5.3Beoordeling van de gestelde afwijkingen en hun betekenis
5.3.1Appellanten hebben betoogd dat het laboratorium bij het onderzoek van de monsters is afgeweken van de standaard die in acht moet worden genomen bij de isolatie van mond- en klauwzeervirus op secundaire lammerniercellen (LVZ AV02). Hoewel die standaard het gebruik van lange cultuurbuizen en rubber doppen voor die buizen voorschrijft, is gebruik gemaakt van kunststof platen voorzien van zogenoemde open “wells” (verder onder meer aan te duiden als “platen”). Dat heeft de kans op kruisbesmetting, volgens appellanten, aanzienlijk verhoogd. Daarbij komt nog, aldus appellanten, dat op deze platen ook monsters waren geplaatst afkomstig van dieren van andere bedrijven, zelfs van bedrijven die al besmet waren verklaard met MKZ. Appellanten stellen dat deze afwijking van de voor het laboratorium geldende standaard kan hebben veroorzaakt dat het monster van het dier afkomstig van het bedrijf van [naam 6] ten onrechte (en dus “vals”) positief is verklaard. Appellanten hebben hieraan de gevolgtrekking verbonden dat zij aldus voor wat betreft deze afwijking hebben voldaan aan zowel de op hen rustende bewijslast als omschreven in bewijsstap 2a als aan die in bewijsstap 2b.
5.3.2Verweerder heeft bestreden dat het hier om een afwijking van een toen geldende standaard gaat. Het gebruik van (zes wells) platen was toen al voor de isolatie van mond- en klauwzeervirus op secundaire varkensniercellen (LVZ AV03) uitdrukkelijk toegelaten. De Raad voor Accreditatie heeft bovendien het gebruik van platen goedgekeurd en later is het gebruik van platen bij virusisolatie ook op lammerniercellen uitdrukkelijk in de standaard opgenomen. Het gebruik van platen moet hier dan ook worden opgevat als een binnen de accreditatievoorschriften liggende en dus toegestane “modificatie”. Mocht het toch als een afwijking worden opgevat, dan heeft die afwijking in ieder geval niet tot, kortweg, een vals positief monster met betrekking tot het dier afkomstig van het bedrijf van [naam 6] kunnen leiden. Verweerder heeft daartoe gewezen op opmerkingen die de partij-deskundigen Ferris en De Clercq in hun, ook tot het deskundigendossier behorende, rapport met betrekking tot dat aspect hebben gemaakt.
5.3.3Het hiervoor weergegeven geschilpunt is ter zitting van 13 mei 2019 uitvoerig aan de orde geweest. Bij die gelegenheid is van de zijde van de deskundigen, samengevat weergegeven, het volgende verklaard. Het gebruik van platen is een variatie die op zichzelf kan passen binnen een Standard Operating Procedure (SOP). Kruisbesmetting kan dan wel makkelijker optreden ten opzichte van het gebruik van buizen, omdat de “wells” op die platen open zijn. Er zijn manieren om dat risico te beperken. Bijvoorbeeld om open rijen te hanteren tussen de “wells” en dan voldoende negatieve controles mee te nemen die een signaalfunctie zouden kunnen hebben voor het optreden van zo’n kruisbesmetting. Als de negatieve controle dan positief wordt is dat niet goed. Op zichzelf zouden buizen en platen onderling uitwisselbaar moeten kunnen zijn met een iets verhoogd risico op kruisbesmetting bij platen. Dat is dan te ondervangen door de manier waarop men daarmee werkt. Of er in dit geval veel negatieve controles waren uitgevoerd of dat er open rijen waren gelaten op de platen konden de deskundigen, zoals zij ter zitting van 13 mei 2019 meedeelden, in de stukken (dat is het deskundigendossier - zijnde een verzameling van stukken die tot het, grotere, procesdossier behoren - zoals dat toen was opgebouwd, College) niet zien.
5.3.4Het College heeft de deskundigen vervolgens ter zitting voorgehouden dat in het rapport van Ferris en De Clercq wordt gesteld dat de volgorde waarin de monsters op de plaat werden aangebracht en het feit dat exact dezelfde resultaten werden verkregen op platen 1 en 3 het zeer onwaarschijnlijk maken dat er kruisbesmetting van monsters heeft plaatsgevonden.
5.3.5De deskundigen hebben daarop geantwoord dat die redenering logisch is en een sterk argument oplevert (dat er geen sprake is geweest van kruisbesmetting; College), maar dat aan die monsters dan geen systematische fout, bijvoorbeeld gemaakt voor of tijdens het uitvullen, ten grondslag mag liggen. De kans op kruisbesmetting wordt op zichzelf dus niet zo groot geacht door de deskundigen, aangenomen dat er geen fout is gemaakt.
