ECLI:NL:GHARL:2020:9069

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
19/01274
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake dwangsom wegens niet tijdig beslissen door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had de uitspraak van de inspecteur vernietigd met betrekking tot de vaststelling van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op een bezwaar van belanghebbende tegen een verzuimboete. Belanghebbende had in 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd gekregen, waartegen zij bezwaar had gemaakt. De inspecteur had het bezwaar ongegrond verklaard en geen dwangsom toegekend, omdat hij binnen de wettelijke termijn had beslist. Belanghebbende stelde echter dat zij niet tijdig was gehoord en dat de inspecteur onzorgvuldig had gehandeld door haar op dezelfde dag zowel het voornemen om het bezwaar ongegrond te verklaren als de uitspraak op bezwaar te sturen. Het hof oordeelde dat de inspecteur inderdaad onzorgvuldig had gehandeld, maar dat dit niet leidde tot het verbeuren van een dwangsom, omdat de uitspraak op bezwaar nog steeds als een beschikking werd aangemerkt. Het hof verklaarde het hoger beroep van de inspecteur gegrond en bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor het overige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 19/01274
uitspraakdatum: 3 november 2020
Uitspraak van de twintigste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Amsterdam(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 augustus 2019, nummer AWB 19/1261, in het geding tussen de Inspecteur en
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is een verzuimboete opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de verzuimboete.
1.3.
Op 5 februari 2019 heeft belanghebbende de Inspecteur op de voet van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het onder 1.2 vermelde bezwaar.
1.4.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de verzuimboete ongegrond verklaard. De Inspecteur heeft tevens bij beschikking beslist dat belanghebbende geen recht heeft op toekenning van een dwangsom (dwangsombeschikking).
1.5.
Belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaar alsmede tegen de dwangsombeschikking in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd voor zover die betrekking heeft op de vaststelling van de dwangsom (het Hof begrijpt: de uitspraak op bezwaar bevestigd en de dwangsombeschikking vernietigd), een door de Inspecteur te betalen dwangsom van € 567 vastgesteld en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
1.6.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2020. Belanghebbende is met kennisgeving aan het Hof niet verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen mr. [A] .
1.8.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De Inspecteur heeft met dagtekening 28 februari 2018 belanghebbende een uitnodiging tot het doen van aangifte IB/PVV 2017 uitgereikt.
2.2.
In de periode 3 april 2018 tot en met 31 juli 2018 heeft belanghebbende meermaals met de Belastingtelefoon gebeld.
2.3.
Met dagtekening 5 juli 2018 heeft de Inspecteur een brief verzonden aan belanghebbende waarin zij wordt aangemaand uiterlijk 19 juli 2018 de aangifte IB/PVV 2017 in te dienen.
2.4.
Op 20 juli 2018 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV 2017 ingediend.
2.5.
Met dagtekening 4 september 2018 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2017 opgelegd conform de ingediende aangifte. Daarbij heeft de Inspecteur een verzuimboete van € 369 opgelegd wegens het te laat doen van aangifte.
2.6.
Op 6 oktober 2018 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de boetebeschikking.
2.7.
Op 3 februari 2019 heeft belanghebbende een ingebrekestelling verzonden aan de Inspecteur. Deze is op 5 februari 2019 door de Inspecteur ontvangen. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de Inspecteur niet tijdig is met het beslissen op het bezwaar.
2.8.
Op 13 februari 2019 hebben partijen telefonisch contact gehad. De Inspecteur heeft daarbij aangeven dat op belanghebbende de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat zij om uitstel heeft verzocht voor het indienen van de aangifte IB/PVV 2017. De Inspecteur heeft na het telefonisch contact op dezelfde dag een e-mail aan belanghebbende verzonden waarin staat vermeld dat als belanghebbende gehoord wil worden, zij vóór 22 februari 2019 contact moet opnemen.
2.9.
Met dagtekening 15 februari 2019 heeft de Inspecteur aan belanghebbende zijn voornemen om het bezwaar ongegrond te verklaren verzonden. Eveneens op 15 februari 2019 heeft de Inspecteur de uitspraak op bezwaar aan belanghebbende verzonden, waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard en de boetebeschikking is gehandhaafd. De Inspecteur heeft geen dwangsom toegekend, omdat hij binnen twee weken na de ingebrekestelling uitspraak op bezwaar heeft gedaan.

3.Geschil

3.1.
In geschil is alleen of de Inspecteur een dwangsom van € 567 verschuldigd is geworden.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de hoorplicht is geschonden.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
4.2.
Ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb is de eerste dag waarop de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Inspecteur binnen de termijn van 4:17, derde lid, van de Awb uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Belanghebbende stelt echter dat zij daarbij ten onrechte niet is gehoord en dat zij binnen de termijn waarin zij kon laten weten of zij gehoord wilde worden, op dezelfde dag zowel het voornemen om het bezwaar ongegrond te verklaren als de uitspraak op bezwaar heeft ontvangen, zodat de Inspecteur zeer onzorgvuldig heeft gehandeld.
4.4.
Met belanghebbende is het Hof van oordeel dat de Inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld door belanghebbende niet te horen en het voornemen om het bezwaar ongegrond te verklaren en de uitspraak op bezwaar op dezelfde dag aan belanghebbende te doen toekomen. Deze onzorgvuldigheid kan echter niet leiden tot het verbeuren van een dwangsom, omdat ook een onzorgvuldig tot stand gekomen uitspraak op bezwaar moet worden aangemerkt als een beschikking in de zin van artikel 4:17, derde lid, van de Awb (HR 26 januari 2018, nr. 17/03083, ECLI:NL:HR:2018:96).
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

De Rechtbank heeft de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 47 aan belanghebbende te vergoeden. Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur aangegeven dat ook indien het hoger beroep gegrond wordt verklaard, hij het griffierecht aan belanghebbende zal vergoeden. Gelet hierop zal het Hof deze beslissing van de Rechtbank in stand laten.
Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover die ziet op de dwangsombeschikking,
– verklaart het beroep tegen de dwangsombeschikking ongegrond,
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.W van Willigenburg, raadsheer-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 november 2020.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige
belastingkamer,
(E.D. Postema) (F.W van Willigenburg)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 november 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.