Uitspraak
en
de Autoriteit Consument en Markt(ACM)
3.Inleiding
4.4. Het beginpunt van de overtreding
“ [Persoon B1] of [Persoon B2] ”aanwezig was bij de bijeenkomst. Appellante II betoogt dat de heer [Persoon B2] niet betrokken is geweest bij de besprekingen. Daarnaast blijkt uit door appellante II overgelegde foto’s dat de heer [Persoon B2] in het geheel niet op de heer [Persoon B1] lijkt. [Persoon D1] heeft aangegeven dat de heer [Persoon B1] er op 18 mei 2009 bij zou zijn geweest, terwijl [Persoon E1] niet méér heeft verklaard dan dat
“ [Persoon B1] ”aanwezig was. De heer [Persoon C4] was volgens ACM ook aanwezig op de betreffende bijeenkomst en heeft niet verklaard dat de heer [Persoon B1] aanwezig was. Gelet op het voorgaande is niet aangetoond dat [Persoon B1] aan de bijeenkomst van 18 mei 2009 heeft deelgenomen.
besloten in 2009 minder in te zaaien, en daarmee 20% te krimpen. Nu komen collega’s weleens bij mij langs. Degene die langskwamen in 2009 waren [Persoon B1] , [Persoon E1] en [Persoon F1] . Ik heb toen tegen ze gezegd dat ik 20% minder liet telen en heb gevraagd wat zij deden.
Later heb ik met een collega gesproken en heb ik medegedeeld wat ik van plan was. Vervolgens werd ik door hem gebeld om een nadere toelichting te geven op wat ik hem had verteld. Deze collega betrof [Persoon D1] van de [Onderneming D] .
Tijdens de vergadering verklaarde iedereen mij eigenlijk voor gek. Later, na deze bijeenkomst, draaiden ze echter bij en gaven ook aan dat zij enkele percelen wilden vernietigen.”
5.De strekking van de onderling afgestemde feitelijke gedraging
6.De materiële reikwijdte van de overtreding
“20% Lange”, maar ACM heeft niet aan [Persoon F1] gevraagd wat hiermee wordt bedoeld. De rechtbank kon hier niet zelf een betekenis aan geven, aldus appellanten.
“de overige soorten lijken een heel eind overeen te komen met wat we dachten dat er was.”
“plantuien”te produceren, blijkt dat de freesafspraak betrekking had op alle rassen eerstejaars plantuien en niet slechts op het ras Stuttgarter.
“…een heel eind overeen[lijken]
te komen met wat we dachten dat er was”.
7.De boetegrondslag
“uiteindelijk terechtkomen”. Er is in deze situatie sprake van rechtstreekse levering aan landen buiten de EU; de uien worden niet eerst (fysiek) in Nederland geleverd, en zijn niet op de Europese of Nederlandse markt geweest.
8.De ernstfactor
hardcoreovertredingen, terwijl in deze zaak slechts sprake was van een afspraak de productie te beperken. De zaak Inleenverbod Uitzendbranche noopt eveneens tot verlaging van de ernstfactor. In die zaak werd een factor van 1 gehanteerd omdat daadwerkelijke schade beperkt is gebleven. Dit geldt ook voor de onderhavige zaak. Voorts wijst appellante II op de zaak Leliebol, waar in het geheel geen boete werd opgelegd voor een productiebeperkende afspraak omdat de overtreding slecht op één type leliebol zag. In deze zaak had de overtreding eveneens betrekking op slechts één specifiek product, de Stuttgarter ui.
9.Boeteverlagende omstandigheden
10.Bijzondere omstandigheden appellante II
11.Aanpassing boetebedragen
- De boetegrondslag voor [Onderneming A] (en daarmee voor appellanten I) bedraagt € 183.593,--. Vermenigvuldigd met een ernstfactor van 1,5 bedraagt de basisboete van appellanten I, naar beneden afgerond op duizendtallen, € 275.000,--. Het voor appellanten I geldende boetemaximum is € 260.000,--. Aangezien ook bij een ernstfactor van 1,5 het boetemaximum wordt overschreden, werkt de verlaging van de ernstfactor voor appellanten I niet door in het uiteindelijke boetebedrag. De boete van appellanten I blijft derhalve € 260.000,--.
- De boetegrondslag voor [Onderneming B] (appellante II) bedraagt € 297.695,--. Vermenigvuldigd met een ernstfactor van 1,5 bedraagt de basisboete van appellante II, naar beneden afgerond op duizendtallen, € 446.000,--. Het voor appellante II geldende boetemaximum is € 704.000,--. Aangezien dit maximum niet wordt overschreden, dient de boete voor appellante II te worden vastgesteld op € 446.000,-- (was € 595.000,--).
- De boetegrondslag voor [Onderneming C] (en daarmee voor appellanten III) bedraagt € 912.222,--. Vermenigvuldigd met een ernstfactor van 1,5 bedraagt de basisboete van appellanten III, naar beneden afgerond op duizendtallen, € 1.368.000,--. Het voor appellanten III geldende boetemaximum is € 6.275.000,--. Aangezien dit maximum niet wordt overschreden, dient de boete voor appellanten III te worden vastgesteld op € 1.368.000,-- (was € 1.824.000).
- De boetegrondslag voor [Onderneming D] (en daarmee voor appellanten IV) bedraagt € 456.418,--. Vermenigvuldigd met een ernstfactor van 1,5 bedraagt de basisboete van appellanten IV, naar beneden afgerond op duizendtallen, € 684.000,--. Het voor appellanten IV geldende boetemaximum is € 600.000,--. Aangezien ook bij een ernstfactor van 1,5 het boetemaximum wordt overschreden, werkt de verlaging van de ernstfactor voor appellanten IV niet door in het uiteindelijke boetebedrag. De boete van appellanten IV blijft derhalve € 600.000,--.
12.Conclusie
13.Proceskosten en griffierecht
- bevestigt de aangevallen uitspraken voor zover deze betrekking hebben op appellanten I en IV;
- vernietigt de aangevallen uitspraken voor zover deze betrekking hebben op de hoogte van de aan appellanten II en III opgelegde boetes;