s (1) in de lidstaat van eerste toelating geen gebruik is gemaakt van de restantvoorraadregeling en (2) er op de Nederlandse markt voor gebruikte auto’s vergelijkbare auto’s worden aangeboden waarvoor wel gebruik is gemaakt van deze regeling. Belanghebbende dient te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, dat op het tijdstip van de registratie van de importauto in Nederland gebruikte motorrijtuigen in de handel waren die gelijksoortig zijn aan de importauto en waarvan, op of omstreeks de datum van eerste toelating van de importauto in de desbetreffende EU-lidstaat, in Nederland bpm is geheven op basis van een ‘oude’ NEDC-uitstootwaarde (vgl. mutatis mutandis Hoge Raad 9 april 2021, nr. 20/00708, ECLI:NL:HR:2021:517). Belanghebbende heeft niet aan deze stelplicht voldaan. Het dient er daarom ook voor meergenoemde drie auto’s voor te worden gehouden dat er voor de berekening van de verschuldigde bpm geen andere CO2-uitstootwaarde is gehanteerd dan voor vergelijkbare auto’s die met dezelfde datum van eerste toelating in Nederland zijn geregistreerd.
4.19.
Gelet op het vorenoverwogene is voor geen van de 551 auto’s aannemelijk gemaakt dat er een hogere CO2-uitstootwaarde als heffingsgrondslag is gehanteerd dan de CO2-uitstootwaarde die is toegepast bij de registratie van vergelijkbare Nederlandse auto’s. Derhalve slaagt de grief van de inspecteur betreffende de CO2-uitstoot: de rechtbank heeft in voorkomend geval de uitstootwaarde ten onrechte met 6 gram per kilometer verminderd. Het standpunt van belanghebbende dat voor alle auto’s de uitstootwaarde dient te worden verminderd met 45 gram per kilometer wordt, gelet op het vorenoverwogene, verworpen.
Bij deze stand van het geding behoeft het standpunt van belanghebbende dat de rechtbank de door haar bepaalde vermindering van de bruto-bpm vanwege de vermindering van de uitstootwaarde met 6 gr/km voor de berekening van de afschrijving in voorkomend geval ten onrechte heeft doorberekend in de nieuwprijs, geen behandeling.
4.20.
Uit het vorenoverwogene volgt dat de uitspraken van de rechtbank waarin zij een teruggaaf heeft verleend vanwege meergenoemde vermindering van de CO2-uitstootwaarde met 6 gram per kilometer, (in zoverre) dienen te worden vernietigd.
4.20.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende, in voorkomend geval na interne compensatie, wél in aanmerking komt voor de door de rechtbank toegekende teruggaven vanwege extra leeftijdskorting, een lager tussenliggend tarief en/of de toepassing van artikel 16a Wet bpm (overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 1 mei 2020, nr. 18/02168, ECLI:NL:HR:2020:821). In een 12-tal gevallen is de door de rechtbank toegekende teruggaaf uitsluitend gebaseerd op voornoemde gronden (zie bijlage 1). In 58 gevallen is de door de rechtbank verleende teruggaaf zowel gebaseerd op voornoemde gronden als op de verlaging van de CO2-uitstootwaarde met 6 gr/km en resteert er daarom na het schrappen van de CO2-correctie (en in voorkomend geval na interne compensatie) nog een aan belanghebbende te verlenen teruggaaf (zie bijlage 2).
4.20.2.
Voor de zaken vermeld in bijlage 3 resteert na het schrappen van de door de rechtbank toegepaste CO2-correctie geen terug te geven bedrag. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg dient in deze zaken (voor zover van toepassing) de door de rechtbank toegekende vergoeding van het griffierecht in stand te blijven. De in deze uitspraken toegekende proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase van € 54,50 dient te worden vernietigd, omdat overschrijding van de redelijke termijn van berechting geen aanleiding vormt voor het toekennen van een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase.
4.20.3.
In de overige uitspraken heeft de rechtbank geen CO2-correctie toegepast en de desbetreffende beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard (zie eveneens bijlage 1).
Vergoeding van immateriële schade
4.21.
De inspecteur betoogt in hoger beroep dat de rechtbank in haar uitspraak met nummer HAA 19/3551 ten onrechte (voor alle beroepen tezamen) een vergoeding van immateriële schade (van € 10.000) heeft toegekend aan belanghebbende, wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Belanghebbende voldoet weliswaar de bpm op aangifte en vraagt het kenteken aan, maar zij verricht deze handelingen in haar rol van serviceverlener bij de import van auto’s. Omdat belanghebbende de bpm afwentelt op haar cliënten is van spanning en frustratie bij belanghebbende geen sprake, aldus de inspecteur. Naar ’s Hofs oordeel vindt voormeld standpunt geen steun in het door de inspecteur genoemde arrest Hoge Raad 5 november 2021, nr. 21/00392, ECLI:NL:HR:2021:1660. Uit genoemd arrest volgt dat een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting achterwege kan blijven indien redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat degene die bezwaar heeft gemaakt niet behoort tot degenen die op grond van artikel 26a AWR in samenhang gelezen met artikel 7:1 Awb bezwaar kunnen maken. Indien in een dergelijk geval degene die niet gerechtigd is een rechtsmiddel aan te wenden toch dat rechtsmiddel aanwendt, bestaat geen aanleiding te veronderstellen dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij diegene heeft veroorzaakt, aldus de Hoge Raad. In casu staat vast dat belanghebbende wél degene is die het recht van bezwaar toekomt: zij heeft immers de bpm op aangifte voldaan. Genoemd arrest mist daarom toepassing.
