Uitspraak
en
de Autoriteit Consument en Markt(ACM)
3.3. Inleiding
4.Het beoordelingskader
5.Het bestaan van het niet-aanvalspact
“understanding”bestond op grond van de logica van de markt, en beschrijft dan ook hooguit de door ACM beschreven en aan de markt inherente stilzwijgende collusie, aldus [Onderneming G] . Dit blijkt ook uit verschillende namens [Onderneming B] afgelegde verklaringen. [Persoon B2] ( [Onderneming B] ) ontkent in zijn verklaring van 19 februari 2009 uitdrukkelijk dat de ‘understanding’ een expliciete afspraak betrof. Wel beschrijft hij in deze verklaring de essentie van stilzwijgende collusie. [Persoon B3] ( [Onderneming B] ) ontkent in zijn verklaring van 13 maart 2008 eveneens dat sprake was van een expliciete afspraak. Ook op latere momenten in de procedure heeft [Onderneming B] steevast verklaringen afgelegd die een expliciet niet-aanvalspact ontkennen. Het clementieverzoek van [Onderneming C] / [Onderneming F] bevestigt evenmin een expliciete afspraak van meelbedrijven om elkaars positie niet aan te vallen. Zij verklaren over een
“mutual understanding”en een
“culture of discussions amongst [Vennootschap D2] ”, en stellen dat er een
“quotumkartel”heeft bestaan. Deze term ‘quotumkartel’ komt nergens anders in het dossier voor, en wordt niet door ACM overgenomen. [Onderneming C] beschrijft in wezen slechts het Duitse meelkartel, aldus [Onderneming G] .
“market consolidation measures”pro rata door de andere meelproducenten gecompenseerd diende te worden. Verder lichtte [Onderneming B] daarbij toe dat ieder een bepaald marktaandeel/-volume heeft, dat er niet zo veel grote afnemers zijn en dat het beter is om het zo te laten als het is. Alle grote afnemers die een meelproducent belevert, dienen niet door de andere meelproducenten te worden beleverd. Uit de verklaringen van [Persoon B2] ( [Onderneming B] ) blijkt volgens ACM dat de ‘understanding’ geen los van de context van de meelmarkt bedacht plan is, maar direct samenhangt met de kenmerken van die meelmarkt. [Persoon B2] verklaart in zijn verklaring van 13 maart 2008 onomwonden dat er
“meetings”waren
“to support the understanding of the logic of the business”. Dat is dus expliciete, en geen stilzwijgende collusie. Ook uit andere passages uit de verklaringen van [Onderneming B] blijkt volgens ACM dat de bestaande ‘understanding’ bij gelegenheid expliciet werd gemaakt. [Onderneming G] citeert volgens ACM selectief uit de verklaringen, waarbij relevante delen zijn weggelaten. Zo blijkt uit de door [Onderneming G] aangehaalde verklaring van [Persoon B3] van 13 maart 2008 bijvoorbeeld duidelijk dat hij wel over expliciete collusie heeft verklaard.
“contacts”en
“understandings”tussen de deelnemers over prijzen, marktaandelen en quota. Zij heeft uitgelegd dat
“het principe was dat iedereen zijn klanten behield”en dat men zich passief opstelde tegenover de klanten aan wie men niet mocht leveren. [Onderneming F] heeft eveneens verklaard over expliciete collusie, bedoeld om de status quo te handhaven. Om dit te bewerkstelligen werd contact opgenomen met andere meelfabrikanten over prijzen voor klanten. Ook [Onderneming A] , ten slotte, heeft verklaard over expliciete collusie, bestaand in de periode 2000-2003 uit een afspraak om niet in te gaan op uitnodigingen van nieuwe klanten om te offreren en om met concurrenten die dezelfde klanten beleverden het prijsniveau voor die klanten overeen te komen. In de jaren 2004-2006 bestond dit niet-aanvalspact volgens [Onderneming A] in een beperktere vorm, waarbij alleen de prijzen voor gezamenlijke grote klanten werden afgestemd.
You didn’t have to discuss it. It’s two big players in the market and it seems to be more intelligent not to be aggressive in the marketplace of your neighbour.
“basic understanding”of
“common understanding”, zo beschrijft [Persoon B2] , vloeide voort uit de marktomstandigheden en was niet zozeer ontwikkeld in de gesprekken met concurrenten. De betrokken ondernemingen onderkenden dat het onwenselijk was om actief klanten van een concurrent te benaderen met scherpe prijzen, omdat dit margeverlies zou veroorzaken voor beide partijen zonder dat dit zou leiden tot grote volumeverschuivingen. Begrip van deze dynamiek
“was an entry card when you first met. Everybody had the same opinion because it was so obvious.”