5.3.6PwC besteedt onder 155 en 156 van haar rapport aandacht aan negatieve controles. Daarover wordt opgemerkt:
“Op het protocol P30 d.d. 27 maart 2001 (plaat 1 en 3) waarop de test met het monstermateriaal van Kootwijkerbroek wordt beschreven, is geen negatieve controle aanwezig, zo informeerde ons ID-Lelystad B.V. De concept richtlijn “Isolatie mond- en klauwzeer virus op secundaire varkensniercellen” (LVZ AV 03) schrijft voor dat altijd een negatieve controle (cellen waarop geen monstermateriaal wordt aangebracht) wordt meegenomen. Volgens ID-Lelystad B.V. wil dat echter niet zeggen dat op elke plaat een negatieve controle moet worden meegenomen. De negatieve controle is noodzakelijk om de kwaliteit van de cellen te beoordelen. ID-Lelystad B.V. stelt dat bij andere platen met dezelfde batch cellen wel negatieve controle heeft plaatsgevonden. De resultaten van die negatieve controle staan, zo informeerde ID-Lelystad B.V ons, op andere werkprotocollen (bijvoorbeeld P31 d.d. 27 maart 2001 op plaat 1, 2, 3 en 4) van testen die dezelfde dag zijn ingezet.
In concept richtlijn “Isolatie van mond- en klauwzeer virus secundaire lammerniercellen” (LVZ AV 02) is geen voorschrift tot het verplicht uitvoeren van een negatieve controle opgenomen.”
5.3.7Bij het, in samenwerking met partijen, samenstellen van het deskundigendossier zijn daarin geen werkprotocollen met betrekking tot virusisolaties opgenomen zodat aan de deskundigen niet kenbaar kon zijn of, en zo ja, met welke frequentie, negatieve controles waren verricht. De deskundigen hebben bij het opstellen van hun verslag ook niet daarnaar gevraagd.
5.3.8Bij brief van 24 juni 2011 (Kamerstukken II 2010-2011, 27 622, nr. 142) heeft de staatssecretaris van Economische zaken, landbouw en innovatie aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal onder meer het volgende bericht:
“In het kader van mijn eindbeoordeling heb ik geconstateerd dat de bezwaarmakers gevraagd hebben een document aan hen te overleggen over de ingangscontrole op de lammerniercellen ten behoeve van de viruskweek.
Deze ingangscontrole zou moeten aantonen dat de cellen waarop gekweekt wordt zelf negatief zijn voor MKZ-virus. Het CVI heeft aangegeven dat de ingangscontrole niet relevant is voor de uitslagfax van 28 maart 2001 aangezien er negatieve controles (cellen zonder monster-materiaal) in de test worden meegenomen. Ik heb echter vastgesteld dat er geen negatieve controle van de viruskweek op lammerniercellen die betrekking heeft op het besmet bevonden bedrijf in Kootwijkerbroek is overgelegd aan de bezwaarmakers. Wel zijn de geanonimiseerde resultaten van de andere bedrijven op het reeds overgelegde protocol P30 negatief.”
5.3.9In de bestreden besluiten ten aanzien van [naam 4] sr., [naam 4] jr. en B.J. [naam 5] is op dit punt het volgende vermeld:
“In het kader van mijn nader onderzoek naar de feiten en omstandigheden die destijds hebben geleid tot de besmetverklaring van het bedrijf van [naam 6] , heb ik vastgesteld dat er geen ingangscontrole van de lammerniercellen is uitgevoerd en geen negatief controlemonster is meegenomen in de virusisolatie op lammerniercellen voor wat betreft het bedrijf van [naam 6] . In het fundamentele belang van een zorgvuldige besluitvorming en het buiten twijfel kunnen vaststellen van de testuitslagen heeft deze informatie mij ertoe gebracht om twee onafhankelijke, internationaal erkende experts, deskundig op het terrein van MKZ en laboratoriumprocedures, te weten dr. N. Ferris en dr. K. de Clercq, opdracht te geven om de laboratoriumgegevens leidend tot de uitslag van het bedrijf van [naam 6] in Kootwijkerbroek te evalueren.”
5.3.10In de bestreden besluiten ten aanzien [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] zijn passages van dezelfde strekking opgenomen, met dien verstande dat in die passages achter het laatst vermelde “lammerniercellen” niet de woorden “voor wat betreft het bedrijf van [naam 6] ” zijn vermeld, evenmin als de zinsnede over de zorgvuldige besluitvorming en het buiten twijfel kunnen vaststellen van de testuitslagen, en de namen van de deskundigen Ferris en De Clercq.
5.3.11Ter zitting van 13 mei 2019 is van de zijde van de minister echter opgemerkt dat er werkprotocollen zijn waaruit blijkt dat er wel degelijk negatieve controles zijn uitgevoerd, weliswaar niet op “plaatniveau” maar wel per “run”.
