ECLI:NL:HR:2018:96

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 januari 2018
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
17/03083
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen WOZ-beschikking en OZB-aanslag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 januari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) en de onroerendezaakbelastingen (OZB). De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking en de OZB-aanslag van de gemeente Lansingerland voor het jaar 2015. Het Gerechtshof Den Haag had eerder de bezwaren van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot het indienen van een cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard wegens termijnoverschrijding. De belanghebbende had op 26 maart 2015 bezwaar gemaakt, en de heffingsambtenaar had op 18 januari 2016 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. De belanghebbende stelde dat hij recht had op een dwangsom omdat de beslissing van de heffingsambtenaar onzorgvuldig was genomen. Het Hof had deze stelling echter niet behandeld, wat de eerste klacht van de belanghebbende vormde.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof deze stelling niet onbehandeld had mogen laten, maar dat dit niet tot cassatie leidde. De heffingsambtenaar had binnen de termijn van twee weken na de ingebrekestelling uitspraken op bezwaar gedaan, waardoor hij geen dwangsom verschuldigd was. De tweede klacht van de belanghebbende werd eveneens afgewezen, omdat deze geen nadere motivering vereiste volgens de Wet op de rechterlijke organisatie.

Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door vice-president G. de Groot, samen met raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en is openbaar uitgesproken op 26 januari 2018.

Uitspraak

26 januari 2018
nr. 17/03083
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 17 mei 2017, nr. BK-16/00493, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 16/1275) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de WOZ-beschikking) en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen (hierna: OZB) van de gemeente Lansingerland voor het jaar 2015 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z]. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de klachten

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende heeft op 26 maart 2015 bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking en de aanslag OZB.
2.1.2.
Bij brief van 7 januari 2016 heeft belanghebbende de heffingsambtenaar in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar.
2.1.3.
Met dagtekening 18 januari 2016 heeft de heffingsambtenaar de bezwaren, naar later bleek ten onrechte, niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
2.1.4.
Belanghebbende heeft voor het Hof gesteld dat hij recht heeft op toekenning van een dwangsom omdat de in 2.1.3 genoemde beslissing zeer onzorgvuldig is genomen en daarom niet kan worden opgevat als een uitspraak op bezwaar. Het Hof heeft die stelling niet behandeld. Daartegen richt zich de eerste klacht.
2.2.
De klacht wordt terecht voorgesteld omdat het Hof deze stelling niet onbesproken had mogen laten. De klacht kan echter niet tot cassatie leiden. De heffingsambtenaar heeft binnen de in artikel 4:17, lid 3, van de Awb genoemde termijn van twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling uitspraken op bezwaar gedaan zodat hij geen dwangsom verschuldigd is geworden.
In het midden kan blijven of de heffingsambtenaar onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat ook een onzorgvuldig tot stand gekomen uitspraak op bezwaar moet worden aangemerkt als een beschikking in de zin van laatstgenoemde wetsbepaling.
2.3.
De tweede klacht kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2018.