Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Arnhemvan 4 december 2012, nr. 12/00149, betreffende een boetebeschikking.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een bestuurlijke boete opgelegd aan [X] B.V. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2003 tot en met 2005, waarbij een boete was opgelegd van € 145.624. Na bezwaar werd deze boete door de Inspecteur gematigd tot € 116.499, en door de Rechtbank verder tot € 109.218. Het Hof te Arnhem bevestigde deze uitspraak, maar de belanghebbende stelde dat de boete verder gematigd moest worden vanwege haar slechte financiële positie en negatieve eigen vermogen.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte geen rekening had gehouden met de financiële omstandigheden van de belanghebbende bij de straftoemeting. De Hoge Raad benadrukte dat bij het opleggen van een bestuurlijke boete de draagkracht van de overtreder van belang is en dat de rechter bij de beoordeling van de boete rekening moet houden met de financiële positie van de overtreder op het moment van de beslissing. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De Hoge Raad gaf ook aan dat de financiële positie van een inhoudingsplichtige, die verplicht is loonbelastingschulden te betalen, niet buiten beschouwing mag worden gelaten bij de beoordeling van de proportionaliteit van een boete. De Staatssecretaris van Financiën werd veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht werd aan de belanghebbende vergoed.