Vergoeding griffierecht
4.22.
De inspecteur betoogt in hoger beroep dat hij in de zaken HAA 19/2490, HAA 19/2602, HAA 19/2632, HAA 19/3955, HAA 19/4308, HAA 19/4382, HAA 19/4959 en HAA19/2500 ten onrechte door de rechtbank is veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht. Deze grief faalt. Zoals door de rechtbank in genoemde uitspraken met juistheid is overwogen brengt de omstandigheid dat zij (in haar uitspraak in zaak HAA 19/3551 voor alle beroepen tezamen) een vergoeding van immateriële schade heeft toegekend vanwege overschrijding van de redelijke behandeltermijn, met zich dat het griffierecht op de voet van artikel 8:74, lid 2, van de Awb door de inspecteur aan belanghebbende dient te worden vergoed (Hoge Raad 30 maart 2015, nr. 14/01332, ECLI:NL:HR:2015:660, r.o. 2.3.1).
Proceskostenvergoeding rechtbank
4.23.
Belanghebbende betoogt dat de rechtbank de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase op een te laag bedrag heeft vastgesteld. De voor de bezwaarfase toegekende vergoeding van € 54,50 per gegrond beroep, is niet in geschil.
De rechtbank heeft in de zaak met rechtbanknummer HAA 19/3551 voor alle 551 beroepen tezamen één vergoeding vastgesteld voor de kosten van de beroepsfase en heeft in alle overige uitspraken naar deze (moeder)uitspraak verwezen. Artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (BPB) biedt de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden van de forfaitaire vergoedingsregels van artikel 2, lid 1, BPB af te wijken. De rechtbank heeft, deugdelijk gemotiveerd, van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Zij heeft wel aansluiting gezocht bij de reguliere berekeningswijze van de forfaitaire proceskostenvergoeding, maar heeft – met toepassing van het bepaalde in artikel 2, lid 3, BPB – een afwijkende (hogere) puntentelling toegepast, waardoor het puntentotaal optelt tot 8,5. Op basis van deze puntentelling heeft de rechtbank de vergoeding voor de beroepsfase voor alle beroepen tezamen berekend op 8,5 x € 534 x 1 (= wegingsfactor) = € 4.539.
4.24.
Belanghebbende betoogt in het principaal hoger beroep dat zij heeft ingesteld tegen voormelde uitspraak HAA 19/3551 (zaaknummer Hof: 21/1227) dat in het BPB per 1 juli 2021 voor bpm-zaken ten onrechte een lagere puntwaarde (€ 534) wordt gehanteerd dan voor andere belastingen (€ 748). Nu de rechtbank zich bij de toepassing van artikel 2, lid 3, van het BPB heeft gebaseerd op de lagere puntwaarde is de vergoeding te laag vastgesteld, aldus belanghebbende. Deze grief slaagt. In zijn arrest van 27 mei 2022, nr. 21/02977, ECLI:NL:HR:2022:752, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voornoemd tariefverschil in strijd is met het discriminatieverbod van artikel 1 van de Grondwet.
Het Hof volgt belanghebbende niet in haar betoog dat de wegingsfactor dient te worden verhoogd tot 2, omdat sprake zou zijn van “complexe, moeilijke, gespecialiseerde, Unierechtelijke geschillen”, nu van dergelijke geschillen naar ’s Hofs oordeel geen sprake is. Het Hof zal de door de rechtbank met toepassing van artikel 2, lid 3, BPB gemaakte berekening in stand laten, met dien verstande dat de reguliere puntwaarde (thans: € 759) wordt gehanteerd. De vergoeding voor het beroep in eerste aanleg komt daarmee op 8,5 x € 759 x 1 = € 6.451,50.
Slotsom
4.25.
De slotsom is dat de hoger beroepen van de inspecteur gegrond zijn voor zover zij zich richten tegen de door de rechtbank toegepaste vermindering van de CO2-uitstootwaarden met 6 gr/km (zie r.o. 4.20) en dat het principaal hoger beroep van belanghebbende met nummer 21/1227 gegrond is voor zover daarin wordt opgekomen tegen de in de uitspraak met nummer HAA 19/3551 door de rechtbank toegekende proceskostenvergoeding voor de beroepen in eerste aanleg (zie r.o. 4.23 en 4.24).

5.Proceskosten

Het Hof vindt, gelet op hetgeen is overwogen onder 4.24, ter zake van het principaal hoger beroep van belanghebbende met nummer 21/1227 aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.
Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het BPB stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het BPB opgenomen tarief op: 2 [hogerberoepschrift + zitting] x € 759 x 0,5 (wegingsfactor) = € 759.

