4.8.1Standpunt appellanten I en II
Appellanten I stellen zich op het standpunt dat de door ACM gestelde enkele voortdurende overtreding moet worden opgedeeld in drie verschillende periodes, waarvan de eerste is verjaard. Zij kunnen niet tot dezelfde overtreding worden gerekend, nu de drie periodes verschillen qua geconstateerde gedragingen en qua doeleinden van die gedragingen. In de Coöperatieperiode (1998-mei 2003) werd innig samengewerkt op veel verschillende vlakken, met als doel om door middel van de afstemming van vraag en aanbod een kwaliteitsslag te maken. Na de Coöperatie was tot 2006 enkel sprake van ad hoc areaalafspraken. Daarna, in de derde periode, werd er volgens ACM naast het opkopen van concurrenten en de areaalafspraken ook onderling prijsinformatie uitgewisseld. ACM motiveert volgens appellanten I op geen enkele wijze dat het totaalplan dat bij aanvang van de overtreding gold, nog steeds hetzelfde totaalplan was gedurende de overige twee te onderscheiden periodes. De Coöperatie had volgens appellanten I in ieder geval een geheel ander totaalplan, nu dit was gericht op teeltverbetering. Geenszins was het doel om de prijzen boven een competitief niveau te brengen. Gezien het wezenlijke verschil in totaalplan en het soort gedraging, kan er volgens appellanten I geen sprake zijn van een enkele voortdurende overtreding.
Volgens appellanten II heeft de rechtbank een onjuiste maatstaf aangelegd bij de beoordeling of de areaalafspraken die ten tijde van de Coöperatie werden gemaakt onderdeel uitmaken van de enkele voortdurende overtreding. Blijkens de Europese jurisprudentie dient te worden beoordeeld of de gedragingen onderling verbonden zijn door (i) hetzelfde economisch doel en (ii) dezelfde betrokken ondernemingen die welbewust aan het gemeenschappelijke doel deelnemen. Op beide punten zijn er volgens appellanten II in de onderhavige zaak fundamentele verschillen te bespeuren tussen de afspraken in de Coöperatieperiode en de (incidentele) afspraken daarna. De Coöperatie had ten doel het verbeteren van de teelt, het verlagen van de kosten van de productie, en het creëren van een stabiele markt met minder volatiele prijzen. Daartoe werd een strak georganiseerd samenwerkingsverband opgericht in de vorm van de Coöperatie, waaraan ook afnemers deelnamen. De incidentele afspraken na de Coöperatie hadden daarentegen een ad hoc karakter, en waren bedoeld om overproductie te voorkomen. Er was geen georganiseerd verband, en evenmin was er sprake van zaken als uitwisseling van kennis of deelname van afnemers. De ad hoc afspraken waren dan ook niet geschikt om de Coöperatiedoelstellingen te bewerkstelligen, zo stellen appellanten II. Ook zijn de areaalafspraken na de Coöperatie in een andere samenstelling gemaakt, aangezien de buitenlandse telers en de Nederlandse inpotters die lid waren van de Coöperatie hier geen deel aan namen.
Voorts betogen appellanten II dat het opkopen van concurrenten geen onderdeel uitmaakt van de enkele voortdurende overtreding, nu deze transacties binnen de normale bedrijfsvoering pasten van de betrokken ondernemingen. De transacties hebben daarbij de mededinging niet beperkt. De aanschaf van nieuwe machines is volgens appellanten II niet minder aantrekkelijk dan de aanschaf van verouderde machines, waardoor de opkopen toetreding niet kunnen hebben belemmerd. Dit geldt eens te meer nu er naast [rechtspersoon A] geen andere potentiële toetreders waren. De rechtbank miskent volgens appellanten II de juridische toets die in dit kader moet worden toegepast. Zoals blijkt uit de Europese jurisprudentie hoeft niet te worden beoordeeld of de transacties complementair waren aan andere gedragingen, zoals de rechtbank heeft gedaan, maar moet worden bezien of de transacties met de andere betrokken gedragingen één enkel economisch doel nastreefden. Dit enkele doel moet gebaseerd zijn op objectieve elementen die de verschillende gedragingen aan elkaar verbinden, waarmee wordt aangetoond dat deze gedragingen onderdeel uitmaken van een overall plan dat tot doel heeft de mededinging te beperken. Daaruit vloeit volgens appellanten II voort dat de relevante onderdelen van dat plan ook tot doel moeten hebben de mededinging te beperken. Vanzelfsprekend geldt dat indien afzonderlijke gedragingen niet op zichzelf beschouwd tot doel hebben de mededinging te beperken, zij evenmin als relevante complementaire gedragingen kunnen worden gezien voor een overall plan dat tot doel heeft de mededinging te beperken. De wijze waarop de overnamesom is verdeeld kan hierbij geen rol spelen, zo stellen appellanten II.
