ECLI:NL:CBB:2018:9

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 februari 2018
Publicatiedatum
5 februari 2018
Zaaknummer
12/858, 12/859, 12/860, 15/322, 15/329
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten inzake mond- en klauwzeer en doding van dieren

In deze zaak gaat het om een beroep tegen besluiten van de staatssecretaris van Economische Zaken met betrekking tot de verdachtverklaring van besmetting met mond- en klauwzeer (MKZ) en de daaropvolgende doding van dieren van verschillende appellanten. De appellanten, waaronder een maatschap en individuele veehouders, hebben in het verleden beroep ingesteld tegen eerdere besluiten van de staatssecretaris die hen als verdacht van MKZ bestempelden. De uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB) van 9 september 2008 had deze eerdere besluiten vernietigd en de staatssecretaris opgedragen opnieuw te beslissen op de bezwaren van de appellanten. In de onderhavige beschikking wordt het procesverloop uiteengezet, inclusief de heropening van het onderzoek en de benoeming van deskundigen om de juistheid van de laboratoriumdiagnostiek te toetsen. De appellanten hebben betoogd dat de laboratoriumresultaten onjuist zijn en dat de besluiten tot doding van hun dieren onterecht zijn genomen. Het College heeft de deskundigen gevraagd om de testresultaten en de procedures van het laboratorium te evalueren en te beoordelen of er afwijkingen zijn geweest die de conclusies van de staatssecretaris kunnen ondermijnen. De zaak is complex en raakt aan belangrijke aspecten van de dierengezondheidswetgeving en de waarborgen voor een eerlijke behandeling van de betrokken veehouders.

Uitspraak

beschikking

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 12/858, 12/859, 12/860, 15/322, 15/329

beschikking in de zaken tussen

Maatschap [appellante] (hierna: [appellante] ),

[appellant 1](hierna: [appellant 1] ),
[appellant 2](hierna: [appellant 2] ),
[appellant 3] en [appellant 4](hierna: [appellant 3] en [appellant 4] )
(gemachtigde: mr. J.A.M.A. Sluysmans),

[appellant 5] (hierna: [appellant 5] )

(gemachtigde: mr. Th.J.H.M. Linssen)
(allen te [plaats] , hierna gezamenlijk: appellanten),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.L. Batting).

Procesverloop

Hieronder volgt een uiteenzetting van het procesverloop tot nu toe en voor zover relevant voor de onderhavige beschikking.

AWB 12/858, 12/859, 12/860

Bij uitspraak van 9 september 2008 (ECLI:NL:CBB:2008:BF0067) heeft het College de beroepen van [appellante] , [appellant 1] en [appellant 2] gericht tegen de besluiten op bezwaar van verweerder van 23 januari 2002, 26 september 2002 en 7 oktober 2002, waarbij verweerder zijn besluiten van 29 maart 2001 tot verdachtverklaring van besmetting met mond- en klauwzeer van de dieren van [appellant 1] , [appellant 1] en [appellant 2] en de opgelegde maatregel tot doding van deze dieren heeft gehandhaafd, gegrond verklaard.
Het College heeft bij genoemde uitspraak de besluiten van 23 januari 2002, 26 september 2002 en 7 oktober 2002 vernietigd en verweerder opgedragen om, met inachtneming van deze uitspraak, opnieuw op de bezwaren van [appellante] , [appellant 1] en [appellant 2] te beslissen.
Het College heeft in genoemde uitspraak verweerder erop gewezen dat hij [appellante] , [appellant 1] en [appellant 2] in het kader van de heropende bezwaarprocedures alsnog in de gelegenheid zal moeten stellen kennis te nemen van de onderzoeksgegevens van het onderzoekslaboratorium ID-Lelystad en daarop te reageren. Verweerder diende zich aan de hand van die gegevens en eventueel daarop te geven reacties een oordeel te vormen over de gang van zaken in het laboratorium en de juistheid van de in het faxbericht van 28 maart 2001 gegeven uitslag.
Verweerder heeft bij verschillende gelegenheden deze laboratoriumgegevens aan [appellante] , [appellant 1] en [appellant 2] verstrekt. Zij hebben daarop bij verschillende gelegenheden schriftelijk gereageerd.
Bij besluiten van 17 juli 2012 heeft verweerder de bezwaren van [appellante] , [appellant 1] en [appellant 2] opnieuw ongegrond verklaard en de besluiten tot verdachtverklaring en de opgelegde maatregel tot doding van de dieren gehandhaafd.
[appellante] , [appellant 1] en [appellant 2] hebben hiertegen beroep ingediend. Deze beroepen zijn bij het College geregistreerd onder de nummers AWB 12/858, 12/859 en 12/860.