5.3.12Het College stelt het volgende voorop. Anders dan in het PwC-rapport is verwoord, ligt ook in de standaard “Isolatie van mond-en-klauwzeer virus secundaire lammerniercellen (LVZ AV 02)” het voorschrift besloten tot het verplicht uitvoeren van een negatieve controle per test. Dat blijkt niet alleen uit de tekst van die standaard (waarin onder 6.5 sub 3 wordt gesproken over “controle” (“Zet op twee buizen “controle”) en onder 6.5 sub 5 over “controlebuizen” (“Pipetteer in de controlebuizen 0.2 ml onderhoudsmedium”) maar ook uit Bijlage I bij die standaard, nu onder 2 (“Risico-analyse per onderdeel”) bij “Voorbewerking” wordt vermeld: “Negatieve controle meenemen” en bij “Kweek” “Negatieve controle beoordelen”. In LVZ AV03 (“Isolatie van mond-en-klauwzeer virus op secundaire varkensniercellen”), waarbij onder de verbruiksmaterialen geen buizen maar zes wells macroplaten worden voorgeschreven, wordt in deze laatste standaard onder 6.4 (“Inzetschema”) voorgeschreven dat de monsters in duplo worden getest “en er wordt altijd een negatieve controle meegenomen”. Voorts wordt onder 6.5.4 voorgeschreven: “Ook wordt er in elke test een negatieve controle meegenomen.”
5.3.13Bij de isolatie van mond- en klauwzeervirus op secundaire lammerniercellen is, blijkens de opmerkingen van de deskundigen ter zitting van 13 mei 2019, het gebruik maken van platen – daar waar hier “buizen” waren voorgeschreven – toelaatbaar, zij het dat dan het hanteren van “open rijen” en het meenemen van voldoende negatieve controles noodzakelijk zijn. Het gaat hier om platen met zes wells in de configuratie van twee rijen van drie wells met een integrale afdekplaat. Dit type plaat was reeds toen uitdrukkelijk voorgeschreven ten aanzien van de virusisolatie op varkensniercellen. Op het punt van het wel of niet uitgevoerd zijn van negatieve controles bij de hier uitgevoerde virusisolaties en zo ja, of dit in voldoende mate is gebeurd, bevatte het procesdossier, blijkens het voorgaande (zie 5.3.6 tot en met 5.3.11), niet direct eenvoudig te doorgronden informatie en hield het deskundigendossier op dat punt niet voldoende informatie in. Het College heeft hierbij niet uit het oog verloren dat de standaard voor lammerniercellen (LVZ AV02) anders dan die voor varkensniercellen (LVZ AV03) niet expliciet het voorschrift bevat dat de monsters in duplo worden getest en er altijd een negatieve controle wordt meegenomen. Deze omstandigheid vloeit kennelijk voort uit het feit dat de standaard voor lammerniercellen het gebruik van afsluitbare buizen voorschrijft, waarbij per monster vijf buizen moeten worden gebruikt, waarvan twee ter controle. Daaruit volgt dat evenzeer voor lammerniercellen in de standaard de verplichting ligt besloten per test een negatieve controle mee te nemen. Wanneer dan, zoals hier, niettemin bij de virusisolatie van lammerniercellen platen worden gebruikt, heeft als uitgangspunt te gelden dat ook daar per test een negatieve controle dient plaats te vinden. De beantwoording van de vraag of het laboratorium door het gebruik van platen en de wijze waarop ter zake te werk is gegaan hier van een voorgeschreven standaard is afgeweken, hing, gelet op de opmerkingen die de deskundigen dienaangaande ter zitting van 13 mei 2019 hebben gemaakt, in hun opvatting dus af van het verricht zijn van voldoende negatieve controles en, in het algemeen, van het hanteren van “open rijen”. Daarom heeft het College bij beslissing van 17 juni 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:242) het op 13 mei 2019 gesloten onderzoek heropend. In die beslissing heeft het College de volgende vragen aan verweerder gesteld: Vraag 1
Hoe verhouden de mededeling van verweerder in zijn brief van 24 juni 2011 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer en het ter zake gestelde in de bestreden besluiten zich tot de opmerkingen van de zijde van verweerder ter zitting dat er wel negatieve controles zijn uitgevoerd?
Vraag 2
Hoe en waar is op het tot de gedingstukken behorende, maar niet van het dossier van de deskundigen deel uitmakende, protocol P31, te zien dat en zo ja hoeveel negatieve controles er zijn uitgevoerd?
Vraag 3
Uit welke andere werkprotocollen blijkt naar uw opvatting nog meer dat er negatieve controles hebben plaatsgevonden die hier relevant zouden kunnen zijn?
Vraag 4
Als er negatieve controles zijn uitgevoerd die hier relevant zouden kunnen zijn, zijn die dan uitgevoerd per batch of per run? Hoeveel runs gaan er in een batch en hoeveel testen gaan er in een run?
