5.5.Naar het oordeel van de rechtbank moet naar de gewone betekenis de uitdrukking persoonlijke aftrekken in het licht van het voorwerp en doel van artikel 17, derde lid, tweede volzin van het verdrag en artikel X van het protocol worden uitgelegd als ten laste van het belastbaar inkomen komende aftrekbare bedragen. Algemene belastingkortingen die onderdeel zijn van het toepasselijke belastingtarief kunnen niet worden aangemerkt als een persoonlijke aftrek in de zin van artikel X van het protocol, omdat met artikel 17, derde lid, tweede volzin, juist een exclusieve bronstaatheffing is beoogd en dus een progressievoorbehoud door de verdragsluitende partijen niet is beoogd. De algemene heffingskorting is vormgegeven als een belastingkorting waar iedere belastingplichtige recht op heeft. Aangenomen moet worden dat de algemene heffingskorting, ook na de invoering van de inkomensafhankelijke afbouw daarvan in 2014, moet worden beschouwd als onderdeel van het tarief van de IB/PVV., De algemene heffingskorting kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een persoonlijke aftrek in de zin van artikel X van het protocol. Om die reden dient de afkoopsom van het pensioen naar het oordeel van de rechtbank buiten de bepaling van de hoogte van de algemene heffingskorting te blijven.
6. Verweerder heeft subsidiair aangevoerd dat het verdrag slechts ziet op de vermindering van de algemene heffingskorting voor zover deze betrekking heeft op de inkomstenbelasting en niet voor zover deze ziet op de premies volksverzekeringen. De rechtbank overweegt dat uit artikel 8.10, tweede lid van de Wet IB 2001 volgt dat voor de berekening van de afbouw van de algemene heffingskorting het belastbare inkomen uit werk en woning als uitgangspunt dient.Zoals hiervoor bij 5.3. overwogen volgt uit artikel 17, derde lid, tweede volzin van het verdrag dat Nederland geen heffingsrecht heeft over de afkoopsom van het pensioen. Het verdrag schakelt daarmee toepassing van de Wet IB 2001 ter zake van de heffing over de afkoop van het pensioen uit. Als gevolg daarvan behoort de afkoopsom van het pensioen niet tot het belastbare inkomen uit werk en woning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit, gelet op de systematiek van artikel 12 van de Wet financiering sociale verzekeringen en van de Wet IB 2001, tot gevolg dat de afkoopsom ook niet tot afbouw van de algemene heffingskorting kan leiden voor zover die afbouw betrekking heeft op de premies volksverzekeringen.
7. Het voorgaande betekent dat het beroep voor zover dat is gericht tegen de hoogte van de algemene heffingskorting in de aanslag IB/PVV 2016 gegrond dient te worden verklaard. De rechtbank zal de algemene heffingskorting vaststellen op € 1.359 (€ 2.242 – 4,822% van (€ 38.254 - € 19.922)), overeenkomstig de door eiseres ingediende aangifte (zie 1.15.).
Individuele en buitensporige last8. Eiseres stelt dat de heffing van inkomstenbelasting over haar vermogen (box 3-heffing) een individuele en buitensporige last vormt die in strijd is met artikel 1 van het EP EVRM. Eiseres voert daartoe aan dat het behaalde rendement op het vermogen in 2016 lager was dan de effectieve belastingdruk van 1,2% over dat vermogen. Zij en haar partner hebben namelijk een rendement behaald van € 1.104, terwijl het fictieve rendement € 3.882 was en de belasting over dat fictieve rendement € 1.164 bedroeg. Eiseres stelt dat bij de beoordeling van de individuele en buitensporige last het inkomen uit werk en woning buiten aanmerking dient te blijven. Eiseres wijst erop dat zij en haar partner het vermogen in de toekomst nodig hebben voor de studie van hun dochter, een levensloopbestendige woning in verband met ziekte van haar echtgenoot, het opvangen van de negatieve gevolgen van haar pensioenbreuk en als extra inkomen omdat zij slechts gedeeltelijk recht heeft op AOW (de spaardoelen).
9. Verweerder betwist dat er sprake is van een individuele en buitensporige last als gevolg waarvan de heffing strijdig is met artikel 1 van het EP EVRM. Verweerder voert aan dat bij de beoordeling of sprake is van een individuele en buitensporige last de gevolgen van de heffing moeten worden bezien in relatie tot de totale inkomens- en vermogenspositie van eiseres. Gelet op de belastingdruk en de gehele financiële situatie van eiseres is zij niet in een zodanige bijzondere positie gekomen dat er sprake is van een individuele en buitensporige last, aldus verweerder. Verweerder stelt dat de door eiseres aangevoerde spaardoelen niet tot een andere conclusie leiden, omdat het in het algemeen gronden zijn die aanleiding geven tot sparen.
10. De rechtbank overweegt dat sprake kan zijn van een schending van artikel 1 van het EP EVRM indien eiseres wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last. Van een individuele en buitensporige last is sprake indien deze last zich in het geval van eiseres sterker laat voelen dan in het algemeen. Deze vraag moet worden beantwoord in samenhang met de gehele financiële situatie van eiseres.De rechtbank moet bij het onderzoek of de heffing een individuele en buitensporige last vormt, alle relevante feiten en omstandigheden in het oordeel betrekken. Daarbij is het inkomen uit werk en woning en uit aanmerkelijk belang een belangrijk aanknopingspunt.Als de heffing over het inkomen uit sparen en beleggen hoger is dan het werkelijke rendement, moet ook in aanmerking worden genomen of en in hoeverre een belastingplichtige een zodanig laag inkomen heeft dat hij op zijn vermogen moet interen om de belasting te voldoen. Dat kan een aanwijzing zijn dat de belastingplichtige door die heffing wordt geconfronteerd met een buitensporige last.