6.Beslissing

Uitspraak HAA 19/3551 (HB inspecteur nr. 21/00619 en HB belanghebbende nr. 21/1227):
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissing tot toekenning van een vergoeding van immateriële schade (€ 10.000, voor alle beroepen tezamen);
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor het beroep bij de rechtbank (voor alle beroepen tezamen) tot een bedrag van € 6.451,50 (zie 4.24);
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor het hoger beroep tot een bedrag van € 759;
- gelast de inspecteur aan belanghebbende het voor het hoger beroep betaalde griffierecht ad € 541 te vergoeden;
- beslist dat, indien voormelde bedragen aan proceskosten, immateriële schade en vergoeding van griffierecht niet tijdig worden vergoed, de wettelijke rente daarover gaat lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot aan de dag van algehele voldoening.
Uitspraken vermeld in bijlage 1:
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Uitspraken vermeld in bijlage 2:
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, doch uitsluitend voor zover het betreft het daarin vermelde terug te geven bedrag;
- draagt de inspecteur op aan belanghebbende teruggaaf te verlenen van het bedrag vermeld in de voorlaatste kolom van bijlage 2;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige.
Uitspraken genoemde in bijlage 3:
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens (voor zover van toepassing) de beslissing inzake de vergoeding van het griffierecht en de wettelijke rente daarover;
- verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraken zijn gedaan door mrs. B.A. van Brummelen , voorzitter, F.J.P.M. Haas en C.J. Hummel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 10 november 2022 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Bijlage 1: Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
HB insp.
Principaal HB belangh.
Nummer Rechtbank
Dictum Rechtbank
Teruggaaf Rechtbank
1
21/00577
HAA 19/3291
gegrond
€ 6,00
2
21/00578
HAA 19/3292
ongegrond
3
21/00579
HAA 19/3293
ongegrond
4
21/00583
HAA 19/3355
ongegrond
5
21/00586
HAA 19/3358
ongegrond
6
21/00589
HAA 19/3361
ongegrond
7
21/00590
HAA 19/3362
ongegrond
8
21/00596
HAA 19/3369
ongegrond
9
21/00601
HAA 19/3374
ongegrond
10
21/00602
HAA 19/3517
ongegrond
11
21/00606
HAA 19/3521
ongegrond
12
21/00610
HAA 19/3531
ongegrond
13
21/00611
HAA 19/3532
ongegrond
14
21/00613
HAA 19/3534
ongegrond
15
21/00614
HAA 19/3535
ongegrond
16
21/00623
HAA 19/3555
ongegrond
17
21/00626
HAA 19/3558
ongegrond
18
21/00627
HAA 19/3559
ongegrond
19
21/00631
HAA 19/3563
ongegrond
20
21/00632
HAA 19/3638
ongegrond
21
21/00634
HAA 19/3640
ongegrond
22
21/00635
HAA 19/3641
ongegrond
23
21/00638
HAA 19/3644
gegrond
€ 169,00
24
21/00640
HAA 19/3646
gegrond
€ 795,00
25
21/00642
HAA 19/3648
ongegrond
26
21/00644
HAA 19/3652
ongegrond
27
21/00653
21/01232
HAA 19/3684
ongegrond
28
21/00658
HAA 19/3696
ongegrond
29
21/00663
HAA 19/3702
ongegrond
30
21/00666
HAA 19/3718
ongegrond
31
21/00672
HAA 19/3743
ongegrond
32
21/00677
HAA 19/3748
ongegrond
33
21/00678
HAA 19/3749
ongegrond
34
21/00680
HAA 19/3751
gegrond
€ 115,00
35
21/00692
HAA 19/3763
ongegrond
36
21/00698
HAA 19/3859
ongegrond
37
21/00699
HAA 19/3860
ongegrond
38
21/00708
HAA 19/3869
ongegrond
39
21/00711
HAA 19/3872
ongegrond
40
21/00714
HAA 19/3875
ongegrond
41
21/00722
HAA 19/3884
ongegrond
42
21/00725
HAA 19/3954
gegrond
€ 2.198,00
43
21/00726
HAA 19/3955
ongegrond
44
21/00727
HAA 19/4001
ongegrond
45
21/00737
HAA 19/4012
ongegrond
46
21/00739
HAA 19/4382
ongegrond
47
21/00740
HAA 19/4541
ongegrond
48
21/00744
HAA 19/4627
gegrond
€ 172,00
49
21/00746
HAA 19/4629
ongegrond
50
21/00748
HAA 19/4913
gegrond
€ 582,00
51
21/00749
HAA 19/4959
ongegrond
52
21/00752
HAA 19/2336
ongegrond
53
21/00753
HAA 19/2337
ongegrond
54
21/00760
HAA 19/2345
ongegrond
55
21/00779
HAA 19/2490
ongegrond
56
21/00781
HAA 19/2500
gegrond
n.v.t.