Vraag 5
In de bestreden besluiten is tevens vermeld dat er geen ingangscontrole van de lammerniercellen is uitgevoerd. Bij verschillende gelegenheden is van de zijde van verweerder echter meegedeeld (zie bijv. punt 17, pleitnota mr. Batting t.b.v. zitting 23 maart 2016, stuk 31 deskundigendossier) dat de cellen voor gebruik macroscopisch en microscopisch zijn beoordeeld op CPE (celsterfte). Hoe verhouden die opmerkingen zich tot elkaar?
5.3.14Verweerder heeft vervolgens bij brief van 3 juli 2019 op de door het College gestelde vragen geantwoord en enkele werkprotocollen toegezonden. Volgens verweerder tonen die werkprotocollen aan dat er bij andere platen dan die van protocol P30 die op dezelfde dag zijn getest wel negatieve controles hebben plaatsgevonden, alle met een negatief resultaat, en dat de resultaten van de wells met monsters van andere bedrijven op protocol P30 negatief waren. Daarmee is, aldus verweerder, aangetoond dat de gebruikte lammerniercellen, waarop het materiaal afkomstig van het bedrijf van [naam 6] is getest, niet afkomstig waren van een reeds besmet dier.
5.3.15Het College heeft in een en ander aanleiding gezien om de deskundigen bij brief van 25 juli 2019 veertien aanvullende vragen te stellen. Op 21 augustus 2019 hebben de deskundigen op deze nadere vragen geantwoord in addendum 2. Voor de inhoud van die vragen en de daarop door de deskundigen gegeven antwoorden verwijst het College naar het aan deze uitspraak gehechte verslag van de deskundigen, waarvan de addenda 1 en 2 deel uitmaken.
5.3.16De deskundigen hebben blijkens hun antwoorden op de tweede, vijfde, zesde en negende nadere vraag van het College in addendum 2 geoordeeld dat gezien het zeer lage percentage positieve materialen in deze experimenten, het aantal negatieve controles (weliswaar niet conform de voorschriften) als adequaat is te beschouwen en ook dat er met betrekking tot de viruskweek voldoende negatieve controles zijn meegenomen alsmede dat een en ander niet heeft bijgedragen aan het belastende analyseresultaat in de experimenten die zijn uitgevoerd. Bij de beantwoording van de nadere vraag 10 hebben de deskundigen geoordeeld dat het in het licht van het lage percentage positieve monsters niet waarschijnlijk is dat het niet consequent uitvoeren van de test in duplo heeft geleid tot het belastende analyseresultaat. Het niet in duplo testen zou, aldus de deskundigen, hoogstens hebben kunnen leiden tot een minder gevoelige kweek en daarmee potentieel tot fout-negatieve resultaten. Voorts hebben de deskundigen, blijkens hun antwoord op de nadere vraag 11, het standpunt van Ferris en De Clercq onderschreven dat gezien de vele negatieve uitslagen, gegenereerd met diverse batches van cellen, ondanks het feit dat geen ingangscontrole van iedere batch cellen afkomstig van de lammernieren is uitgevoerd, het onwaarschijnlijk is dat deze cellen MKZ-virus bevatten. Met betrekking tot het achterwege blijven van een ingangscontrole op voldoende gevoeligheid voor MKZ hebben de deskundigen opgemerkt dat het gebruik van minder gevoelige cellen zou kunnen leiden tot het missen van positieve monsters (fout-negatieve resultaten). Dit zal dan niet tot het belastende resultaat hebben geleid.
5.3.17Het College ziet geen grond om de deskundigen op deze, direct op de bewijsmaatstaven toegesneden, punten niet te volgen. Van een systematische fout of van manipulatie is niet gebleken. Voorts hebben de deskundigen ter zitting van 13 mei 2019 opgemerkt dat het gebruik maken van platen in plaats van de voorgeschreven buizen toelaatbaar was, mits “open rijen” werden gehanteerd en voldoende negatieve controles werden meegenomen. Daarnaast hebben de deskundigen ter zitting van 9 oktober 2019 medegedeeld dat aan de eis van “voldoende open rijen” bij de hier gebruikte zes wells platen is voldaan. Gelet op het voorgaande komt het College tot het oordeel dat het laboratorium bij de isolatie van het mond- en klauwzeervirus op secundaire lammerniercellen, door geen buizen maar platen te gebruiken, niet steeds in duplo te testen en een ingangscontrole achterwege te laten, weliswaar is afgeweken van de op de virusisolatie betrekking hebbende standaarden, maar dat die afwijkingen niet tot het voor appellanten belastende analyseresultaat kunnen hebben geleid. Het College is zich daarbij ervan bewust dat deze conclusies van de deskundigen in hun bewoordingen niet naadloos aansluiten bij de gestelde vragen (zie bijvoorbeeld het antwoord op de nadere vraag 6: “Wij zijn van mening dat dit niet bijgedragen
heeft….” en niet, zoals gevraagd,
“…kan…hebben…”(cursivering door het College)). Gelet op de door de deskundigen gebruikte stellige, het “kan…hebben”-criterium nog overstijgende, bewoordingen, maakt een en ander die beantwoording voor het doel waarvoor die vragen zijn gesteld, echter niet onbruikbaar. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het door appellanten op dit punt ontwikkelde betoog slaagt in bewijsstap 2a (dus wat betreft de door hen gestelde afwijkingen van de desbetreffende standaarden op deze punten), maar faalt omdat zij voor wat betreft deze afwijkingen niet aan de tevens op hen rustende bewijslast, als hiervoor omschreven, in bewijsstap 2b hebben voldaan. Hun hier ontwikkelde betoog heeft dus niet tot gevolg dat de bewijslast overgaat op verweerder, zoals omschreven in bewijsstap 3.