AWB 15/329

Bij uitspraak van 28 april 2009 (ECLI:NL:CBB:2009:BI4764) heeft het College het beroep van [appellant 3] en [appellant 4] , gericht tegen het besluit op bezwaar van verweerder van 13 maart 2002, waarbij verweerder zijn besluit van 29 maart 2001 tot verdachtverklaring van besmetting met mond- en klauwzeer van de dieren van [appellant 3] en [appellant 4] en de opgelegde maatregel tot doding van deze dieren heeft gehandhaafd, gegrond verklaard.
Het College heeft bij genoemde uitspraak het besluit van 13 maart 2002 vernietigd en verweerder opgedragen om, met inachtneming van deze uitspraak, opnieuw op de bezwaren van [appellant 3] en [appellant 4] te beslissen.
Het College heeft in genoemde uitspraak verweerder erop gewezen dat hij [appellant 3] en [appellant 4] in het kader van de heropende bezwaarprocedure alsnog in de gelegenheid zal moeten stellen kennis te nemen van de onderzoeksgegevens van ID-Lelystad en daarop te reageren. Verweerder diende zich aan de hand van die gegevens en eventueel daarop te geven reacties een oordeel te vormen over de gang van zaken in het laboratorium en de juistheid van de in het faxbericht van 28 maart 2001 gegeven uitslag.
Verweerder heeft deze laboratoriumgegevens aan [appellant 3] en [appellant 4] verstrekt. Zij hebben daarop schriftelijk gereageerd.
Bij besluit van 19 maart 2015 heeft verweerder de bezwaren van [appellant 3] en [appellant 4] opnieuw ongegrond verklaard en het besluit tot verdachtverklaring en de opgelegde maatregel tot doding van de dieren gehandhaafd.
[appellant 3] en [appellant 4] hebben hiertegen beroep ingediend. Dat beroep is bij het College geregistreerd onder nummer AWB 15/329.

AWB 15/322

Bij uitspraak van 28 april 2009 (ECLI:NL:CBB:2009:BI4888) heeft het College het beroep van [appellant 5] , gericht tegen het besluit op bezwaar van verweerder van 5 november 2002, waarbij verweerder zijn besluit van 29 maart 2001 tot verdachtverklaring van besmetting met mond- en klauwzeer van de dieren van [appellant 5] en de opgelegde maatregel tot doding van deze dieren heeft gehandhaafd, gegrond verklaard.
Het College heeft bij genoemde uitspraak het besluit van 5 november 2002 vernietigd en verweerder opgedragen om, met inachtneming van deze uitspraak, opnieuw op de bezwaren van [appellant 5] te beslissen.
Het College heeft in genoemde uitspraak verweerder erop gewezen dat hij [appellant 5] in het kader van de heropende bezwaarprocedure alsnog in de gelegenheid zal moeten stellen kennis te nemen van de onderzoeksgegevens van ID-Lelystad en daarop te reageren. Verweerder diende zich aan de hand van die gegevens en eventueel daarop te geven reacties een oordeel te vormen over de gang van zaken in het laboratorium en de juistheid van de in het faxbericht van 28 maart 2001 gegeven uitslag.
Verweerder heeft deze laboratoriumgegevens aan [appellant 5] verstrekt. [appellant 5] heeft daarop schriftelijk gereageerd.
Bij besluit van 19 maart 2015 heeft verweerder de bezwaren van [appellant 5] opnieuw ongegrond verklaard en het besluit tot verdachtverklaring en de opgelegde maatregel tot doding van de dieren gehandhaafd.
[appellant 5] heeft hiertegen beroep ingediend. Dat beroep is bij het College geregistreerd onder nummer AWB 15/322.