…talking with your competitors about prices and volumes, that started 2001, 2003 and then went until recently.(…)
I mean prices and volumes of the flour.”
Can you provide further explanation of “(i) major customers of other millers should be left untouched”?
…it would calm down the competitive situation in the Netherlands.(…)
He[College: [Persoon A1] ]
agreed that this is calming down the situation in the Netherlands.”
“...had contacts as well as understandings about industrial and retail customers, concerning prices and market shares as well as quotas.”Zij beschrijft multilaterale en bilaterale gesprekken ten aanzien van prijzen en quota’s voor de Nederlandse markt. Deze gesprekken vonden plaats in het najaar, en waren volgens haar bedoeld om leveringsquota’s en prijzen voor het komende seizoen te bepalen. De bilaterale gesprekken vonden met name plaats voorafgaand aan onderhandelingen met grote klanten.
Het principe was dat iedereen zijn klanten behield. Dat was in het begin omstreeks 2002 zo bepaald.(…)
Tegenover de klanten aan wie men op basis van de status-quo niet mocht leveren, stelde men zich passief op. Wanneer deze klanten een aanvraag deden, werd hun meegedeeld dat men geen capaciteit had of er werd een hogere prijs genoemd. Dit was mogelijk omdat men de prijs van de vooraf bepaalde leveranciers uit de besprekingen kende.”
The discussions normally took the form of calls, in which the [Vennootschap D2] endeavoured to retain the status quo, essentially the understanding was ‘not to rock the boat’.”
Wat is uw wetenschap over de “mutual understanding”?
Je had contacten over prijzen, soms heel precies soms wat vager. Als het specifiek was dan zorgde bijvoorbeeld de andere meelfabrikant dat hij hoger ging zitten. Maar de prijzen lagen niet veel hoger dan marktconform, want dat kon je niet maken richting de afnemers. De prijzen waren toch afhankelijk van de tarweprijzen.”
2000, 2001, 2002 en 2003 was bovendien sprake van een consensus tussen concurrenten die broodbloem en industriebloem leverden in de Benelux gericht op behoud van status quo van marktverhoudingen (een zogenoemd niet- aanvalspact). Deze afspraak bestond er uit om:
Over een bestaande klant die ook beleverd werd door een concurrent-leverancier, had je contact met deze concurrent-leverancier om overeen te stemmen welke prijs er geoffreerd zou gaan worden.”
“Zal met [Onderneming E1] (W levert 1050, E levert 550) prijzen verhogen bij [Afnemer C] (nu op f 43.50 acceptabel volgens [Afnemer C] )”.Hieruit blijkt dat [Onderneming B] en [Onderneming E1] ten tijde van belang beide bij klant [Afnemer C] leverden, en dat [Onderneming B] aan [Onderneming A] heeft gecommuniceerd voornemens te zijn een prijsverhoging door te voeren bij [Afnemer C] . Ook uit de toelichting van [Persoon A2] op deze aantekeningen blijkt dat het document Marktinfo Duitsland een weerslag vormt van informatie die hij heeft verkregen uit gesprekken met [Onderneming B] en [Onderneming C] ten aanzien van enkele specifieke klanten.
van onze collega gesproken betreffende de prijsontwikkeling bij [Afnemer A] .(…)
Ons gezamenlijk voorstel zou zijn als volgt: Ik zou telefonisch voorstellen als afronding: Wit à 210€ en Volkoren à 213,50€. [Persoon G1] zou ter plaatse gaan met voorstel Wit aan 210,39€ en Volkoren à 215,24€. Hij zal dan wel met zachte dwang gedwongen worden naar gelijke prijzen als ons voorstel, waar hij dan mee zou instemmen om de discussie te sluiten. Als we nog langer wachten gaan we verder de prijsafbraak in gedwongen worden. Graag snel akkoord.”
Wat is voorstel [Onderneming A] ? Wij zetten ons er net boven.
Wat is voorstel [Onderneming A] , we zetten ons er dan weer boven.”