De overige gestelde afwijkingen
5.3.18In het PwC-rapport zijn, in de rubriek “Afwijkingen van onderzoeksrichtlijnen” op de blz. 27 en 28, onder 148 en 149 de afwijkingen van de voor het laboratorium geldende standaarden, voor zover hier van belang en voor zover hiervoor niet reeds behandeld (bijvoorbeeld het niet steeds in duplo testen), als volgt gerubriceerd:
“1. De vóór de MKZ-crisis (2001) bekende MKZ-stammen groeiden op zowel varkensniercellen als lammerniercellen. Concept richtlijn LVZ PR 12 schrijft voor dat monsters op zowel varkensniercellen als lammerniercellen getest dienden te worden. Al vóór de MKZ-uitbraak in 2001, heeft ID-Lelystad B.V. besloten af te wijken van de interne procedure en alleen te testen op varkensniercellen, aangezien varkensniercellen eenvoudiger beschikbaar waren in vergelijking met lammerniercellen. Monstermateriaal van Kootwijkerbroek is in de periode 21 maart - 25 maart 2001 alleen getest op varkensniercellen. (…)
2. Concept richtlijn LVZ AV 03 schrijft voor dat voor een definitieve bepaling van de identiteit van het virus het supernatant (vloeistof geoogst van de celkweek), na heronderzoek zonder overlay, in de IDAS-ELISA getest dient te worden. In afwijking van concept richtlijn LVZ AV 03 zijn de eerste testen van monsters van Kootwijkerbroek op varkensniercellen niet met overlay uitgevoerd. Later is alsnog met overlay op zowel varkensniercellen als lammerniercellen getest. Testmateriaal met overlay is vervolgens (zonder herhaling van de virusisolatie zonder overlay) direct getest in de IDAS-ELISA. (…).
3. Volgens concept richtlijn LVZ AV 03 dient na een eerste passage op varkensniercellen altijd een IDAS-ELISA test uitgevoerd te worden. Na een tweede passage is een dergelijke test optioneel; afhankelijk van de aanwezigheid van CPE. De eerste celpassage van hep 1-3 in varkensnieren (inzending 01.26; P14) is niet gevolgd door een IDAS-ELISA test, ook de tweede passage niet. (…).
4. (…) (dit onderdeel betreft het in 5.3.1.-5.3.17 al besproken testen in duplo, College)
5. Op 27 maart 2001 is het eerste monster, na celpassage op varkensniercellen (P24), gepasseerd op zowel varkensniercellen met overlay (P30) als op lammerniercellen (eveneens P30). Beide testen gaven na 24 uur een positief resultaat. Alleen de lammerniercellen zijn vervolgens in de IDAS-ELISA getest. Het positieve resultaat op de varkensniercellen met overlay is niet gevolgd door een IDAS-ELISA test. (…).
6. Bij de virusisolatie is niet altijd vastgelegd dat de test na 24 uur en na 48 uur is beoordeeld (concept richtlijn LVZ AV 02; 6.6.1); bijvoorbeeld van de virusisolatie P37 en P40 is alleen na 48 uur een beoordeling vastgelegd, zo blijkt uit reconstructie door ID-Lelystad B.V. Achteraf is niet vast te stellen of beoordeling na 24 uur destijds wel heeft plaatsgevonden.
7. Er hebben meer passages plaatsgevonden dan de concept richtlijnen voorschrijven. Dit is volgens ID Lelystad B.V. mede veroorzaakt doordat onderzoek naar het verbeteren van testen en diagnostiek door elkaar liepen.”