De bewijsmiddelen die de rechtbank aanhaalt ten aanzien van de overname van [rechtspersoon J] sluiten volgens appellanten II niet uit dat er een alternatieve coherente verklaring bestaat voor deze transactie die geen mededingingsbeperkend oogmerk of effect heeft. De heer [naam 4] zegt zelf slecht geïnformeerd te zijn geweest over de gezamenlijke aankopen van de failliete zilveruientelers. Volgens het door hem opgestelde memo zou de overname van [rechtspersoon J] bedoeld zijn om te voorkomen dat [rechtspersoon Q] op een goedkope wijze de installatie over zou kunnen nemen. [rechtspersoon Q] heeft nu echter juist voor een aanzienlijk bedrag aan machines uit de [rechtspersoon J] -fabriek overgenomen. De heer [naam 1] heeft in zijn verklaring aangegeven niet betrokken te zijn geweest bij de aankoop van activa van [rechtspersoon J] , waardoor aan zijn vermoedens volgens appellanten II evenmin waarde kan worden gehecht.
4.8.2Standpunt ACM
Volgens ACM is er geen wezenlijk verschil tussen de areaalafspraken die ten tijde van de Coöperatie zijn gemaakt en de afspraken daarna. [rechtspersoon B] , [rechtspersoon D] en [rechtspersoon E] hebben gedurende de gehele periode afspraken gemaakt over het maximaal in te zaaien areaal aan zilveruien. [rechtspersoon A] en [rechtspersoon C] hebben daar vanaf 2002 respectievelijk 2004 aan deelgenomen. Zoals blijkt uit de deelname van [rechtspersoon A] aan de areaalafspraken was lidmaatschap van de Coöperatie destijds niet vereist, waardoor dat formele organisatieverband niet als doorslaggevend kan worden beschouwd. Voorts blijkt uit het dossier dat de handelwijze gedurende de gehele overtreding consistent is geweest. Men kwam enkele keren per jaar – vlak na de oogst en vlak voor het teeltseizoen – bijeen en besprak dan hoeveel elk van de betrokkenen aan arealen mocht telen. Daarbij kwamen ook de voorraadposities aan bod. De afspraken werden gecontroleerd door de metingen van landmeetkundige [naam 2] . Werd meer ingezaaid dan afgesproken, dan werd het teveel aan ingezaaid areaal vernietigd. De enige verschillen tussen de Coöperatieperiode en daarna lagen in het wegvallen van het formele organisatieverband, waardoor bijvoorbeeld geen notulen meer werden bijgehouden.
In tegenstelling tot hetgeen appellanten I impliceren is het volgens ACM niet zo dat het om uit te kunnen gaan van één enkele voortdurende overtreding vereist is dat de verschillende deelgedragingen zich ook in alle periodes hebben voorgedaan. Het gaat erom dat zij tezamen tot één en hetzelfde doel strekten.
ACM betoogt dat, in tegenstelling tot hetgeen appellanten II stellen, uit de jurisprudentie niet volgt dat er geen verandering kan optreden in het aantal betrokken ondernemingen gedurende het verloop van het kartel. De jurisprudentie vereist evenmin dat alle ondernemingen steeds aan alle gedragingen hebben meegedaan. Het verschil in deelnemers aan de afspraken heeft het karakter en het doel van de afspraken niet gewijzigd: zij dienden om hogere prijzen tot stand te brengen door het beperken/controleren van het aanbod en het stabiliseren van de marktverhoudingen.
Ten aanzien van het betoog van appellanten II omtrent het opkopen van concurrenten stelt ACM zich op het standpunt dat het kenmerk van een enkele voortdurende overtreding nu juist is dat één overtreding, en geen afzonderlijke overtredingen worden vastgesteld vanwege de samenhang tussen de gedragingen bestaande uit het nastreven van één en hetzelfde doel. Vanwege deze samenhang moeten de gedragingen niet op zichzelf worden beoordeeld, zo betoogt ACM. Wel moeten de gedragingen een relatie hebben met het overkoepelende mededingingsbeperkende doel en daaraan een bijdrage leveren. Daar is in dit geval volgens ACM ook sprake van: de strekking van de overkoepelende afspraak om het aanbod te beperken/controleren en de marktverhoudingen te stabiliseren teneinde het prijspeil van zilveruien op een hoger niveau te krijgen komt naar voren in alle onderdelen van die afspraak.