57
21/00783
HAA 19/2602
ongegrond
58
21/00785
HAA 19/2632
ongegrond
59
21/00789
HAA 19/2636
ongegrond
60
21/00796
HAA 19/2646
ongegrond
61
21/00799
HAA 19/2650
ongegrond
62
21/00831
HAA 19/2700
ongegrond
63
21/00835
HAA 19/2704
ongegrond
64
21/00837
HAA 19/2706
ongegrond
65
21/00842
HAA 19/2711
gegrond
€ 383,00
66
21/00845
HAA 19/2718
ongegrond
67
21/00856
HAA 19/2729
ongegrond
68
21/00859
HAA 19/2733
ongegrond
69
21/00863
HAA 19/2753
ongegrond
70
21/00871
HAA 19/2768
ongegrond
71
21/00878
HAA 19/2775
ongegrond
72
21/00892
HAA 19/2789
gegrond
€ 181,00
73
21/00893
HAA 19/2790
ongegrond
74
21/00894
HAA 19/2791
ongegrond
75
21/00897
HAA 19/2794
ongegrond
76
21/00898
HAA 19/2795
ongegrond
77
21/00904
HAA 19/2836
ongegrond
78
21/00908
HAA 19/2847
gegrond
€ 1.799,00
79
21/00912
21/01160
HAA 19/4233
ongegrond
80
21/00915
21/01163
HAA 19/4236
ongegrond
81
21/00916
21/01164
HAA 19/4237
ongegrond
82
21/00918
21/01166
HAA 19/4239
ongegrond
83
21/00919
21/01167
HAA 19/4240
ongegrond
84
21/00920
21/01168
HAA 19/4241
ongegrond
85
21/00924
21/01172
HAA 19/4245
ongegrond
86
21/00927
21/01175
HAA 19/4248
ongegrond
87
21/00928
21/01176
HAA 19/4249
ongegrond
88
21/00929
21/01177
HAA 19/4250
ongegrond
89
21/00932
21/01180
HAA 19/4253
ongegrond
90
21/00938
21/01186
HAA 19/4259
ongegrond
91
21/00941
21/01189
HAA 19/4262
ongegrond
92
21/00942
21/01190
HAA 19/4263
ongegrond
93
21/00945
21/01193
HAA 19/4266
ongegrond
94
21/00949
21/01197
HAA 19/4270
ongegrond
95
21/00957
21/01205
HAA 19/4278
ongegrond
96
21/00960
21/01208
HAA 19/4281
ongegrond
97
21/00962
21/01210
HAA 19/4283
ongegrond
98
21/00965
21/01213
HAA 19/4286
ongegrond
99
21/00966
21/01214
HAA 19/4287
ongegrond
100
21/00969
21/01217
HAA 19/4290
ongegrond
101
21/00970
21/01218
HAA 19/4291
ongegrond
102
21/00971
21/01219
HAA 19/4292
ongegrond
103
21/00974
21/01222
HAA 19/4295
ongegrond
104
21/00976
21/01224
HAA 19/4297
ongegrond
105
21/00977
21/01225
HAA 19/4298
ongegrond
106
21/00978
21/01226
HAA 19/4299
ongegrond
107
21/00980
HAA 19/4308
ongegrond
108
21/00983
HAA 19/4403
gegrond
€ 44,00
109
21/00985
HAA 19/4406
ongegrond
110
21/00998
HAA 19/4419
ongegrond
111
21/01000
HAA 19/4421
ongegrond
112
21/01004
HAA 19/4425
ongegrond
113
21/01005
HAA 19/4426
ongegrond
114
21/01006
HAA 19/4427
ongegrond
115
21/01007
HAA 19/4428
ongegrond
116
21/01008
HAA 19/4429
ongegrond
117
21/01009
HAA 19/4430
ongegrond
118
21/01011
HAA 19/4432
gegrond
€ 853,00
119
21/01012
HAA 19/4433
ongegrond
120
21/01014
HAA 19/4435
ongegrond
121
21/01019
HAA 19/4510
ongegrond
122
21/01031
HAA 19/4549
ongegrond
123
21/01036
HAA 19/4554
ongegrond
124
21/01038
HAA 19/4556
ongegrond
125
21/01059
HAA 19/4577
ongegrond
126
21/01063
HAA 19/4581
ongegrond
127
21/01077
HAA 19/4596
ongegrond
128
21/01084
HAA 19/4603
ongegrond
129
21/01102
HAA 19/4648
ongegrond
130
21/01108
HAA 19/2400
ongegrond
131
21/01110
HAA 19/2717
ongegrond
132
21/01113
HAA 19/2838
ongegrond
133
21/01114
HAA 19/2843
ongegrond
134
21/01115
HAA 19/3288
ongegrond
135
21/01121
HAA 19/3795
ongegrond
€ 7.297
Proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase die door rechtbank is toegekend blijft in stand: 13 x € 54,50 = € 708,50.
Bijlage 2: Hof vernietigt uitspraak van de rechtbank en stelt de teruggaaf vast op een lager bedrag.
ELK = extra leeftijdskorting
TLT = tussenliggend tarief
Art. 16a = geslaagd beroep op Hoge Raad 1 mei 2020, nr. 18/02168, ECLI:NL:HR:2020:821
nr.
HB insp.
Principaal
HB belangh.
