6.2In het boeterapport wordt verder geconcludeerd dat de twee afspraken ieder kwalificeren als een afzonderlijke vermoedelijke overtreding. De vermoedelijke overtreding die wordt gevormd door de afspraak uit 2004 tussen [leesmaponderneming(en) B] , [leesmaponderneming D] , [eiseres 1 in ROT 15/6211] , [eiseres 1 in ROT 15/6389] , [leesmaponderneming(en) C] , [leesmaponderneming(en) E] , [eiseres 2 in ROT 15/6212] en [leesmaponderneming(en) A] heeft bestaan in de periode van 30 maart 2004 tot en met heden (30 augustus 2012). De vermoedelijke overtreding die wordt gevormd door de afspraak uit 2010 tussen [leesmaponderneming D] , [eiseres 1 in ROT 15/6211] , [eiseres 1 in ROT 15/6389] , [eiseres in ROT 15/6391] , [eiseres in ROT 15/6388] , [leesmaponderneming(en) C] , [naam] , [leesmaponderneming(en) E] , [eiseressen in ROT 15/6387] , [onder meer eiseres 11, hierna leesmaponderneming(en) F] , [eiseres 2 in ROT 15/6212] en [leesmaponderneming(en) A] heeft bestaan in de periode van 13 december 2010 tot en met heden (30 augustus 2012). Na de bedrijfsbezoeken van ACM eind november 2011 is de uitvoering van beide afspraken opgeschort, maar zijn deze niet opgezegd. Aangezien geen van de deelnemende ondernemingen zich gedistantieerd heeft van de afspraken duren de vermoedelijke overtredingen tot en met de opmaakdatum van het boeterapport (30 augustus 2012) voort.
7. In het primaire besluit constateert ACM dat in het boeterapport de gedragingen (afspraak 2004 en afspraak 2010) als twee afzonderlijke inbreuken van artikel 6 van de Mw worden gezien. Achtergrond daarvan is dat beide afspraken een duidelijk startpunt kennen en dat in 2010 een uitbreiding van het aantal karteldeelnemers plaatsvindt. ACM is echter van oordeel dat het geheel kan worden gekwalificeerd als één enkele voortdurende inbreuk. De doelstelling van de in het boeterapport beschreven afspraken is identiek. ACM stelt vast dat de betrokken ondernemingen zich bij het geheel van gedragingen lieten leiden door de gemeenschappelijke wil om rust in markt te bewaren. De betrokken ondernemingen beoogden daarmee de onderlinge mededinging op de betrokken markt af te zwakken, terwijl de verschillende gedragingen uitingen zijn van deze gemeenschappelijke wil die, vanwege het oogmerk een inbreuk op artikel 6, eerste lid, van de Mw vormt. De bij de afspraken betrokken ondernemingen hebben het probleem van de krimpende markt onderkend en dat door middel van de afspraken geprobeerd de gevolgen daarvan te beperken waardoor ‘rust in de markt’ wordt bereikt. Alle onderdelen van de afspraken waren bedoeld om rust in de markt te bewerkstelligen en zodoende het marktaandeel van elk van de betrokken ondernemingen te behouden. Het wervingsverbod en overschrijfverbod zorgden ervoor dat de betrokken ondernemingen niet hoefden te vrezen dat hun bestaande klantbestanden door elkaar werden aangetast. De boete was een middel en stimulans om deze twee verboden effectief te handhaven. De uitruilafspraken zorgden ervoor dat - in de gebieden waar verschillende betrokken ondernemingen actief waren - de klanten tussen de betrokken ondernemingen werden opgedeeld. Door exclusiviteitsafspraken ontstonden gebieden waar concurrentie tussen de betrokken ondernemingen was uitgesloten. Bovendien zorgde de informatie-uitwisseling ervoor dat de betrokken ondernemingen erop konden toezien dat de afspraken niet werden overtreden. Ten slotte had de informatie-uitwisseling tot gevolg dat de betrokken ondernemingen van elkaars klantenbestanden en dus ook elkaars werkgebieden op de hoogte waren. In dat kader werden ook bilateraal afspraken gemaakt waardoor nieuwe abonnementsaanmeldingen onderling werden verdeeld zodat de nieuwe klant binnen de groep van betrokken ondernemingen bleef. ACM stelt vast dat de afspraken nauw met elkaar verbonden zijn omdat zij op hetzelfde product betrekking hebben, te weten leesmappen. Ook is de uitvoeringswijze van de afspraken vergelijkbaar: bij beide afspraken staat een klantverdelingsafspraak centraal die door een wervingsverbod en een boetemechanisme wordt versterkt. Het wervings- en overschrijfverbod ziet bij beide afspraken op alle wervingsvormen (al had de afspraak uit 2010 aanvankelijk slechts betrekking op colportage). Hiernaast wisselden de betrokken ondernemingen informatie uit over nieuwe klanten. Dit element van de afspraak uit 2004 heeft nog niet het stelselmatige en geïnstitutionaliseerde karakter van de afspraak uit 2010. Deze evolutie is volgens ACM te verklaren tegen de achtergrond dat alleen de boete niet voldoende effectief bleek en dat daarom het monitorsysteem in vorm van de wekelijkse e-mails werd geïntroduceerd. Bovendien stelt ACM vast dat er een grote (personele) overlap tussen de betrokken ondernemingen van de afspraak uit 2004 en 2010 bestaat. Van de afspraak uit 2004 zijn - op één na - alle ondernemingen ook bij de afspraak uit 2010 betrokken. Aan de vergaderingen in het kader van de afspraak van 2004 en 2010 nemen dezelfde personen deel en communiceren daarover. Ten slotte stelt ACM dat bij beide afspraken [leesmaponderneming(en) C] initiator en coördinator is.
Rechten van verdediging en wettelijke functiescheiding
8. Eisers - en eisers in de zaken met de procedurenummers ROT 15/6388, ROT 15/6389 en ROT 15/6391 (eisers I) - stellen dat ACM de vermeende inbreuk door deze eisers in het boeterapport (namelijk deelname aan de afspraak 2010) nadien anders heeft gekwalificeerd. De Juridische Dienst (JD) heeft met toevoeging van een nieuw hoofdstuk “Voorgeschiedenis” bij deze eisers geconcludeerd tot een andere inbreuk, te weten deelname aan de één enkele voortdurende overtreding die ten laste was gelegd aan de groep ondernemingen die in het boeterapport wordt beschuldigd van de één enkele voortdurende overtreding uit hoofde van de afspraak 2004. Dit leidt tot een wijziging van de feitelijke grondslag van de beboeting en tot een uitbreiding van wat eisers en eisers I wordt verweten. Met de nieuwe kwalificatie heeft ACM ook de eerdere duiding van de afspraak 2010 (die ook volgens ACM zag op colportage) losgelaten en eisers en eisers I deelname aan afspraken met een verdergaande strekking verweten. Naar aanleiding van het boeterapport stellen deze eisers dat zij niet konden verwachten dat zij uiteindelijk beboet zouden worden voor deelname aan de afspraak 2004 en zien zij zich in hun rechten van verdediging geschaad. De handelwijze van de JD is volgens eisers (en eisers I) ook in strijd met de wettelijke functiescheiding en dit gebrek kan in de beroepsfase niet meer worden hersteld.