5.3.19Zoals hiervoor in 3.1.11 reeds is weergegeven, heeft prof. dr. Galama ter zitting van 13 mei 2019, daarnaar door het College gevraagd, te kennen gegeven - met een daarbij door hem gemaakte kanttekening - dat de hiervoor in het PwC-rapport opgenomen beschrijving van de afwijkingen de door hem gestelde afwijkingen verder weergeeft. Deze gestelde afwijkingen zijn ter zitting van 13 mei 2019 voorwerp van debat geweest en de deskundigen hebben daarover hun opvattingen kenbaar gemaakt. Het College overweegt ter zake als volgt.
5.3.20Appellanten hebben gesteld dat het bepaalde in LVZ PR 12 (“Procedure voor behandeling van MKZ/SVD verdacht praktijkmateriaal”) voorschrijft dat monsters op zowel varkensniercellen als lammerniercellen moeten worden getest. Het laboratorium is echter begonnen met het testen op alleen varkensniercellen en is later overgegaan op het testen op lammerniercellen. Volgens appellanten is dit een cruciale afwijking die tot onzekerheid van uitslagen en tot verschillende afwijkingen van standaardprocedures heeft geleid. Op geen enkele wijze is bovendien bekend geworden dat varkensniercellen ongevoeliger zijn dan lammerniercellen. Nu lijkt het erop dat de cellen die positief zijn geworden kennelijk de gevoelige cellen zijn, maar gesteld dat er geen virus was in origine, dan moet veel meer waarde worden toegekend aan de negatieve uitslagen.
5.3.21Verweerder heeft daar tegenover gesteld dat uit de resultaten van de diagnostiek op het wereldreferentielaboratorium voor MKZ (Institute for Animal Health in Pirbright, UK) bleek dat varkensniercellen relatief ongevoelig waren voor dit type MKZ, waardoor er fout-negatieve uitslagen konden worden verkregen. Op advies van dat laboratorium is daarom overgegaan op lammerniercellen, die gevoeliger waren voor het desbetreffende MKZ-virus.
5.3.22De deskundigen hebben deze gang van zaken ter zitting van 13 mei 2019 op zichzelf wel bestempeld als een afwijking van de voorgeschreven standaard, maar hebben toen onderschreven dat varkensniercellen hier ongevoeliger waren en dat – en daarmee in zoverre instemmend met de kanttekening van Galama – daarnaar geen onderzoek is gedaan. Onduidelijk is wel gebleven, aldus de deskundigen, of deze informatie niet eerder tot de beschikking van het laboratorium had kunnen komen omdat de uitbraak in het Verenigd Koninkrijk al geruime tijd bezig was en men daar ervaring had met de gebruikte cellijnen. Dat doorgepasseerd kweekmateriaal CPE-positief was op varkens- en lammerniercellen behoeft geen indicatie te zijn voor contaminatie, aldus de deskundigen. Of een virus zich zal vermeerderen op een aangeboden cellijn is namelijk mede afhankelijk van de concentratie van het virus.
5.3.23Het College ziet geen aanleiding om de deskundigen op dit punt niet te volgen in hun opvatting dat hier op zichzelf sprake is van een afwijking van een voorgeschreven standaard. Het voorgaande en hetgeen de deskundigen in hun verslag, de addenda en ter zitting ter zake hebben opgemerkt geeft evenwel geen aanleiding (de deskundigen nemen dat standpunt ook niet in) om te komen tot de conclusie dat het niet meteen testen op zowel varkensniercellen als lammerniercellen het voor appellanten belastende analyseresultaat (dat wil zeggen, een (vals) positieve monsteruitslag) kan hebben veroorzaakt. Het door appellanten op dit punt ontwikkelde betoog slaagt voor zover het bewijsstap 2a betreft, maar faalt met betrekking tot bewijsstap 2b.
5.3.24In standaard LVZ AV 03 (“Isolatie mond-en-klauwzeer virus op secundaire varkensniercellen”) is onder 4.2 het voorschrift vervat dat voor een definitieve bepaling van de identiteit van het virus dat de plaques heeft veroorzaakt het supernatant na heronderzoek zonder methylcellulose in de overlay in de IDAS-ELISA (LVZ AV01) dient te worden onderzocht. De eerste testen op monsters uit Kootwijkerbroek op varkensniercellen zijn echter niet met overlay uitgevoerd. Met de deskundigen is het College van oordeel dat een en ander op zichzelf een afwijking van een voorgeschreven standaard oplevert. Vast staat echter tevens dat later alsnog met overlay op zowel varkensniercellen als lammerniercellen is getest en dat testmateriaal met overlay vervolgens direct is getest in de IDAS-ELISA. Door de deskundigen is niet geconcludeerd dat voormelde afwijking het voor appellanten ongunstige analyseresultaat kan hebben veroorzaakt. Het College heeft geen aanleiding om ter zake anders te oordelen. Het door appellanten op dit punt ontwikkelde betoog slaagt voor zover het bewijsstap 2a betreft, maar faalt met betrekking tot bewijsstap 2b.