Rb-nummer
Chassisnummer
Terug-
gaaf
Reden
1
21/00574
HAA 19/3282
WBA1A110X0E925889
€ 15
ELK
2
21/00580
HAA 19/3294
SJNFCAJ11U1319349
€ 71
16a
3
21/00582
HAA 19/3354
ZAMTP56B001178151
€ 135
ELK
4
21/00595
HAA 19/3368
SALLAAAG6EA700791
€ 994
16a
5
21/00616
HAA 19/3537
YV1DZARCDG2875900
€ 280
16a
6
21/00618
HAA 19/3550
WBAZW61020L579267
€ 444
16a
7
21/00628
HAA 19/3560
WDD2183681A177551
€ 1.071
16a
8
21/00636
HAA 19/3642
WBA3H11000KV73282
€ 58
ELK
9
21/00637
HAA 19/3643
WVWZZZ3CZGE162738
€ 286
16a
10
21/00656
HAA 19/3694
WDD2073261F243519
€ 43
ELK
11
21/00659
HAA 19/3697
ZAMTP56B001078989
€ 118
16a
12
21/00665
HAA 19/3704
WAUZZZ4M9HD039170
€ 1.182
16a
13
21/00682
HAA 19/3753
WAUZZZ4G1GN142103
€ 245
16a
14
21/00715
HAA 19/3876
WBAWZ510300U78938
€ 131
ELK
15
21/00729
HAA 19/4004
WBAHS910X05H66725
€ 198
16a
16
21/00734
HAA 19/4009
WAUZZZ8T6GA034252
€ 287
16a
17
21/00742
HAA 19/4543
VF34J5FU8BP006438
€ 23
ELK
18
21/00743
HAA 19/4544
SALWA2KF4EA304897
€ 710
16a
19
21/00745
HAA 19/4628
TMBJF75L6G6050830
€ 539
16a
20
21/00754
HAA 19/2338
WBA3K31070F672512
€ 128
16a
21
21/00758
HAA 19/2343
WBA2D310205C65521
€ 29
ELK
22
21/00762
HAA 19/2347
WBA5D31090GV81626
€ 78
ELK
23
21/00763
HAA 19/2348
WDD2462431J438556
€ 357
16a
24
21/00769
HAA 19/2354
WAUZZZF48GA030926
€ 222
16a
25
21/00773
HAA 19/2358
SALCA2BC8FH521452
€ 1.141
16a
26
21/00786
HAA 19/2633
VF7XCAHZ4DZ057804
€ 371
ELK + 16a
27
21/00792
HAA 19/2642
TMBLD7NS3J8052696
€ 717
16a
28
21/00811
HAA 19/2674
WDD2130041A152272
€ 246
ELK + 16a
29
21/00813
HAA 19/2676
WBA1C71050J948002
€ 123
ELK + 16a
30
21/00814
HAA 19/2677
WAUZZZ4G3DN027174
€ 1.118
ELK + 16a
31
21/00825
HAA 19/2690
WAUZZZ8U3ER057785
€ 166
16a
32
21/00830
HAA 19/2699
TMBJK7NE8E0134757
€ 66
ELK
33
21/00833
HAA 19/2702
WDD2052641F602618
€ 225
ELK
34
21/00834
HAA 19/2703
WBAXB31030DW51900
€ 173
ELK
35
21/00838
HAA 19/2707
WBSDX91030E371343
€ 3.571
16a
36
21/00841
HAA 19/2710
WP0ZZZ99ZES113014
€ 539
16a
37
21/00843
HAA 19/2715
WP0ZZZ98ZFS130240
€ 97
ELK
38
21/00844
HAA 19/2716
WAUZZZ8U3ER119301
€ 38
16a
39
21/00849
HAA 19/2722
WDC2539461F211447
€ 187
16a
40
21/00867
HAA 19/2757
WAUZZZ8U2FR012872
€ 221
16a
41
21/00883
HAA 19/2780
WDC2539461F221347
€ 220
16a
42
21/00900
HAA 19/2797
WBA1C31080P545945
€ 175
16a
43
21/00901
HAA 19/2812
WUAZZZ4227N000272
€ 44
ELK
44
21/00909
HAA 19/2848
WAUZZZ8R1HA051451
€ 241
16a
45
21/00955
21/01203
HAA 19/4276
WBSKT610600S99911
€ 398
ELK
46
21/00988
HAA 19/4409
JMZGL696601500116
€ 273
ELK
47
21/00989
HAA 19/4410
1FA6P8CF9F5410639
€ 362
ELK
48
21/00990
HAA 19/4411
WAUZZZ8V9HA141167
€ 42
ELK
49
21/00991
HAA 19/4412
WP1ZZZ92ZGLA71372
€ 208
ELK
50
21/00993
HAA 19/4414
WBA3V11040P963250
€ 48
ELK
51
21/01016
HAA 19/4507
WDC1660241A520532
€ 1.255
16a
52
21/01017
HAA 19/4508
WDC2533051F207490
€ 409
16a
53
21/01026
HAA 19/4517
WVWZZZ3CZHE125963
€ 245
16a
54
21/01051
HAA 19/4569
WDD2122941B148878
€ 84
16a
55
21/01060
HAA 19/4578
WF0UXXWPGUGS32269
€ 225
ELK + 16a
56
21/01092
HAA 19/4638
SALWA2KF4FA519911
€ 912
16a
57
21/01105
HAA 19/897
WAUZZZFY3H2003857
€ 499
16a
58
21/01106
HAA 19/898
WAUZZZFY3H2005446
€ 527
16a
€ 22.810
Proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase die door rechtbank is toegekend blijft in stand:
58 x € 54,50 = € 3.161
Bijlage 3: Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank, beroep ongegrond.
nr.