De rechtbank heeft naar verschillende objectieve elementen gekeken die de gedragingen met elkaar verbinden, en zij heeft daaruit de volgens ACM juiste conclusie getrokken dat sprake is van complementaire gedragingen. Met betrekking tot de overname van concurrenten is één van deze elementen de wijze van verdeling van de overnamesom: dat die gekoppeld is aan arealen in plaats van aan de hoeveelheid machines die men overnam, toont aan dat de transacties niet marktconform waren. De rechtbank heeft haar oordeel echter ook nog op ander bewijs gebaseerd. Het memo van de heer [naam 4] heeft hierbij wel degelijk waarde. Dat hij op een later moment heeft verklaard zich niet meer precies te kunnen herinneren wie bij de overname betrokken was, en wat het doel was van de opkopen, doet geen afbreuk aan de waarde van de destijds door hem opgestelde stukken. Dat [rechtspersoon Q] alsnog machines heeft verkregen doet daar evenmin aan af, nu dit – zoals de rechtbank heeft overwogen – in lijn is met de door [rechtspersoon D] en [rechtspersoon E] op het memo gegeven reacties. Ook de verklaring van de heer [naam 1] is volgens ACM van waarde, nu hij als directeur van de Coöperatie op de hoogte was van het doel van de opkopen en daarover uit eigen beleving heeft kunnen verklaren. Daarnaast betwist [rechtspersoon B] de verklaring van de heer [medewerker A2] , dat de bedoeling van de opkopen was om er geen nieuwe marktspeler bij te krijgen, niet. In tegenstelling tot hetgeen appellanten II beweren is er derhalve geen sprake van een coherente alternatieve verklaring voor de opkopen.
4.8.3Beoordeling door het CollegeVolgens vaste rechtspraak kan een overtreding van artikel 6 van de Mw en/of artikel 101 van het VWEU niet alleen voortvloeien uit een op zichzelf staande handeling, maar eveneens uit een reeks handelingen of een voortgezette gedraging, ook al zouden een of meer onderdelen van deze reeks handelingen of van deze voortgezette gedraging ook op zich, afzonderlijk, een overtreding van deze bepalingen kunnen opleveren. Wanneer verschillende handelingen wegens hun gemeenschappelijke doel deel uitmaken van een “totaalplan” mag ACM bijgevolg de aansprakelijkheid voor die handelingen toerekenen naargelang van de deelname aan de betrokken overtreding in haar geheel. Deze aansprakelijkheid kan zich eveneens uitstrekken over gedragingen waaraan een onderneming zelf niet heeft deelgenomen, indien vast komt te staan dat deze onderneming met haar eigen gedragingen, welke een overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging met een mededingingsbeperkend doel in de zin van artikel 6 van de Mw en/of artikel 101 van het VWEU vormden, heeft willen bijdragen aan het bereiken van de gemeenschappelijke doelstellingen van alle deelnemers. Hiervoor is vereist dat de betreffende onderneming kennis had van de overige inbreukmakende gedragingen van de andere deelnemers welke plaatsvonden met het oog op de gezamenlijke doelstelling, of deze gedragingen redelijkerwijs kon voorzien en bereid was het risico ervan te aanvaarden (zie het arrest van het Hof van Justitie van 6 december 2012, C-441/11 P, ECLI:EU:C:2012:778, Verhuizingen Coppens). Indien hieraan is voldaan, wordt in de jurisprudentie van het Hof van Justitie ook wel gesproken van een “enkele en complexe inbreuk” (arrest Verhuizingen Coppens) of van een “enkele complexe en voortdurende inbreuk” (arrest van het Hof van Justitie van 4 juli 2013, C-287/11 P, ECLI:EU:C:2013:445, Aalberts Industries). Het College zal hieronder spreken van een enkele voortdurende overtreding.
Bij het vaststellen van een gemeenschappelijk doel kan ACM niet volstaan met een algemene verwijzing naar de verstoring van de mededinging op de relevante markt, aangezien de ongunstige beïnvloeding van de mededinging een wezenlijk element is van elke gedraging die binnen de werkingssfeer van artikel 6 van de Mw en/of artikel 101 van het VWEU valt. Bij de beoordeling of bepaalde handelingen onderdeel uitmaken van een totaalplan dient voorts te worden nagegaan of er indicaties zijn dat het doel dat met de betreffende gedragingen werd nagestreefd niet overeenkomt met het gemeenschappelijke doel om de mededinging te beperken (zie het arrest van het Gerecht van 12 december 2007, T-101/05 en T-111/05, ECLI:EU:T:2007:380, BASF, en het arrest van het Hof van Justitie van 19 december 2013, C-239/11 P, C-489/11 P en C-498/11 P, ECLI:EU:C:2013:866, Siemens).
