Uitspraak
en
de Autoriteit Consument en Markt(ACM)
3.3. Inleiding
4.Het beoordelingskader
5.Zorgvuldigheid besluitvorming
6.Het niet-aanvalspact
“churn rate”) bij de deelnemers, en wordt het enige bewijs voor dit pact gevormd door niet-eensluidende clementieverklaringen. Lexonomics heeft in haar rapport van 6 juli 2010 geconcludeerd dat de beschikbare gegevens niet wijzen op een daadwerkelijk marktbreed niet-aanvalspact, dat de marktaandelen niet stabiel waren en er duidelijke winnaars en verliezers zijn. Ook de lage marges op de meelmarkt zijn niet het logische uitvloeisel van een gestabiliseerde markt waarin partijen hun klanten konden behouden en dus in principe hun prijzen konden verhogen. De rechtbank is volgens [Onderneming D] ten onrechte voorbijgegaan aan deze punten, waaruit volgt dat het niet-aanvalspact niet kan hebben bestaan.
“cherry picking”uit de clementieverklaringen is volgens ACM geen sprake; zij dragen simpelweg bij aan het bewijs dat er een expliciet niet-aanvalspact gold en dat [Onderneming D] daaraan meedeed. Met betrekking tot de verklaring van [Persoon A1] van 24 april 2009 betoogt ACM dat [Persoon A1] inderdaad heeft verklaard dat er geen
“mutual understanding”was, maar hij heeft zich niet uitgelaten over het bestaan van een niet-aanvalspact.
“mutual understanding”en niet over het niet-aanvalspact. Uit zijn verklaring blijkt voorts dat [Persoon A1] terughoudend was in zijn verklaring ten aanzien van wat er met concurrenten met besproken. Dit is niet onlogisch, nu hij meer te verliezen had bij een uitgebreide verklaring dan zijn opvolger ( [Persoon A2] ), die een belang had om schoon schip te maken. De verklaring van [Persoon B1] is evenmin ontlastend voor [Onderneming D] , nu de passage waar [Onderneming D] op wijst betrekking had op de positie van [Onderneming D] op de Duitse, en niet op de Nederlandse meelmarkt. Uit de verklaring blijkt evenmin dat [Onderneming D] destijds actief op de markt concurreerde. Van speculatieve aannames is volgens ACM geen sprake. Dat unilateraal gedrag ook mogelijk was op de markt, maakt het bewijs voor collusie niet zonder bewijswaarde. De overweging van de rechtbank omtrent de rationaliteit van bilaterale afstemming ten opzichte van het niet-aanvalspact, ten slotte, ligt niet ten grondslag aan het oordeel van de rechtbank dat [Onderneming D] heeft deelgenomen aan het niet-aanvalspact.
You didn’t have to discuss it. It’s two big players in the market and it seems to be more intelligent not to be aggressive in the marketplace of your neighbour.
“basic understanding”of
“common understanding”, zo beschrijft [Persoon B2] , vloeide voort uit de marktomstandigheden en was niet zozeer ontwikkeld in de gesprekken met concurrenten. De betrokken ondernemingen onderkenden dat het onwenselijk was om actief klanten van een concurrent te benaderen met scherpe prijzen, omdat dit margeverlies zou veroorzaken voor beide partijen zonder dat dit zou leiden tot grote volumeverschuivingen. Begrip van deze dynamiek
“was an entry card when you first met. Everybody had the same opinion because it was so obvious.”
…talking with your competitors about prices and volumes, that started 2001, 2003 and then went until recently.(…)
I mean prices and volumes of the flour.”
Can you provide further explanation of “(i) major customers of other millers should be left untouched”?
…it would calm down the competitive situation in the Netherlands.(…)
He[ [Persoon A1] ]
agreed that this is calming down the situation in the Netherlands.”
“...had contacts as well as understandings about industrial and retail customers, concerning prices and market shares as well as quotas.”Zij beschrijft multilaterale en bilaterale gesprekken ten aanzien van prijzen en quota’s voor de Nederlandse markt. Deze gesprekken vonden plaats in het najaar, en waren volgens [Onderneming C] bedoeld om leveringsquota’s en prijzen voor het komende seizoen te bepalen. De bilaterale gesprekken vonden met name plaats voorafgaand aan onderhandelingen met grote klanten.