HB insp.
HB belangh.
Rechtbanknr
1
21/00573
HAA 19/3281
2
21/00575
HAA 19/3289
3
21/00576
HAA 19/3290
4
21/00581
HAA 19/3353
5
21/00584
HAA 19/3356
6
21/00585
HAA 19/3357
7
21/00587
HAA 19/3359
8
21/00588
HAA 19/3360
9
21/00591
HAA 19/3363
10
21/00592
HAA 19/3365
11
21/00593
HAA 19/336
12
21/00594
HAA 19/3367
13
21/00597
HAA 19/3370
14
21/00598
HAA 19/3371
15
21/00599
HAA 19/3372
16
21/00600
HAA 19/3373
17
21/00603
HAA 19/3518
18
21/00604
HAA 19/3519
19
21/00605
HAA 19/3520
20
21/00607
HAA 19/3528
21
21/00608
HAA 19/3529
22
21/00609
HAA 19/3530
23
21/00612
HAA 19/3533
24
21/00615
HAA 19/3536
25
21/00617
HAA 19/3549
26
21/00620
HAA 19/3552
27
21/00621
HAA 19/3553
28
21/00622
HAA 19/3554
29
21/00624
HAA 19/3556
30
21/00625
HAA 19/3557
31
21/00629
HAA 19/3561
32
21/00630
HAA 19/3562
33
21/00633
HAA 19/3639
34
21/00639
HAA 19/3645
35
21/00641
HAA 19/3647
36
21/00643
HAA 19/3651
37
21/00645
HAA 19/3653
38
21/00646
HAA 19/3654
39
21/00647
HAA 19/3655
40
21/00648
HAA 19/3656
41
21/00649
21/01228
HAA 19/3680
42
21/00650
21/01229
HAA 19/3681
43
21/00651
21/01230
HAA 19/3682
44
21/00652
21/01231
HAA 19/3683
45
21/00654
HAA 19/3692
46
21/00655
HAA 19/3693
47
21/00657
HAA 19/3695
48
21/00660
HAA 19/3699
49
21/00661
HAA 19/3700
50
21/00662
HAA 19/3701
51
21/00664
HAA 19/3703
52
21/00667
HAA 19/3719
53
21/00668
HAA 19/3720
54
21/00669
HAA 19/3740
55
21/00670
HAA 19/3741
56
21/00671
HAA 19/3742
57
21/00673
HAA 19/3744
58
21/00674
HAA 19/3745
59
21/00675
HAA 19/3746
60
21/00676
HAA 19/3747
61
21/00679
HAA 19/3750
62
21/00681
HAA 19/3752
63
21/00683
HAA 19/3754
64
21/00684
HAA 19/3755
65
21/00685
HAA 19/3756
66
21/00686
HAA 19/3757
67
21/00687
HAA 19/3758
68
21/00688
HAA 19/3759
69
21/00689
HAA 19/3760
70
21/00690
HAA 19/3761
71
21/00691
HAA 19/3762
72
21/00693
HAA 19/3764
73
21/00694
HAA 19/3855
74
21/00695
HAA 19/3856
75
21/00696
HAA 19/3857
76
21/00697
HAA 19/3858
77
21/00700
HAA 19/3861
78
21/00701
HAA 19/3862
79
21/00702
HAA 19/3863
80
21/00703
HAA 19/3864
81
21/00704
HAA 19/3865
82
21/00705
HAA 19/3866
83
21/00706
HAA 19/3867
84
21/00707
HAA 19/3868
85
21/00709
HAA 19/3870
86
21/00710
HAA 19/3871
87
21/00712
HAA 19/3873
88
21/00713
HAA 19/3874
89
21/00716
HAA 19/3877
90
21/00717
HAA 19/3878
91
21/00718
HAA 19/3879
92
21/00719
HAA 19/3880
93
21/00720
HAA 19/3881
94
21/00721
HAA 19/3882
95
21/00723
HAA 19/3885
96
21/00724
HAA 19/3886
97
21/00728
HAA 19/4002
98
21/00730
HAA 19/4005
99
21/00731
HAA 19/4006
100
21/00732
HAA 19/4007
101
21/00733
HAA 19/4008
102
21/00735
HAA 19/4010
103
21/00736
HAA 19/4011
104
21/00738
HAA 19/4013
105
21/00741
HAA 19/4542
106
21/00747
HAA 19/4911
107
21/00750
HAA 19/2334
108
21/00751
HAA 19/2335
109
21/00755
HAA 19/2339
110
21/00756
HAA 19/2341
111
21/00757
HAA 19/2342
112
21/00759
HAA 19/2344
113
21/00761
HAA 19/2346
114
21/00764
HAA 19/2349
115
21/00765
HAA 19/2350
116
21/00766
HAA 19/2351
117
21/00767
HAA 19/2352
118
21/00768
HAA 19/2353
119
21/00770
HAA 19/2355
120
21/00771
HAA 19/2356
121
21/00772
HAA 19/2357
122
21/00773
HAA 19/2358
123
21/00775
HAA 19/2397
124
21/00776
HAA 19/2398
125
21/00777
HAA 19/2399
126
21/00778
HAA 19/2401
127
21/00780
HAA 19/2497
128
21/00782
HAA 19/2595
129
21/00784
HAA 19/2631
130
21/00787
HAA 19/2634
131
21/00788
HAA 19/2635
132
21/00790
HAA 19/2637
133
21/00791
HAA 19/2639
134
21/00793
HAA 19/2643
135
