ECLI:NL:HR:2020:1774
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Wettelijke rente over dwangsom bij bestuursorgaan
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [X] te [Z] tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Helmond. De zaak betreft de vergoeding van wettelijke rente over een dwangsom die het bestuursorgaan had moeten toekennen. De belanghebbende had op 5 maart 2017 bezwaar gemaakt tegen een beschikking ingevolge de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2017. Na het indienen van een ingebrekestelling op 7 januari 2018, heeft het College de uitspraken op bezwaar gedaan op 22 februari 2018, zonder een dwangsom toe te kennen. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelde dat de heffingsambtenaar een dwangsom van € 820 verschuldigd was, maar bepaalde dat de wettelijke rente pas verschuldigd was vanaf vier weken na de uitspraak van het Hof. De belanghebbende was het hier niet mee eens en stelde dat de wettelijke rente vanaf 20 april 2018 vergoed moest worden.
De Hoge Raad heeft het middel van de belanghebbende gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de heffingsambtenaar de dwangsom uiterlijk op 7 maart 2018 had moeten vaststellen en dat de wettelijke rente verschuldigd is vanaf 18 april 2018, de datum waarop de heffingsambtenaar in verzuim was. De uitspraak van het Hof werd vernietigd voor zover deze de wettelijke rente over de dwangsom betreft. De Hoge Raad heeft bepaald dat de heffingsambtenaar wettelijke rente moet betalen over het bedrag van € 820 vanaf 18 april 2018 tot de dag van algehele voldoening. Daarnaast werd het College veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.