5.3.25Volgens de standaard LVZ AV 03 dient na een eerste passage op varkensniercellen altijd een IDAS-ELISA-test uitgevoerd te worden. Na een tweede passage is een dergelijke test optioneel, afhankelijk van de aanwezigheid van CPE. De eerste celpassage van hep 1-3 in varkensnieren (inzending 01.26; P14) is niet gevolgd door een IDAS-ELISA-test, ook de tweede passage niet. Van de zijde van de deskundigen is ter zitting van 13 mei 2019 opgemerkt dat dit gaat over de CPE en het bevestigen met de IDAS-ELISA. Dit is niet consequent uitgevoerd. Er is geen CPE waargenomen en er had een IDAS-ELISA gedaan kunnen worden. Dat deze afwijking het voor appellanten belastende analyseresultaat kan hebben veroorzaakt hebben de deskundigen niet geconcludeerd. Het College heeft geen aanleiding ter zake anders te oordelen. Het door appellanten op dit punt ontwikkelde betoog slaagt voor zover het bewijsstap 2a betreft, maar faalt met betrekking tot bewijsstap 2b.
5.3.26Op 27 maart 2001 is het eerste monster, na celpassage op varkensniercellen (P24), gepasseerd op zowel varkensniercellen met overlay (P30) als op lammerniercellen (eveneens P30). Beide testen gaven na 24 uur een positief resultaat. Alleen de lammerniercellen zijn vervolgens in de IDAS-ELISA getest. Het positieve resultaat op de varkensniercellen met overlay is niet gevolgd door een IDAS-ELISA test. Van de zijde van de deskundigen is ter zitting van 13 mei 2019 uiteengezet dat dit erop neerkomt dat niet op beide cellen is doorgepasseerd. Als eenmaal op de lammerniercellen een positief resultaat is verkregen, dan moet volgens het boekje de varkensniercel worden meegenomen. Een en ander werd door de deskundigen als een te verdedigen afwijking bestempeld. Dat deze afwijking het voor appellanten belastende analyseresultaat kan hebben veroorzaakt, hebben de deskundigen niet geconcludeerd. Het College heeft geen aanleiding ter zake anders te oordelen. Het door appellanten op dit punt ontwikkelde betoog slaagt voor zover het bewijsstap 2a betreft, maar faalt met betrekking tot bewijsstap 2b.
5.3.27Bij de virusisolatie is niet altijd vastgelegd dat de test na 24 uur en na 48 uur is beoordeeld (LVZ AV 02, “Isolatie van mond-en-klauwzeer virus secundaire lammernier cellen” onder 6.6.1); bijvoorbeeld van de virusisolatie P37 en P40 is alleen na 48 uur een beoordeling vastgelegd. Achteraf is niet vast te stellen of beoordeling na 24 uur destijds wel heeft plaatsgevonden. Van de zijde van de deskundigen is ter zitting van 13 mei 2019 te kennen gegeven dat volgens het voorschrift elke 24 uur moet worden gekeken hoe de cellen er uitzien; dit is niet consequent gedocumenteerd. Dat deze afwijking het voor appellanten belastende analyseresultaat kan hebben veroorzaakt, hebben de deskundigen niet geconcludeerd. Het College heeft geen aanleiding ter zake anders te oordelen. Het door appellanten op dit punt ontwikkelde betoog slaagt voor zover het bewijsstap 2a betreft, maar faalt met betrekking tot bewijsstap 2b.
5.3.28Er hebben meer passages plaatsgevonden dan de conceptrichtlijnen voorschrijven. De deskundigen hebben niet geconcludeerd dat deze afwijking het voor appellanten negatieve analyseresultaat kan hebben veroorzaakt. Het College heeft geen aanleiding om ter zake anders te oordelen. De enkele omstandigheid dat de positieve resultaten niet zouden zijn gevonden als eerder met testen zou zijn gestopt is daarvoor, in aanmerking genomen de reden die voor het voortzetten van het testen is aangedragen (de varkensniercellen bleken in de praktijk op dit type MKZ-virus, mede blijkende uit de bevindingen in het Verenigd Koninkrijk, minder geschikt voor het uitvoeren van testen) onvoldoende.