AWB 12/858, 12/859, 12/860 en 15/322, 15/329

De beroepen van [appellante] , [appellant 1] en [appellant 2] zijn gezamenlijk ter zitting behandeld op 1 juli 2014. Het College heeft het onderzoek bij beschikking van 16 oktober 2014 (ECLI:NL:CBB:2014:381) heropend en vragen gesteld aan verweerder. Verweerder heeft daarop gereageerd bij brief van 17 december 2014 met een bijlage. Appellanten hebben daarop gereageerd bij brief van 27 januari 2015 met bijlagen.
Bij griffiersbrief van 1 juli 2015 heeft het College [appellante] , [appellant 1] en [appellant 2] in de gelegenheid gesteld om hun standpunten te plaatsen in de sleutel van de uitspraak van het College van 30 juni 2015 (ECLI:NL:CBB:2015:188) en te antwoorden op de in die brief gestelde vragen.
Bij brief van 22 september 2015 met bijlagen hebben [appellante] , [appellant 1] en [appellant 2] gereageerd op de griffiersbrief van 1 juli 2015. Verweerder heeft bij brief van 2 december 2015 zijn reactie ingediend.
Vervolgens zijn [appellante] , [appellant 1] en [appellant 2] en verweerder uitgenodigd ter zitting op 23 maart 2016 om inlichtingen te verstrekken. Ter zitting is onder andere op de mogelijkheid gewezen dat het College deskundigen kan benoemen. Voorts is bepaald dat twee andere zaken ( [appellant 5] 15/322 en [appellant 3] en [appellant 4] 15/329) aan de zaken van [appellante] , [appellant 1] en [appellant 2] worden gevoegd en dat alle vijf zaken gezamenlijk zullen worden behandeld. Het onderzoek is vervolgens geschorst.
Bij brief van 8 juli 2016 zijn partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijke suggesties te doen voor de te benoemen deskundigen en voor vragen die gesteld kunnen worden aan die deskundigen. [appellante] , [appellant 1] , [appellant 2] en [appellant 3] en [appellant 4] hebben daarop bij brief van 15 september 2016 met bijlagen gereageerd. Verweerder heeft daarop bij brief van 19 september 2016 gereageerd. Mr. Bolt, de toenmalige gemachtigde van [appellant 5] , heeft daarop, na herhaald rappel, gereageerd bij e-mail van 21 december 2016.
Voorts zijn op verzoek van [appellant 5] door het College twee getuigen gehoord. Tijdens de zitting van 26 juni 2017 is de getuige [getuige 1] gehoord. Tijdens de zitting van 17 juli 2017 is de getuige [getuige 2] gehoord.
Bij griffiersbrief van 6 september 2017 heeft het College te kennen gegeven behoefte te hebben aan een deskundigenbericht als bedoeld in artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en zijn partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op de vragen die het College voornemens is te gaan stellen, alsmede een reactie te geven op de lijst met gedingstukken ten behoeve van het deskundigendossier.
Bij brief van 26 september 2017 met bijlagen hebben [appellante] , [appellant 1] , [appellant 2] en [appellant 3] en [appellant 4] hierop gereageerd. Bij brief van 27 september 2017 heeft [appellant 5] gereageerd op de griffiersbrief van 6 september 2017, alsmede op de brief van [appellante] , [appellant 1] , [appellant 2] en [appellant 3] en [appellant 4] van 26 september 2017. Verweerder heeft bij brief van 29 september 2017 met bijlagen een reactie ingediend op de griffiersbrief van 6 september 2017.
Bij brieven van 17 oktober 2017 met bijlagen ( [appellante] , [appellant 1] , [appellant 2] en [appellant 3] en [appellant 4] ), van 17 oktober 2017 ( [appellant 5] ) en van 30 oktober 2017 (verweerder) hebben partijen op elkaars standpunt gereageerd.