ACM kwalificeert de areaalafspraken naar het oordeel van het College terecht als quoteringsafspraken. Door jaarlijks gezamenlijk quota vast te stellen voor het in te zaaien areaal aan zilveruien konden de betrokken ondernemingen het aanbod van zilveruien beperken om aldus de markt te stabiliseren en direct invloed uit te oefenen op de hoogte van de prijs. Dat de afspraken dienden om een hogere prijs te realiseren blijkt uit de onder 4.6.3 genoemde bewijsstukken, zijnde de brief van de heer [medewerker B3] van 13 augustus 1998 en de verklaring van de heer [naam 1] . Ook het uitwisselen van prijsinformatie droeg naar het oordeel van het College bij aan marktstabilisering en het realiseren van een hogere prijs, nu – zoals ACM terecht stelt in het bestreden besluit – de prikkel voor afnemers om te wisselen van leverancier daarmee werd weggenomen waardoor de stabiliteit van de areaalafspraken gehandhaafd kon worden en derhalve ook de jegens afnemers te hanteren prijs van zilveruien op het gewenste hogere peil gehandhaafd kon worden.
Ten aanzien van het betoog van appellanten II omtrent het opkopen van concurrenten overweegt het College als volgt. Zoals volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 1 juli 2010, C-407/08 P, ECLI:EU:C:2010:389 (Knauf) is niet vereist dat iedere handeling die onderdeel uitmaakt van één enkele voortdurende overtreding afzonderlijk beschouwd een ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Mw en/of artikel 101, eerste lid van het VWEU verboden overeenkomst of onderling afgestemde gedraging vormt. Doorslaggevend is of de verschillende handelingen wegens hun gemeenschappelijke doel deel uitmaken van een “totaalplan”, waarvan de elementen, gezamenlijk beschouwd, een dergelijke overeenkomst of een dergelijke onderling afgestemde gedraging vormen.
Dat het opkopen van de bedrijfsmiddelen van stakende concurrenten in het onderhavige geval onderdeel uitmaakte van het totaalplan blijkt naar het oordeel van het College uit een aantal verschillende door ACM en de rechtbank uiteengezette feiten en omstandigheden. De eerste en naar het oordeel van het College meest belangrijke omstandigheid is dat de betrokken ondernemingen bij de opkoop van [rechtspersoon H] , [rechtspersoon I] en [rechtspersoon J] een wijze van kostenverdeling hanteerden, waarbij de kosten werden verdeeld naar verhouding van de door de betrokken ondernemingen geteelde arealen in plaats van naar rato van de daadwerkelijke verdeling van de machines tussen de betrokkenen. Het College ziet niet in waarom de wijze waarop de overnamesom is verdeeld geen rol zou mogen spelen bij de onderhavige beoordeling, zoals appellanten II betogen. De manier van kostenverdeling is bij uitstek een objectief element van de desbetreffende gedraging, waaruit in dit geval blijkt dat geen sprake was van transacties die passen binnen de normale bedrijfsvoering van de betrokken ondernemingen, maar van een handeling bedoeld om bij te dragen aan het beperken/controleren van de productie van zilveruien, om aldus de markt te stabiliseren en een hoger prijsniveau te realiseren.
Deze conclusie wordt gestaafd door de verklaring van de heer [medewerker A2] (oud-werknemer [rechtspersoon B] en daarna directeur bij [rechtspersoon A] ):
“Het idee achter de aankoop van deze machines[van [rechtspersoon J] ]
was dat er zo geen nieuwe marktspeler kon bijkomen.”Blijkens zijn verklaring gold eenzelfde motief voor de overname van [rechtspersoon I] :
“Met betrekking tot [rechtspersoon I] is precies hetzelfde gebeurd. Dat was hetzelfde verhaal.”Voorts heeft de rechtbank terecht de verklaring van de heer [naam 1] relevant geacht voor de duiding van het doel van de opkopen. In tegenstelling tot hetgeen appellanten II stellen, bespreekt de rechtbank deze verklaring niet specifiek in het kader van de overname van [rechtspersoon J] . Uit de verklaring van de heer [naam 1] blijkt dat hij betrokken was bij het staken van de onderneming van [rechtspersoon I] , en dat hij daarnaast uit hoofde van zijn functie bij de Coöperatie op de hoogte was van de overname van [rechtspersoon H] en de wijze waarop dit werd afgewikkeld. Over deze twee overnames heeft de heer [naam 1] verklaard dat het doel was om te voorkomen dat er een nieuwe speler op de zilveruienmarkt zou komen. De verklaring van de heer [naam 1] is daarom naar het oordeel van het College wel degelijk van waarde voor de duiding van het doel van de overnames.