21/00794
HAA 19/2644
136
21/00795
HAA 19/2645
137
21/00797
HAA 19/2647
138
21/00798
HAA 19/2649
139
21/00800
HAA 19/2651
140
21/00801
HAA 19/2656
141
21/00802
HAA 19/2657
142
21/00803
HAA 19/2658
143
21/00804
HAA 19/2667
144
21/00805
HAA 19/2668
145
21/00806
HAA 19/2669
146
21/00807
HAA 19/2670
147
21/00808
HAA 19/2671
148
21/00809
HAA 19/2672
149
21/00810
HAA 19/2673
150
21/00812
HAA 19/2675
151
21/00815
HAA 19/2678
152
21/00816
HAA 19/2679
153
21/00817
HAA 19/2680
154
21/00818
HAA 19/2682
155
21/00819
HAA 19/2683
156
21/00820
HAA 19/2685
157
21/00821
HAA 19/2686
158
21/00822
HAA 19/2687
159
21/00823
HAA 19/2688
160
21/00824
HAA 19/2689
161
21/00826
HAA 19/2695
162
21/00827
HAA 19/2696
163
21/00828
HAA 19/2697
164
21/00829
HAA 19/2698
165
21/00832
HAA 19/2701
166
21/00836
HAA 19/2705
167
21/00839
HAA 19/2708
168
21/00840
HAA 19/2709
169
21/00846
HAA 19/2719
170
21/00847
HAA 19/2720
171
21/00848
HAA 19/2721
172
21/00850
HAA 19/2723
173
21/00851
HAA 19/2724
174
21/00852
HAA 19/2725
175
21/00853
HAA 19/2726
176
21/00854
HAA 19/2727
177
21/00855
HAA 19/2728
178
21/00857
HAA 19/2731
179
21/00858
HAA 19/2732
180
21/00860
HAA 19/2750
181
21/00861
HAA 19/2751
182
21/00862
HAA 19/2752
183
21/00864
HAA 19/2754
184
21/00865
HAA 19/2755
185
21/00866
HAA 19/2756
186
21/00868
HAA 19/2758
187
21/00869
HAA 19/2759
188
21/00870
HAA 19/2767
189
21/00872
HAA 19/2769
190
21/00873
HAA 19/2770
191
21/00874
HAA 19/2771
192
21/00875
HAA 19/2772
193
21/00876
HAA 19/2773
194
21/00877
HAA 19/2774
195
21/00879
HAA 19/2776
196
21/00880
HAA 19/2777
197
21/00881
HAA 19/2778
198
21/00882
HAA 19/2779
199
21/00884
HAA 19/2781
200
21/00885
HAA 19/2782
201
21/00886
HAA 19/2783
202
21/00887
HAA 19/2784
203
21/00888
HAA 19/2785
204
21/00889
HAA 19/2786
205
21/00890
HAA 19/2787
206
21/00891
HAA 19/2788
207
21/00895
HAA 19/2792
208
21/00896
HAA 19/2793
209
21/00899
HAA 19/2796
210
21/00902
HAA 19/2830
211
21/00903
HAA 19/2831
212
21/00905
HAA 19/2844
213
21/00906
HAA 19/2845
214
21/00907
HAA 19/2846
215
21/00910
HAA 19/2849
216
21/00911
21/01159
HAA 19/4232
217
21/00913
21/01161
HAA 19/4234
218
21/00914
21/01162
HAA 19/4235
219
21/00917
21/01165
HAA 19/4238
220
21/00921
21/01169
HAA 19/4242
221
21/00922
21/01170
HAA 19/4243
222
21/00923
21/01171
HAA 19/4244
223
21/00925
21/01173
HAA 19/4246
224
21/00926
21/01174
HAA 19/4247
225
21/00930
21/01178
HAA 19/4251
226
21/00931
21/01179
HAA 19/4252
227
21/00933
21/01181
HAA 19/4254
228
21/00934
21/01182
HAA 19/4255
229
21/00935
21/01183
HAA 19/4256
230
21/00936
21/01184
HAA 19/4257
231
21/00937
21/01185
HAA 19/4258
232
21/00939
21/01187
HAA 19/4260
233
21/00940
21/01188
HAA 19/4261
234
21/00943
21/01191
HAA 19/4264
235
21/00944
21/01192
HAA 19/4265
236
21/00946
21/01194
HAA 19/4267
237
21/00947
21/01195
HAA 19/4268
238
21/00948
21/01196
HAA 19/4269
239
21/00950
21/01198
HAA 19/4271
240
21/00951
21/01199
HAA 19/4272
241
21/00952
21/01200
HAA 19/4273
242
21/00953
21/01201
HAA 19/4274
243
21/00954
21/01202
HAA 19/4275
244
21/00956
21/01204
HAA 19/4277
245
21/00957
21/01206
HAA 19/4279
246
21/00959
21/01207
HAA 19/4280
247
21/00961
21/01209
HAA 19/4282
248
21/00963
21/01211
HAA 19/4284
249
21/00964
21/01212
HAA 19/4285
250
21/00967
21/01215
HAA 19/4288
251
21/00968
21/01216
HAA 19/4289
252
21/00972
21/01220
HAA 19/4293
253
21/00973
21/01221
HAA 19/4294