Overwegingen

1.
Voorgeschiedenis
1.1
De hierna vermelde feiten en omstandigheden zijn ontleend aan rechtsoverweging 2.2 van de uitspraken van het College van 18 januari 2005 (ECLI:NL:CBB:2005:AS3610 inzake [appellante] , [appellant 1] en [appellant 2] ), en van 17 mei 2005 (ECLI:NL:CBB:2005:AT5809 inzake [appellant 3] en [appellant 4] , en ECLI:NL:CBB:2005:AT5832 inzake [appellant 5] ).
1.2
Medio maart 2001 is in Nederland mond- en klauwzeer (hierna: mkz) uitgebroken. Appellanten oefenden destijds ieder afzonderlijk een veehouderij uit, waar evenhoevige dieren werden gehouden. De bedrijven van appellanten waren gelegen op een afstand van minder dan twee kilometer van het bedrijf van [getuige 2] te [plaats] .
1.3
Naar aanleiding van een melding van vermoedelijke aanwezigheid van mkz op het bedrijf van [getuige 2] door praktiserend dierenarts Bakker aan de Algemene Inspectiedienst (AID) heeft de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV) een specialistenteam samengesteld, bestaande uit Terbijhe (dierenarts RVV), Holzhauer (vertegenwoordiger van de Gezondheidsdienst voor Dieren) en Bakker. Dit specialistenteam heeft op 20 maart 2001 het bedrijf van [getuige 2] bezocht voor een klinische inspectie van de daar aanwezige kalveren.
1.4
Terbijhe heeft op het bedrijf van [getuige 2] bij vier kalveren, waaronder een kalf met levensnummer 2979 3247 1, dubbele bloedmonsters (heparine en serum) afgenomen, alsmede een verzamelmonster wandepitheel.
1.5
De negen buisjes waarin de monsters zijn verzameld, zijn elk afzonderlijk door Terbijhe verzegeld met een zegel met barcode RAA0005462. Ook de door Terbijhe ingevulde bloedtaplijst is door hem van deze barcode voorzien, doch niet het provisorisch door hem opgemaakte ongedateerde monsterbegeleidingsformulier. Op de bloedtaplijst heeft Terbijhe voorts een apart zegelnummer (05450) vermeld, waarmee de monsters, na te zijn verpakt in een plastic zak, zijn verzegeld. Per taxi zijn de monsters vervolgens naar onderzoekslaboratorium ID-Lelystad B.V. vervoerd. Door ID-Lelystad B.V. is aan deze monsterinzending DSU-nummer 578835 toegekend (inzending I).
1.6
Op 22 maart 2001 hebben Terbijhe en Bakker op het bedrijf van [getuige 2] nogmaals een klinische inspectie van de evenhoevige dieren uitgevoerd. Terbijhe heeft bij deze gelegenheid weer vier dubbele bloedmonsters bij de kalveren afgenomen, alsmede een verzamelmonster met blaarmateriaal. Voorts heeft hij het zich in de stal bevindende kalf met levensnummer 2979 3247 1 gedood.
1.7
De negen buisjes waarin de monsters zijn verzameld, zijn elk afzonderlijk door Terbijhe verzegeld met een zegel met barcode RAA0005451. Deze barcode is niet vermeld op het provisorisch door Terbijhe opgemaakte en ondertekende monsterbegeleidingsformulier. De bloedtaplijst is van een sticker met barcode RAA0005451-XX voorzien en daarop is voorts een apart zegelnummer (05449) vermeld. De monsters, alsmede de kop van het gedode kalf, zijn in een verzegelde plastic zak per taxi vervoerd naar ID-Lelystad B.V.. Door ID-Lelystad B.V. is aan deze monsterinzending DSU-nummer 578763 toegekend (inzending II).
1.8
Op 25 maart 2001 heeft Terbijhe het bedrijf van [getuige 2] wederom bezocht. Na een klinische inspectie van de kalveren zijn onder meer de dertien dieren, die zich in dezelfde stal bevonden waar eerder ook het gedode kalf met levensnummer 2979 3247 1 was gehuisvest, gedood. Bij de kalveren heeft Terbijhe dubbele bloedmonsters afgenomen. Hij heeft bij deze gelegenheid gebruik gemaakt van een officieel 'monsterbegeleidingsformulier'.
1.9
De in totaal vijftien dubbele bloedmonsters zijn elk afzonderlijk verzegeld met een zegel met barcodenummer RAA0005467. Dit barcodenummer is tevens vermeld op het officiële monsterbegeleidingsformulier en op de bloedtaplijst. Op de bloedtaplijst is tevens het zegelnummer (20874) vermeld, waarmee naar het zegel wordt verwezen waarmee de monsters in een plastic zak zijn verzegeld. De monsters zijn per taxi naar ID-Lelystad B.V. vervoerd. ID-Lelystad B.V. heeft aan deze monsterzending DSU-nummer 579405 toegekend (inzending III).
1.1
Op 27 maart 2001 is het bedrijf van [getuige 2] geruimd.
1.11
Op 28 maart 2001 heeft RVV-Centraal van ID-Lelystad B.V. een faxbericht ontvangen, waarin onder meer de navolgende tekst is opgenomen:
"(…)
Monsters aangeboden via RVV aan ID-Lelystad
Bedrijf: [getuige 2] , [adres]
Monsters ingestuurd op naam van bovengenoemd bedrijf zijn POSITIEF bevonden in de virus isolatie op cellen, in een rund en door middel van RT-PCR, voor mond- en klauwzeer.
RVV dieridentificatienr.: zie bijgevoegde bloedtaplijst
(…)".
Bij dit faxbericht is een afschrift van een bloedtaplijst gevoegd, waaruit kan worden opgemaakt dat het heparinemonster 1 van inzending I positief op mkz is getest. Dit monster is afgenomen bij het kalf met levensnummer 2979 3247 1. Het bedrijf van [getuige 2] is hierop door de Directeur RVV besmet verklaard.
1.12
Bij, wat betreft aard en strekking gelijke, besluiten van 29 maart 2001 heeft de Directeur RVV appellanten medegedeeld dat alle evenhoevige dieren op hun bedrijven op grond van artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit verdachte dieren met ingang van 29 maart 2001 als verdacht van mond- en klauwzeer (hierna: mkz) worden aangemerkt, omdat in de omgeving van het bedrijf van appellanten een geval van mkz is vastgesteld, waardoor niet kan worden uitgesloten dat de dieren op de bedrijven van appellanten in de gelegenheid zijn geweest om te worden besmet met mkz. In dat verband is het bedrijf van [getuige 2] als primaire besmettingshaard betiteld.