Dat bij de overname van [rechtspersoon J] eenzelfde doel werd nagestreefd als bij de overnames van [rechtspersoon H] en [rechtspersoon I] blijkt uit het memo van de heer [naam 4] , waarin over een potentiële overname van [rechtspersoon J] wordt gesteld:
“De machines zouden kunnen worden verkocht en/of vernietigd, het pand verkocht of verhuurd. Daarmede wordt voorkomen, dat [rechtspersoon Q] of een ander op een goedkope wijze in het bezit komt van een installatie met weliswaar veel achterstallig onderhoud, maar wel met de potentie om een behoorlijk areaal zilveruien te verwerken.”Terecht betoogt ACM dat het feit dat de heer [naam 4] op een later moment heeft verklaard zich niet meer precies te kunnen herinneren wie bij de overname betrokken was, en wat het doel was van de opkopen, geen afbreuk doet aan de waarde van dit destijds opgestelde memo. Dat [rechtspersoon Q] bij de uiteindelijke overname een deel van de machines van [rechtspersoon J] heeft gekocht, doet niet af aan het doel van de opkoop zoals dat blijkt uit het memo, mede nu bij de uiteindelijke overname is gekozen voor een verdeling naar verhouding van de door de betrokken ondernemingen geteelde arealen in plaats van naar rato van de daadwerkelijke verdeling van de machines.
Het opkopen van concurrenten droeg naar het oordeel van het College bij aan de effectiviteit van de areaalafspraken. Hierdoor werd immers toetreding tot de markt verhinderd dan wel bemoeilijkt waardoor een stabiele marktsituatie kon worden gehandhaafd, om zo de mogelijkheid voor de ondernemingen om invloed uit te oefenen op de productie en op de prijs in stand te houden.
De areaalafspraken, het opkopen van concurrenten en het uitwisselen van prijsinformatie maakten naar het oordeel van het College onderdeel uit van een totaalplan gericht op het beperken/controleren van de productie van zilveruien, om aldus de markt te stabiliseren en een voor de betrokken ondernemingen aanvaardbaar (hoger) prijsniveau te realiseren. Dit gemeenschappelijke doel is daarbij naar het oordeel van het College onveranderd gebleven gedurende de gehele periode van overtreding. Dat de Coöperatie zelf als rechtspersoon wellicht (ook) andere doelen nastreefde, zoals teeltverbetering, maakt dit niet anders. Ook tijdens de Coöperatieperiode waren de gedragingen – de areaalafspraken en het opkopen van concurrenten – gericht op het beperken/controleren van de productie van zilveruien, om aldus de markt te stabiliseren en een voor de betrokken ondernemingen aanvaardbaar (hoger) prijsniveau te realiseren. Dat het doel van de areaalafspraken los kan en moet worden gezien van het doel van de Coöperatie als rechtspersoon blijkt uit het feit dat [rechtspersoon A] als niet-lid wel kon deelnemen aan de areaalafspraken, maar niet hoefde deel te nemen aan de andere Coöperatie-activiteiten welke beweerdelijk waren gericht op zaken zoals teeltverbetering.
De continuïteit van de overtreding blijkt naar het oordeel van het College ten slotte uit de manier waarop de areaalafspraken – de centrale component van de inbreuk – gedurende de gehele periode van overtreding werden overeengekomen. Ook na beëindiging van de Coöperatie hanteerden de deelnemers eenzelfde stramien van voorjaars- en najaarsbijeenkomsten, waarbij voorraadposities en de wenselijke percentuele krimp of groei van de hoeveelheid in te zaaien areaal werden besproken. Dat bepaalde gedragingen – het opkopen van concurrenten en het uitwisselen van prijsinformatie – niet gedurende de gehele duur van de overtreding voorkwamen, maakt niet dat zij niet zouden bijdragen aan het gemeenschappelijke doel. Dat verschillende soorten afspraken zijn gemaakt, en dat die afspraken in een wisselende samenstelling zijn gemaakt, sluit evenmin uit dat die afspraken onderdeel uitmaken van één enkele voortdurende overtreding.
ACM heeft naar het oordeel van het College terecht vastgesteld dat appellanten deel hebben genomen aan één enkele voortdurende overtreding van artikel 6 van de Mw en artikel 101 van het VWEU.