254
21/00975
21/01223
HAA 19/4296
255
21/00979
HAA 19/4301
256
21/00981
HAA 19/4311
257
21/00982
HAA 19/4380
258
21/00984
HAA 19/4405
259
21/00986
HAA 19/4407
260
21/00987
HAA 19/4408
261
21/00992
HAA 19/4413
262
21/00994
HAA 19/4415
263
21/00995
HAA 19/4416
264
21/00996
HAA 19/4417
265
21/00997
HAA 19/4418
266
21/00999
HAA 19/4420
267
21/01001
HAA 19/4422
268
21/01002
HAA 19/4423
269
21/01003
HAA 19/4424
270
21/01010
HAA 19/4431
271
21/01013
HAA 19/4434
272
21/01015
HAA 19/4506
273
21/01018
HAA 19/4509
274
21/01020
HAA 19/4511
275
21/01021
HAA 19/4512
276
21/01022
HAA 19/4513
277
21/01023
HAA 19/4514
278
21/01024
HAA 19/4515
279
21/01025
HAA 19/4516
280
21/01027
HAA 19/4545
281
21/01028
HAA 19/4546
282
21/01029
HAA 19/4547
283
21/01030
HAA 19/4548
284
21/01032
HAA 19/4550
285
21/01033
HAA 19/4551
286
21/01034
HAA 19/4552
287
21/01035
HAA 19/4553
288
21/01037
HAA 19/4555
289
21/01039
HAA 19/4557
290
21/01040
HAA 19/4558
291
21/01041
HAA 19/4559
292
21/01042
HAA 19/4560
293
21/01043
HAA 19/4561
294
21/01044
HAA 19/4562
295
21/01045
HAA 19/4563
296
21/01046
HAA 19/4564
297
21/01047
HAA 19/4565
298
21/01048
HAA 19/4566
299
21/01049
HAA 19/4567
300
21/01050
HAA 19/4568
301
21/01052
HAA 19/4570
302
21/01053
HAA 19/4571
303
21/01054
HAA 19/4572
304
21/01055
HAA 19/4573
305
21/01056
HAA 19/4574
306
21/01057
HAA 19/4575
307
21/01058
HAA 19/4576
308
21/01061
HAA 19/4579
309
21/01062
HAA 19/4580
310
21/01064
HAA 19/4582
311
21/01065
HAA 19/4583
312
21/01066
HAA 19/4584
313
21/01067
HAA 19/4585
314
21/01068
HAA 19/4586
315
21/01069
HAA 19/4587
316
21/01070
HAA 19/4588
317
21/01071
HAA 19/4589
318
21/01072
HAA 19/4590
319
21/01073
HAA 19/4591
320
21/01074
HAA 19/4593
321
21/01075
HAA 19/4594
322
21/01076
HAA 19/4595
323
21/01078
HAA 19/4597
324
21/01079
HAA 19/4598
325
21/01080
HAA 19/4599
326
21/01081
HAA 19/4600
327
21/01082
HAA 19/4601
328
21/01083
HAA 19/4602
329
21/01085
HAA 19/4631
330
21/01086
HAA 19/4632
331
21/01087
HAA 19/4633
332
21/01088
HAA 19/4634
333
21/01089
HAA 19/4635
334
21/01090
HAA 19/4636
335
21/01091
HAA 19/4637
336
21/01093
HAA 19/4639
337
21/01094
HAA 19/4640
338
21/01095
HAA 19/4641
339
21/01096
HAA 19/4642
340
21/01097
HAA 19/4643
341
21/01098
HAA 19/4644
342
21/01099
HAA 19/4645
343
21/01100
HAA 19/4646
344
21/01101
HAA 19/4647
345
21/01103
HAA 19/4649
346
21/01104
HAA 19/896
347
21/01107
HAA 19/899
348
21/01109
HAA 19/2570
349
21/01111
HAA 19/2813
350
21/01112
HAA 19/2837
351
21/01116
HAA 19/3545
352
21/01117
HAA 19/3546
353
21/01118
HAA 19/3547
354
21/01119
HAA 19/3548
355
21/01120
HAA 19/3698
356
21/01122
HAA 19/3883
357
21/01123
HAA 19/4592

Voetnoten

1.“2. Met ingang van 1 september 2017 (…) weigeren de nationale instanties EG-typegoedkeuring (…) te verlenen voor nieuwe voertuigen die niet aan de voorschriften van deze verordening voldoen, om redenen die verband houden met emissies of brandstofverbruik.”
2.“3. Met ingang van 1 september 2018 (…) beschouwen de nationale instanties de conformiteitscertificaten van nieuwe voertuigen die niet aan de voorschriften van deze verordening voldoen als niet langer geldig voor de toepassing van artikel 26 van Richtlijn 2007/46/EG en verbieden zij de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van dergelijke voertuigen, om redenen die verband houden met emissies of brandstofgebruik.”
3.