1.13
Bij genoemde besluiten heeft de Directeur RVV voorts op grond van artikel 21, derde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd) melding gemaakt van een aantal maatregelen ter bestrijding van het mkz-virus en ter voorkoming van verspreiding ervan, waaronder de doding van alle evenhoevige dieren op de bedrijven van appellanten. In afwachting van de aangezegde doding zullen de op de bedrijven van appellanten aanwezige evenhoevige dieren overeenkomstig het bepaalde in artikel 17, eerste lid, van de Gwd worden gevaccineerd tegen mkz.
1.14
Op 1 april 2001 heeft RVV-Centraal van ID-Lelystad B.V. een faxbericht ontvangen, waarin het volgende is vermeld:
"NB!! Het volgende bedrijf is eerder positief bevonden, opnieuw blaardwand materiaal van een eerdere inzending positief gevonden met behulp van virus isolatie op lammerniercellen.
UBN-nummer 1211771 DSU nr.: 578763
Eigenaar [getuige 2]
(…)".
De evenhoevige dieren van [appellante] en [appellant 1] zijn op 3 april 2001 gevaccineerd tegen mkz. Op 4 april 2001 is ditzelfde gebeurd met de evenhoevige dieren van [appellant 2] . Op 6 april 2001 zijn de dieren van [appellant 5] gevaccineerd tegen mkz. Op 10 april 2001 zijn de evenhoevige dieren op het bedrijf van [appellante] gedood en met de evenhoevige dieren op het bedrijf van [appellant 1] is op 24 april 2001 hetzelfde gebeurd. Op 3 mei 2001 zijn de dieren van [appellant 3] en [appellant 4] gedood. Op 5 mei 2001 zijn de evenhoevige dieren op het bedrijf van [appellant 2] en [appellant 5] gedood.
1.15
In de omgeving van het bedrijf van [getuige 2] is beroering ontstaan die verband hield met twijfel aan de daadwerkelijke aanwezigheid van mkz op dat bedrijf, waarbij ook de juistheid van de laboratoriumdiagnostiek door ID-Lelystad in twijfel werd getrokken.
1.16
De mond- en klauwzeeruitbraak in 2001 heeft aanleiding gegeven tot een groot aantal rechterlijke uitspraken, zowel op nationaal als op (toen) Gemeenschapsniveau. Een aantal van die uitspraken, onderscheidenlijk arresten, heeft rechtstreeks of zijdelings invloed uitgeoefend op de onderhavige procedures.
1.17
Het College volstaat thans ermee kortheidshalve te verwijzen naar de volgende uitspraken van het College, dan wel arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) naar aanleiding van door het College gestelde prejudiciële vragen:
- CBb 18 januari 2005 (ECLI:NL:CBB:2005:AS3610). Deze verwijzingsuitspraak heeft geleid tot
- Hof van Justitie, arrest van 15 juni 2006 (C-28/05, ECLI:EU:C:2006:408). Dit arrest heeft vervolgens geleid tot de uitspraak
- CBb 9 september 2008 (ECLI:NL:CBB:2008:BF0067);
- CBb 17 mei 2005 (ECLI:NL:CBB:2005:AT5805). Deze verwijzingsuitspraak heeft geleid tot
- Hof van Justitie, arrest van 7 juni 2007 (C-222/05 tot en met C-225/05, ECLI:EU:C:2007:318). Dit arrest heeft vervolgens (uiteindelijk) geleid tot de uitspraken
- CBb 30 juni 2015 (ECLI:NL:CBB:2015:188).
1.18
Bij de beoordeling van de onderhavige zaken gaat het College uit van de in de zojuist genoemde uitspraak van 30 juni 2015 neergelegde toetsingsmaatstaf. Dat brengt mee dat het College de vraag dient te beantwoorden of verweerder, bij het opnieuw nemen van zijn beslissing op de bezwaarschriften van appellanten, in het licht van de gegevens uit de onderzoeksdossiers van het laboratorium en de reacties van appellanten daarop, op goede gronden heeft geconcludeerd dat de betwiste vaststelling van het laboratorium juist was.
1.19
Bij de beantwoording van deze vraag stelt het College, gelet op het tussen partijen gevoerde debat en hetgeen daaromtrent in de uitspraak van 30 juni 2015 is overwogen, derhalve voorop dat een geaccrediteerd laboratorium moet worden verondersteld de analyse van monsters en de daarmee samenhangende handelingen te hebben verricht volgens de bij die accreditatie behorende of daarmee samenhangende standaarden, die ertoe strekken te waarborgen dat het analyseresultaat juist is (bewijsstap 1). Die veronderstelling kan worden weerlegd door aan te tonen dat één of meer afwijkingen van deze standaarden hebben plaatsgevonden én dat deze afwijking(en) het voor de betrokkene belastende analyseresultaat kan hebben veroorzaakt (bewijsstappen 2a en 2b). Wanneer de betrokkene voormelde veronderstelling op deze wijze weerlegt, is het vervolgens aan degene die het belastende analyseresultaat aan zijn besluitvorming ten grondslag legt om aan te tonen dat deze afwijking(en) niet daadwerkelijk heeft/hebben geleid tot het belastende analyseresultaat (bewijsstap 3).
2.
Vragen aan deskundigen
2.1
Het College zal met inachtneming van hetgeen partijen over en weer hebben betoogd in genoemde brieven en reacties van 26 september 2017, 27 september 2017, 29 september 2017, 17 oktober 2017 en 30 oktober 2017 de hierna onder 2.7 geformuleerde vragen aan de te benoemen deskundigen stellen.
2.2