Het principe was dat iedereen zijn klanten behield. Dat was in het begin omstreeks 2002 zo bepaald.(…)
Tegenover de klanten aan wie men op basis van de status-quo niet mocht leveren, stelde men zich passief op. Wanneer deze klanten een aanvraag deden, werd hun meegedeeld dat men geen capaciteit had of er werd een hogere prijs genoemd. Dit was mogelijk omdat men de prijs van de vooraf bepaalde leveranciers uit de besprekingen kende.”
The discussions normally took the form of calls, in which the mills endeavoured to retain the status quo, essentially the understanding was ‘not to rock the boat’.”
Wat is uw wetenschap over de “mutual understanding”?
Je had contacten over prijzen, soms heel precies soms wat vager. Als het specifiek was dan zorgde bijvoorbeeld de andere meelfabrikant dat hij hoger ging zitten. Maar de prijzen lagen niet veel hoger dan marktconform, want dat kon je niet maken richting de afnemers. De prijzen waren toch afhankelijk van de tarweprijzen.”
2000, 2001, 2002 en 2003 was bovendien sprake van een consensus tussen concurrenten die broodbloem en industriebloem leverden in de Benelux gericht op behoud van status quo van marktverhoudingen (een zogenoemd niet- aanvalspact). Deze afspraak bestond er uit om:
Over een bestaande klant die ook beleverd werd door een concurrent-leverancier, had je contact met deze concurrent-leverancier om overeen te stemmen welke prijs er geoffreerd zou gaan worden.”
“Zal met [Ondernemingn E1] (W levert 1050, E levert 550) prijzen verhogen bij [Afnemer C] (nu op f 43.50 acceptabel volgens [Afnemer C] )”.Hieruit blijkt dat [Onderneming B] en [Ondernemingn E1] ten tijde van belang beide bij klant [Afnemer C] leverden, en dat [Onderneming B] aan [Onderneming A] heeft gecommuniceerd voornemens te zijn een prijsverhoging door te voeren bij [Afnemer C] . Ook uit de toelichting van [Persoon A2] op deze aantekeningen blijkt dat het document Marktinfo Duitsland een weerslag vormt van informatie die hij heeft verkregen uit gesprekken met [Onderneming B] en [Onderneming C] ten aanzien van enkele specifieke klanten.
van onze collega gesproken betreffende de prijsontwikkeling bij [Afnemer A] .(…)
Ons gezamenlijk voorstel zou zijn als volgt: Ik zou telefonisch voorstellen als afronding: Wit à 210€ en Volkoren à 213,50€. [Persoon G1] zou ter plaatse gaan met voorstel Wit aan 210,39€ en Volkoren à 215,24€. Hij zal dan wel met zachte dwang gedwongen worden naar gelijke prijzen als ons voorstel, waar hij dan mee zou instemmen om de discussie te sluiten. Als we nog langer wachten gaan we verder de prijsafbraak in gedwongen worden. Graag snel akkoord.”
Wat is voorstel [Onderneming A] ? Wij zetten ons er net boven.
Wat is voorstel [Onderneming A] , we zetten ons er dan weer boven.”
7.De opkoop van [Onderneming P]
“…op basis van een combinatie van (i) marktaandeel in het ambachtelijke segment en (ii) het klantvolume dat overging van Van Ooyen naar het desbetreffende bedrijf.”
“volgens marktaandeel”.
“waarschijnlijke marge vergroting”voor [Onderneming A] , [Onderneming F 2] , [Onderneming O 2] , [Onderneming N] en [Onderneming D] als gevolg van de overname. In dit overzicht wordt onderscheid gemaakt tussen
“extra winst n.a.v. margevergroting”en
“extra winst per maalbedrijf omdat er waarschijnlijk 10.000 ton wegvloeit.”Hieruit blijkt naar het oordeel van het College dat de betrokken partijen de verwachting hadden dat de overname van [Onderneming P] door [Onderneming N] niet alleen zou leiden tot winst in de vorm van de overgang van klanten, maar ook tot winst als gevolg van een stijging van de marges in het gehele ambachtelijke segment.
8.Deelname van [Onderneming D] aan de afkoop van [Onderneming F 2]
“wash-outs”in verband met het annuleren van graanleveringen. De aantekeningen van [Persoon D3] spreken op geen enkele wijze over verrekeningen, en overtuigen niet ten aanzien van de deelname van [Onderneming D] .