6.Deelname van [Onderneming G] aan het niet-aanvalspact
“ [Onderneming G] voor de buitenwereld ook dezelfde versie aanhouden.”Aan het eind van de fax stelt [Persoon D4] :
“Dringend overleg met [Onderneming G] is dus gewenst.”Uit de aantekeningen van [Onderneming D] van 25 augustus 2003 lijkt ten slotte naar voren te komen dat bij een overleg tussen [Onderneming D] , [Onderneming G] en [Onderneming A] is gesproken over [Afnemer A] en [Afnemer D] . De fax en de aantekeningen duiden er naar het oordeel van het College op dat ook in 2003 reeds door [Onderneming G] werd afgestemd over [Afnemer A] en [Afnemer D] . Van zodanig minimale contacten dat deelname van [Onderneming G] aan een jarenlang niet-aanvalspact niet bewezen kan worden geacht, is naar het oordeel van het College geen sprake. Hierbij neemt het College in overweging dat [Afnemer A] blijkens de door [Onderneming G] zelf opgegeven afzetgegevens een significant gedeelte van [Onderneming G] ’ afzet in Nederland vertegenwoordigde. In dit licht bezien duidt het gegeven dat het bewijs voor concrete bilaterale contacten door [Onderneming G] voornamelijk betrekking heeft op afstemming over [Afnemer A] er dan ook niet op dat [Onderneming G] niet aan het niet-aanvalspact zou hebben deelgenomen.
Strekking van de opkoop van [Onderneming P] en de opkoop en ontmanteling van [Onderneming Z]
8.Het bestaan van de enkele voortdurende overtreding
“bottom up”-benadering te worden bepaald, aldus [Onderneming G] : er dient te worden geredeneerd vanuit de verschillende gedragingen. Uit die gedragingen dient een zodanige samenhang en complementariteit te worden afgeleid dat op grond daarvan een totaalplan en de algemene strekking en de wezenlijke kenmerken van dat kartel kunnen worden geïdentificeerd. Voor de hand liggende voorbeelden waarbij aan deze eisen wordt voldaan zijn constitutieve kartelbijeenkomsten of terugkerende multilaterale bijeenkomsten waarbij steeds een prijsverhoging of volumeverdeling wordt georkestreerd. In de onderhavige zaak is er geen samenhang of complementariteit te bespeuren tussen de bilaterale prijsafspraken waaraan [Onderneming G] heeft deelgenomen en het gestelde niet-aanvalspact. De bilaterale prijsafspraken zijn prijsafspraken, terwijl het gestelde niet-aanvalspact een volume- of klantenverdeling betreft. Het verwerven van [Onderneming P] en de aankoop van [Onderneming Z] zouden ten hoogste capaciteitsreductie in de markt kunnen beogen. Er zijn derhalve verschillende doelen nagestreefd en ieder incident zou bovendien ook volledig op zichzelf kunnen staan, zo betoogt [Onderneming G] . Dit betekent dat de verschillende gedragingen niet kunnen gelden als enkele voortdurende overtreding, omdat dit begrip gereserveerd is voor gevallen waarin daadwerkelijk één voortdurende overeenkomst aan de orde is. Het door ACM gehanteerde gemeenschappelijke doel zorgt ervoor dat de maatstaf voor bepaling of en wanneer een onderneming heeft deelgenomen aan de enkele voortdurende overtreding onduidelijk en volstrekt willekeurig wordt, omdat iedere betrokkenheid bij een gestelde gedraging kan worden geschaard onder het kenmerk ‘marktstabilisatie’, wat automatisch leidt tot ‘toetreding’ tot de enkele voortdurende overtreding en bijbehorende aansprakelijkheid.
9.Deelname door [Onderneming G] aan de enkele voortdurende overtreding
“cheating”. [Onderneming G] ’ eigenstandige en structurele groei, ten koste van anderen, toont echter aan dat zij niet gecommitteerd was aan een afspraak om elkaars posities bij afnemers niet aan te vallen. Daarnaast is de door ACM en de rechtbank gegeven uitleg in strijd met de zeer geconcentreerde en transparante aard van de meelmarkt.
“Cheating”impliceert dat een bedrijf met het gedrag weg kan komen en dus ook in het kartel betrokken kan blijven. Dit is echter onmogelijk, zo betoogt [Onderneming G] , nu de volumeverschuiving direct zou worden opgemerkt door het verliezende bedrijf en mogelijk ook door anderen. Daarnaast heeft [Onderneming G] bij twee van de drie grootste bakkerijen volumes gewonnen ten koste van anderen; dit kan niet gelden als een verdekte handeling, maar is een openlijke aanval. De rol van [Onderneming G] op de markt is dan ook direct en overtuigend bewijs dat [Onderneming G] wel heeft aangevallen en niet heeft deelgenomen aan een niet-aanvalspact.