In dit verband wijst het College allereerst erop dat hij, gelet op het feit dat hier niet de toetsing van de besluiten in primo maar de toetsing van de beslissingen op de bezwaarschriften aan de orde is als hiervoor onder 1.18 en 1.19 is omschreven, in samenhang bezien met het geheel van uitspraakmodaliteiten dat de Awb aan het College verschaft, zo breed mogelijk wil worden voorgelicht door de deskundigen. De aan de deskundigen voor te leggen vragen zullen dan ook niet alleen betrekking hebben op de virusisolatietest op heparinemonster 01.26, zoals gerapporteerd in de uitslagfax van 28 maart 2001. Na het deskundigenonderzoek zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten omtrent de betekenis van het deskundigenrapport voor de beoordeling van de beroepen door het College.
2.3
Gelet op voornoemd uitgangspunt ten aanzien van de aan de deskundigen voor te leggen vragen volgt het College niet de door appellanten gedane voorstellen voor concretisering van de vragen 2 en 3 (in die zin dat wordt gesproken over "het voor appellanten belastende resultaat van de virusisolatietest op heparinemonster 01.26 zoals gerapporteerd in de uitslagfax van 28 maart 2001") en voor schrapping van vraag 4 (thans vraag 5). Het College volgt wel de door appellanten voorgestelde extra vraag
of en zo ja, welke consequenties hadden moeten worden verbonden aan de negatieve uitslagen van heparinemonster 01.26 vanaf 29 maart 2001. Het College wil immers de beantwoording van de vragen niet beperken tot de virusisolatie op heparinemonster 01.26 zoals gerapporteerd in de uitslagfax van 28 maart 2001.
2.4
Het College ziet aanleiding om gelet op hetgeen [appellant 5] heeft aangevoerd de volgende vragen aan de deskundigen voor te leggen:
Onderschrijft u de conclusie, behorend bij vraag 2, vervat op blz. 5 van het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 13 juni 2017? Onderschrijft u de conclusie, behorend bij vraag 3, vervat op blz. 5 van dit rapport?
2.5
De door [appellant 5] voorgestelde tweede vraag (betreffende de verklaring van [getuige 2] inzake de ontvangst van een vierde bloedtaplijst) raakt niet aan de punten waarop de deskundigen expertise bezitten. Dit betreft immers een feitelijke vraag. Deze vraag zal dan ook niet aan de deskundigen worden voorgelegd.
2.6
Het College ziet tot slot gelet op meergenoemd uitgangspunt zoals neergelegd in 2.2 aanleiding de vraag die verweerder heeft voorgesteld
(hoe de deskundigen de testuitslagen van de RT PCR en de dierproef waarderen)aan de deskundigen voor te leggen.
2.7
Gelet op al het vorenstaande luiden de vragen die het College aan de te benoemen deskundigen zal voorleggen als volgt.
Vraag 1
Is er sprake van één of meer afwijkingen van standaarden zoals hiervoor onder 1.19 bedoeld?
Zo ja, op welk(e) punt(en)?
Hoe luidt de redenering die tot uw oordeel heeft geleid?
Vraag 2
Kan of kunnen de vastgestelde afwijking(en), geplaatst tegen de achtergrond van de u ter beschikking gestelde onderzoeks- en de overige u ter beschikking gestelde gegevens, het voor appellanten belastende analyseresultaat hebben veroorzaakt?
Hoe luidt de redenering die tot uw oordeel heeft geleid?
Vraag 3
Zo er sprake is van afwijkingen van standaarden die tot het voor appellanten belastende analyseresultaat hebben kunnen leiden, hebben deze afwijkingen dan, geplaatst tegen de achtergrond van de u ter beschikking gestelde onderzoeks- en de overige u ter beschikking gestelde gegevens, niettemin niet geleid tot het voor appellanten belastende analyseresultaat? Hoe luidt de redenering die tot uw oordeel heeft geleid?
Vraag 4
Moeten er consequenties worden verbonden aan de uitsluitend negatieve uitslagen van heparinemonster 01.26 vanaf 29 maart 2001, en zo ja, welke?
Hoe luidt de redenering die tot uw oordeel heeft geleid?
Vraag 5
Het materiaal van de kop van het kalf van [getuige 2] (levensnummer 2979 3247 1) heeft geleid tot een positieve IDAS-ELISA (zie onder meer: reactie van verweerder van 17 december 2014 “Heropening MKZ”, blz. 3). Kan die uitslag (protocol P01.29) als ondersteunend bewijs dienen voor de juistheid van de positieve uitslag van de test op het heparinemonster 01.26 hep 1?
Hoe luidt de redenering die tot uw oordeel heeft geleid?
Vraag 6
Hoe waardeert u de testuitslagen van de RT PCR en de dierproef?
Hoe luidt de redenering die tot uw oordeel heeft geleid?
Vraag 7
In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 13 juni 2017 is het volgende neergelegd:
"De tussenconclusie van de rapportage bij vraag 6 pagina 9 onder het kopje "Analyse van eiwitten" onderschrijf ik derhalve niet."
a.
Onderschrijft u deze conclusie, behorend bij vraag 2, vervat op blz. 5 van het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 13 juni 2017?
"Derhalve onderschrijf ik de eindconclusie van Van Haeringen, voor zover die is gebaseerd op de volledige DNA-profielen, dat de kans op verwantschap tussen de koe met levensnummer [159625736] en het kalf [297932471] in de ordegrootte van 99,6% is."
Onderschrijft u deze conclusie, behorend bij vraag 3, vervat op blz. 5 van dit rapport?
Hoe luidt de redenering die tot uw oordeel heeft geleid?
Vraag 8Welke andere opmerkingen of informatie heeft u die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de juistheid van de besmetverklaring van het bedrijf van [getuige 2] ?
2.8
Het College zal met inachtneming van hetgeen partijen over en weer in meergenoemde brieven hebben betoogd de volgende stukken toevoegen aan de lijst met stukken voor het deskundigendossier.
2.9