“ [Onderneming F 2] problematiek”. De aantekeningen van de vergadering van 25 augustus 2003 bevatten onder andere de zinsneden
“willen binnen 14d compensatie”en
“ [Onderneming F 2] -40.000 t.”, met daaronder
“kalm gebleven, maakt nu zijn rekening”. Evenals ACM acht het College de alternatieve verklaring van [Onderneming D] voor de zinsnede
“willen binnen 14d compensatie”niet overtuigend. Volgens [Onderneming D] zou zij met deze zin hebben bedoeld dat zij zelf compensatie wenste van [Afnemer A] , omdat [Afnemer A] de gemaakte afnameafspraken niet zou zijn nagekomen. Nu [Afnemer A] echter heeft verklaard dat zij geen hoeveelheden met [Onderneming D] heeft afgesproken, dat er geen sprake was van een situatie dat [Onderneming D] niet mocht leveren en dat zij niet met [Onderneming D] heeft gesproken over compensatie, kan deze alternatieve verklaring niet worden gevolgd.
“wash-out”vanwege een geannuleerde bestelling Engelse tarwe, overtuigt niet. Terecht stelt ACM dat het ontbreken van de in- en verkoopcontracten gekoppeld aan deze facturen in de administratie van [Onderneming D] en [Onderneming A] een aanwijzing vormt voor het feit dat sprake is van fictieve
“wash-outs”. Nu [Onderneming D] de door haar gegeven alternatieve verklaring voor de betreffende betalingen niet nader heeft onderbouwd, en het factuurbedrag alsmede de wijze van verrekening overeenkomt met de namens [Onderneming A] afgelegde verklaringen, komt het College tot het oordeel dat ACM terecht heeft vastgesteld dat [Onderneming D] heeft bijgedragen aan de compensatie voor [Onderneming F 2] .
9.De opkoop en ontmanteling van [Onderneming Z]
are willing to buy [Onderneming Z] commonly, selling it mutually as well as selling to third parties, whereby possible shortages will be made up or surpluses will be discounted.”
10.De enkele voortdurende overtreding
“algemeen plan met een gemeenschappelijk doel”vast te stellen, zoals [Onderneming D] betoogt. De ondernemingen moeten hebben deelgenomen aan gedragingen die gericht zijn op één en hetzelfde doel, waarbij geldt dat uit de verschillende manifestaties van de overtreding het bestaan van een globaal plan moet worden afgeleid. Er hoeft niet te worden aangetoond dat de gezamenlijke wil los van die verschillende manifestaties bestaat.
11.Toerekening van de overtreding aan [Vennootschap D1]
12.De evenredigheid van de boete
an sichmet zich dat een overtreding als zeer zwaar moet worden gekwalificeerd. ACM heeft niet aangetoond waarom de categorie ‘zeer zwaar’ passend is voor deze overtreding. Voorts heeft ACM nagelaten om een verband aan te tonen tussen de overtreding en het effect op de markt, en evenmin heeft zij de schade gekwantificeerd. De argumenten waarop de rechtbank de ernstfactor heeft gebaseerd kunnen volgens [Onderneming D] geen standhouden. Het wezenlijke belang van een sector voor de Nederlandse samenleving is tot op heden geen relevante factor geweest bij het bepalen van een boete. De marktaandelen zeggen niets over de zwaarte van de overtreding, en de rechtbank is voorbijgegaan aan de door de betrokken ondernemingen aangevoerde argumenten met betrekking tot de concrete marktsituatie en marktomstandigheden en het gebrek aan (potentiële) schade als gevolg van de inbreuk.
13.Overschrijding van de redelijke termijn
14.Draagkracht
“netto schuld/EBITDA”. Deze ratio bepaalt of [Onderneming D] externe financiering kan aantrekken, en is daarmee van groot belang voor de onderneming.
“hoe dan ook verlieslatend”lijkt te worden. Ten slotte wijst [Onderneming D] op het belang van het benoemen van een betalingsregeling. Gezien de
ex tunctoetsing van de rechtbank had zij moeten beoordelen of het bestreden besluit destijds op deze wijze had mogen worden genomen. Dit geldt evenzeer voor de betalingsregeling. De vraag die volgens [Onderneming D] voorligt is of [Onderneming D] ten tijde van het bestreden besluit de boete had kunnen betalen.
15.Conclusie
16.Proceskosten en griffierecht
- herroept het primaire besluit voor zover daarin aan [Onderneming D] een boete van € 22.804.000,-- is opgelegd en bepaalt de boete op een bedrag van € 22.799.000,--;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
- draagt ACM op het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 803,-- aan [Onderneming D] te vergoeden;
- veroordeelt ACM in de proceskosten van [Onderneming D] tot een bedrag van € 3.968,--.