“cheating”. [Onderneming G] heeft zich niet publiekelijk gedistantieerd van het kartel. Door haar geringe omvang in de Nederlandse markt kon [Onderneming G] volgens ACM zonder veel moeite
“free riden”op het niet-aanvalspact, omdat de grote meelproducenten meer te duchten hadden van een eventuele prijsoorlog. Het niet-aanvalspact bood [Onderneming G] de ruimte om haar relatief geringe marktaandeel (tot op zekere hoogte) te laten groeien, omdat zij wist dat haar concurrenten daarop niet al te fel bestraffend zouden reageren. Dat schendingen van het niet-aanvalspact niet altijd werden bestraft, valt te verklaren door de bredere context, zijnde een enkele voortdurende overtreding gericht op marktstabilisatie. De meelproducenten met grotere marktaandelen op de Nederlandse markt kozen er volgens ACM bij gelegenheid voor
“cheating”door de vingers te zien, omdat de relatief geringe omvang daarvan een minder grote bedreiging voor de stabiliteit vormde dan een eventuele afstraffing. [Onderneming G] ’ beweerde openlijke aanval ten aanzien van [Afnemer A] valt daarbij volgens ACM niet te rijmen met de deelname van [Onderneming G] aan de daaropvolgende afstemming over een compensatieregeling voor [Onderneming F] . De kwestie [Afnemer B] betrof een geheel andere situatie dan de afkoop van [Onderneming F] , omdat [Onderneming G] daar gebruik heeft gemaakt van het feit dat het niet-aanvalspact al onder druk was komen te staan. Het toont niet aan dat [Onderneming G] altijd openlijk heeft aangevallen, en dus nooit aan het niet-aanvalspact zou hebben deelgenomen. Het feit dat de meelproducenten meenden dat zij [Onderneming G] konden aanspreken om hen te compenseren voor verloren marktaandeel toont volgens ACM aan dat zij tot dat moment gebonden waren aan het niet-aanvalspact.
“cheating”. Van consistent en openlijk aanvallend marktgedrag van de zijde van [Onderneming G] is naar het oordeel van het College geen sprake.
10.De evenredigheid van de boete
11.Toerekening aan [Vennootschap G2]
“private equity”-ondernemingen, hier aan te duiden als [Onderneming R] en [Onderneming S] . ACM heeft bij de besluiten Meel II boetes opgelegd aan deze rechtspersonen.
governance-structuur van
private equity-partijen en de onzekerheid omtrent de mogelijkheid om toe te rekenen aan
private equity-moeders, is ongeloofwaardig, aldus [Onderneming G] . De hersteloperatie is voorts niet geslaagd. De aanpak van ACM is opnieuw discriminatoir, omdat zij ten aanzien van [Onderneming R] en [Onderneming S] geen rekening heeft gehouden met de cijfers en zeggenschapsstructuren zoals die bestonden in 2009, terwijl dit voor de adressaten van het oorspronkelijke rapport wel is gedaan. Daarbij heeft ACM ten aanzien van [Onderneming S] en [Onderneming R] een surrealistisch laag en discriminatoir boetemaximum gehanteerd, doordat bij hen de omzet van gecontroleerde dochterondernemingen niet wordt meegenomen in de berekening van het boetemaximum. Had ACM dit wel gedaan, dan zou het voor hen geldende boetemaximum volgens [Onderneming G] veel hoger zijn. Dat
private equity-partijen deelnemingen hebben in verschillende sectoren, vormt volgens [Onderneming G] geen basis om de daarmee gegenereerde omzet ten behoeve van het boetemaximum buiten beschouwing te laten. Waar een moedermaatschappij haar omzet genereert is niet relevant. De aanpak van ACM is en blijft daarom onjuist en discriminatoir, ook voor wat betreft de wijze waarop de moedermaatschappijen van [Onderneming G] en [Onderneming A] zijn betrokken bij de analyse van de draagkracht van de ondernemingen.
12.Draagkracht
current ratio– komt volgens Grant Thornton niet onder de normwaarde, ook niet indien [Onderneming G] ’ kredietfaciliteit van € 25.000.000,-- niet zou worden verlengd. Hieruit volgt volgens ACM dat sprake is van een levensvatbare onderneming, waardoor [Onderneming G] (indien nodig) financiering zou kunnen aantrekken om de boete te kunnen betalen.
current ratio geschoond. De overige door [Onderneming V] aangevoerde argumenten overtuigen evenmin, en leiden niet tot de conclusie dat Grant Thornton een ontoereikende analyse heeft uitgevoerd.