5.3.29In het kader van de afwijking, zoals hiervoor in 5.3.28 aan de orde, heeft PwC in haar rapport nog een opmerking gemaakt, te weten dat volgens ID-Lelystad B.V. deze afwijking mede is veroorzaakt doordat onderzoek naar het verbeteren van testen en diagnostiek door elkaar liepen. Appellanten hebben zich op het standpunt gesteld dat diagnostiek alleen mag plaatsvinden in een niet-MKZ-laboratorium. Dat is hier wel gebeurd, aldus appellanten, en daarmee is de kans op kruisbesmetting aanzienlijk verhoogd. Verweerder heeft dat standpunt gemotiveerd bestreden. Met de desbetreffende standaarden wordt erop gedoeld dat er binnen het laboratorium ruimten moeten zijn waar niet met MKZ wordt gewerkt. De ruimte waarin de cellen worden geoogst en worden bewerkt voordat ze in een test worden gebruikt, zijn fysiek gescheiden van andere ruimten in het MKZ-laboratorium. In deze zogenoemde opwerkruimte wordt, aldus verweerder, nooit gewerkt met virus. Daarnaast heeft verweerder erop gewezen dat de cellen waarop is getest eerst macroscopisch en microscopisch zijn onderzocht voordat de test werd ingezet. Daaruit is gebleken dat de cellen niet waren besmet.
5.3.30Van de zijde van de deskundigen is ter zitting van 13 mei 2019 uiteengezet dat gezien de besmettelijkheid van MKZ-virus het natuurlijk van belang is dat men in een high containment-faciliteit werkt. Dat betekent dat positief materiaal gescheiden wordt van potentieel, nog onbekend, materiaal. Het is zeer gebruikelijk in laboratoria en dat zal ook in Lelystad gebeurd zijn, aldus de deskundigen, dat men die activiteiten in gescheiden ruimten houdt en dat men ook ervoor zorgt dat de luchtdruk in die ruimten zodanig is aangepast dat er niet via de lucht virus van de ene ruimte naar de andere ruimte kan komen. Dat betekent dus ook dat ervoor moet worden gewaakt - en zoals uit de stukken valt te lezen is dat hier ook gebeurd - dat niet positieve virussen worden meegenomen in de experimenten. Lelystad heeft zeker de faciliteiten om die ruimtes en activiteiten van elkaar te scheiden. Positief materiaal moet duidelijk gescheiden zijn van negatief materiaal. Het is onduidelijk waar het positieve materiaal dat men heeft opgehaald precies gelokaliseerd is in die faciliteit. De deskundigen nemen aan dat dat wel in gescheiden ruimtes is geweest.
5.3.31Het College is dienaanaangaande van oordeel dat noch in de stukken, noch bij het onderzoek tijdens de verschillende zittingen aanknopingspunten zijn gevonden om te oordelen dat op dit punt sprake is geweest van schending van voor het laboratorium geldende standaarden. De standaarden houden met name niet in dat beide, hiervoor bedoelde, activiteiten niet in één en hetzelfde gebouwencomplex zouden mogen worden verricht. Dat betekent dat appellanten op dit punt niet zijn geslaagd in de op hen rustende bewijslast die hoort bij bewijsstap 2a. Bewijsstap 2b komt op dit punt dus niet meer aan de orde. Het door appellanten op dit punt ontwikkelde betoog faalt.
Eventuele overige afwijkingen en hun betekenis
5.3.32Het is het College niet ontgaan dat appellanten op verschillende momenten tijdens de procedure meer afwijkingen hebben genoemd dan hiervoor zijn besproken (zoals in bijlage A.1 bij de schriftelijke reactie van appellanten van 15 september 2016 op de pleitnotitie van verweerder zoals overgelegd ter zitting van 23 maart 2016). Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft het debat tussen partijen zich uiteindelijk geconcentreerd op de (gestelde) afwijkingen die hiervoor aan de orde zijn geweest. Voor zover appellanten toch nog zouden hebben bedoeld aan het totaal van die gestelde afwijkingen te willen vasthouden, oordeelt het College dat die, van het deskundigendossier deel uitmakende, gestelde afwijkingen, voor zover hiervoor niet uitdrukkelijk behandeld, de deskundigen geen aanleiding hebben gegeven tot de opvatting, al aangenomen dat het daarbij daadwerkelijk om afwijkingen zou gaan, dat een en ander tot het voor appellanten belastende analyseresultaat heeft kunnen leiden.
5.3.33Het College heeft, in aansluiting hierop, niet eraan voorbijgezien dat appellanten tevens hebben betoogd dat het geheel van afwijkingen van de voor het laboratorium geldende standaarden hier ook gewicht in de schaal zou moeten leggen, omdat anders het laboratorium en daarmee ook verweerder daarvan ten onrechte zouden profiteren en ook zodanige tekortkomingen bijdragen aan het beeld van een tekortschietend laboratorium. Dat betoog slaagt niet. Een zodanige benadering verdraagt zich niet met de hiervoor besproken en gehanteerde bewijsmaatstaf. Bij alle geconstateerde afwijkingen was de conclusie dat de desbetreffende afwijking niet tot het voor appellanten ongunstige analyseresultaat kan hebben geleid. Dat wordt niet anders als die afwijkingen tesamen en in onderling verband worden beschouwd.
6.
Conclusie met betrekking tot de bewijslevering