Ten aanzien van de stukken die [appellante] , [appellant 1] , [appellant 2] en [appellant 3] en [appellant 4] in hun brief van 26 september 2017, waarbij [appellant 5] zich heeft aangesloten, hebben voorgesteld om aan het deskundigendossier toe te voegen, oordeelt het College als volgt. De stukken genoemd onder g. en h. - de normdocumenten van de Raad voor Accreditatie (SC00, SC01, SC09) en het rapport van Price Waterhouse Coopers van 15 maart 2012, met bijlagen - worden niet aan het deskundigendossier toegevoegd. De normdocumenten zijn als bijlagen overgelegd bij de reeds tot het deskundigendossier behorende brief van 22 september 2015. Het rapport van Price Waterhouse Coopers was reeds aan het deskundigendossier toegevoegd. De overige stukken worden aan het dossier toegevoegd. Het College zal appellanten verzoeken deze stukken aan het College toe te sturen.
2.1
Ten aanzien van de (alleen) door [appellant 5] voorgestelde toevoeging van de geluidsopname van de in maart 2014 gehouden hoorzitting aan het deskundigendossier stelt het College vast dat van deze hoorzitting een verslag is gemaakt. Het College acht dit verslag voldoende. Het College zal de gemachtigde van [appellant 5] verzoeken dit stuk aan het College toe te sturen teneinde dit aan het deskundigendossier toe te voegen.
2.11
Gelet op de toegevoegde vraag naar aanleiding van het voorstel van verweerder, voegt het College aan het deskundigendossier toe de testuitslagen van de RT PCR en de dierproef. Het College zal verweerder verzoeken deze stukken aan het College toe te sturen.
2.12
Tot slot zal het College aan de lijst met stukken voor het deskundigendossier, mede naar aanleiding van het verzoek van een aantal partijen, toevoegen de meergenoemde brieven van 26 september 2017, 27 september 2017, 29 september 2017, 17 oktober 2017 en
30 oktober 2017, alsmede deze beschikking.
2.13
Aan deze beschikking wordt als bijlage gehecht de lijst met stukken voor het deskundigendossier.
2.14
Het College heeft bij brieven van 29 december 2017 de deskundigen dr. A.C.T.M. Vossen en prof.dr. A.D.M.E. Osterhaus benaderd, en hen verzocht als deskundige op te treden. Bij e-mail van 4 januari 2018 heeft de deskundige Osterhaus hierop instemmend gereageerd. Bij brief van 10 januari 2018 heeft deskundige Vossen hierop instemmend gereageerd. Het College zal derhalve bij deze beschikking de deskundigen benoemen.
2.15
Het College zal de deskundigen vragen gezamenlijk een derde deskundige voor te dragen, dan wel namen van deskundigen aan het College bekend te maken, waaruit het College een keuze kan maken. Het College zal de derde deskundige na verkrijging van diens instemming benoemen en de drie deskundigen verzoeken gezamenlijk één onderzoeksrapport uit te brengen naar aanleiding van de door het College geformuleerde vragen op basis van het hen ter beschikking gestelde, in de bijlage bij deze beschikking omschreven, deskundigendossier.
2.16
Tot slot wijst het College partijen op de artikelen 8:30 en 8:31 van de Awb. In artikel 8:30 van de Awb is bepaald dat partijen verplicht zijn mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8:47, eerste lid, van de Awb. In artikel 8:31 van de Awb is bepaald dat indien een partij niet voldoet aan de verplichting te verschijnen, stukken te overleggen of mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8:47, eerste lid, van de Awb, de bestuursrechter daaruit de gevolgtrekkingen kan maken die hem geraden voorkomen.
Beslissing
Het College:
- benoemt dr. A.C.T.M. Vossen, arts-microbioloog verbonden aan het Leiden University Medical Center en prof.dr. A.D.M.E. Osterhaus, director Research Center for Emerging Infections and Zoonoses, verbonden aan de Tierärtzliche Hochschule Hannover, als deskundigen in de zin van artikel 8:47, eerste lid, van de Awb;
- verzoekt de deskundigen binnen 4 weken aan het College gezamenlijk een of meer namen van deskundigen ter benoeming door het College voor te dragen;
- bepaalt dat de deskundigen, na benoeming van een derde deskundige, een onderzoek zullen instellen en gezamenlijk één onderzoeksrapport zullen uitbrengen naar aanleiding van de onder 2.7 geformuleerde vragen op basis van het in de bijlage bij deze beschikking omschreven deskundigendossier;
- bepaalt dat het onderzoek door de deskundigen zal worden verricht onder leiding van het tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het College,
mr. H.L. van der Beek;
- bepaalt dat de deskundigen bij hun onderzoek partijen via de raadsheer-commissaris in de gelegenheid zullen stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en dat zij daarvan in hun rapport melding dienen te maken;
- bepaalt dat de deskundigen partijen via de raadsheer-commissaris in de gelegenheid zullen stellen opmerkingen te maken naar aanleiding van een door de deskundigen via de raadsheer-commissaris aan partijen toe te zenden concept van hun rapport;
- bepaalt dat de deskundigen zich voor vragen en/of opmerkingen betreffende het onderzoek zullen kunnen wenden tot voornoemde raadsheer-commissaris;
- draagt appellanten en verweerder op binnen 4 weken na deze beschikking aan het College te doen toekomen ter completering van het deskundigendossier de onder 2.9 en 2.10 (appellanten) en 2.11 (verweerder) bedoelde stukken;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus genomen door mr. R.R. Winter, mr. H.L. van der Beek en mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Beishuizen als griffier, op 1 februari 2018.
w.g. R.R. Winter w.g. P.M. Beishuizen

bijlage

Stukken voor deskundigendossier

1. LVZ AV01 - De IDAS-ELISA voor de type specifieke detectie van mond- en klauwzeer (MKZ) en swine vesicular disease (SVD) virus antigeen
2. LVZ AV02 - Isolatie van mond-en-klauwzeervirus secundaire lammerniercellen
3. LVZ AV03 - Isolatie van mond-en-klauwzeervirus op secundaire varkensniercellen
4. LVZ PR12 - Procedure voor behandeling van MKZ/SVD-verdacht praktijkmateriaal
5. Protocol 01.29 (28 maart 2001) van heparinemonster 01.26
6. Uitslagfax van 28 maart 2001
7. Protocol 01.31 (29 maart 2001) van heparinemonster 01.26
8. Protocol 01.36 (1 april 2001) van heparinemonster 01.26
9. Protocol 01.22 (23 maart 2001) van laesie kop 01.35
10. Protocol 01.31 (29 maart 2001) van laesie kop 01.35
11. Protocol 01.33 (30 maart 2001) van laesie kop 01.35
12. Protocol 01.36 (1 april 2001) van laesie kop 01.35
13. Uitslagen van de RT PCR en dierproef (bijlage bij brief van 29 september 2017 van verweerder)
14. Uitspraak van het College van 18 januari 2005
15. Uitspraak van het College van 9 september 2008
16. Proces-verbaal van het verhoor van [getuige 2] door het Openbaar Ministerie in 2001
17. Proces-verbaal van het verhoor van [getuige 2] voor de rechtbank te Zwolle op 27 februari en 3 april 2002
18. Antwoord op vragen van leden van de Tweede Kamer d.d. 11 mei 2009, Kamerstuk 3059, aanhangsel 6449, KVR 36708
19. Rapport van het expertbezoek aan ID-Lelystad op 9 en 10 augustus 2011 van
N. Ferris & K. de Clerq
20. Rapport van 15 maart 2012 Bijzonder onderzoek MKZ [plaats] Rapportage fase 1 van PWC
21. Presentatie prof. dr. J.M.D. Galama tijdens hoorzitting van 11 april 2012
22. Presentatie prof. H.J. Breukink tijdens hoorzitting van 11 april 2012
23. Stuk ’Onzorgvuldige MKZ diagnostiek in Kootwijkerbroek, 2001’ van 14 februari 2013 van prof. dr. J.M.D. Galama
24. Rapport 'Hoorzitting 13 maart 2014 inzake verdachtverklaring en doding van evenhoevige dieren van maatschap [naam] te [plaats] ' van prof. dr. J.M.D. Galama
25. Verslag hoorzitting van 13 maart 2014
26. Heropeningsbeschikking van het College van 16 oktober 2014
27. Brief van 17 december 2014 van verweerder (beantwoording vragen van het College)
28. Brief van 27 januari 2015 van appellanten [appellant 1] , [appellant 2] en maatschap [appellante] , met alle bijlagen (beantwoording vragen van het College)
29. Brief van 22 september 2015 van appellanten [appellant 1] , [appellant 2] en maatschap [appellante] , met alle bijlagen (beantwoording vragen van het College na Kamperveen-uitspraak)
30. Brief van 2 december 2015 van verweerder (beantwoording vragen van het College na Kamperveen-uitspraak)
31. Pleitnota van verweerder overgelegd tijdens de zitting van 23 maart 2016
32. Reactie op pleitnota van 15 september 2016 van appellanten [appellant 1] , [appellant 2] , maatschap [appellante] , en [naam] , met alle bijlagen
33. Brief van 15 juni 2017 van verweerder met alle bijlagen
34. Proces-verbaal van de zitting van 26 juni 2017
35. Proces-verbaal van de zitting van 17 juli 2017
36. Brief van 26 september 2017 van [appellante] , [appellant 2] en [appellant 3] en [appellant 4]
37. Brief van 27 september 2017 van [appellant 5]
38. Brief van 29 september 2017 van verweerder
39. Brieven van 17 oktober 2017 van [appellante] , [appellant 2] en [appellant 3] en [appellant 4] en van [appellant 5]
40. Brief van 30 oktober 2017 van verweerder
41. Beschikking van 1 februari 2018